Voorland en achterland van de Kerk
De wat merkwaardige tegenstelling die in bovenstaand opschrift schuilt kwam bij me boven tijdens het lezen van een boekje dat mij ter bespreking werd toegezonden. Het is een uitgave van het Hervormd Evangelisatorisch Beraad en draagt als titel „Het voorland van de kerken". In deze 80 bladzijden tellende brochure komen vijf predikanten aan het woord om iets te vertellen van hun ervaringen als werkers in het „voorland". Dat zijn dan achtereenvolgens Ds. C. Baas, die iets vertelt van zijn werk als legerpredikant; Ds. J. Bouterse, die werkzaam is als leraar godsdienstonderwijs op een middelbare school; Ds. J. Plasman die industriepredikant is; Ds. A. Th. Stegenga, die geestelijk verzorger is van een ziekenhuis, en tenslotte Ds. E. Th. Thijs als studentenpastor.
Al deze onderling zéér verschillende sektoren van de kerk waarin deze predikanten werken heten dus met elkaar „het voorland". Niet alleen omdat het wat los staat van het „gewone" kerkelijke leven, maar ook omdat „zich daar begint af te tekenen wat het voorland van de kerken in Nederland is: kleine minderheidsgroepen in een gesaeculariseerde samenleving". Ds. F. N. M. Nijssen, die de eindredaktie van deze brochure in handen had, is dan ook van mening dat de ervaringen uit het „voorland" symptomatisch zijn voor de kerk van de toekomst. De signalen van de voortgaande ontkerstening worden daar het eerst gehoord, maar zullen verder in de kerken doordringen.
Interessante lektuur
Op zichzelf is het lezen van de vijf verschillende opstellen een leerzame bezigheid. Wat weten wij, laten we dan maar zeggen in het „achterland" van de kerken, weinig af van die aparte werelden waarin legerpredikanten, godsdienstleraren, ziekenhuisdominees, enz., leven! Uiteraard zijn al deze bijdragen persoonlijk gekleurd: ieder van de auteurs beleeft zijn werk op zijn eigen wijs. Bovendien zijn de opstellen vrij kort en geven ze slechts een algemene indruk. Maar toch valt er heel wat uit te leren.
Men moet toch wel een apart charisma bezitten om in één van deze sektoren werkzaam te zijn. Door de gespecialiseerdheid heeft elk van deze taken iets eenzijdigs. Een gewone gemeente-predikant, die dagelijks zoveel variatie in zijn werk heeft, kan zich nauwelijks voorstellen wat het is héél de dag in een ziekenhuis te zijn en zieken te bezoeken. Of heel de dag les te moeten geven. En als dan toch door de ervaringen van deze dominees heen een toon van enthousiasme doorklinkt, dan merken we: hier is iemand aan het woord die gegrepen is door zijn werk en die alle aandacht en liefde aan dat werk kan geven. Dat verdient zonder meer onze bewondering.
Enerzijds is het verheugend te horen hoe in elk van deze sektoren nog zoveel mensen onder bereik komen van het Evangelie en ook inderdaad nog min of meer aanspreekbaar zijn. Anderzijds is het huiveringwekkend — en ook dat komt eigenlijk in al deze vijf opstellen uit — te vernemen hoe klein de plaats geworden is die de kerk nog inneemt in onze samenleving. Vooral in sektoren als het leger en de wereld van de universiteit blijkt men nauwelijks meer te weten wat de kerk is en wat voor boodschap zij brengt. Dat kan ons wel met zorg vervullen.
Een somber beleid
Deze bezorgdheid spreekt trouwens ook uit de laatste bijdrage uit deze brochure, waarin Ds. Nijssen een soort evaluatie geeft. Hij signaleert dat de situatie de laatste dertig jaar grondig is veranderd. Na de oorlog werd op verschillende manieren geprobeerd de diverse levensterreinen onder het beslag van het Evangelie te krijgen. Maar van die apostolaatsdrift is niet veel overgebleven. De invloed van de kerk is sterk verminderd en de kerk is zelfs bezig een randverschijnsel in onze samenleving te worden.
Door dit alles is de afstand tussen „het voorland" en „het achterland" steeds groter geworden. De gespecialiseerde predikanten, van wie er in dit boekje enkele aan het woord komen, hebben de neiging te denken dat de kerk, de gewone gemeente, hen uit het oog heeft verloren. Maar — alles volgens Nijssen! — zij weten wat de kerk eigenlijk is: „een kleine minderheid in een cultuur die haar voor grote, nieuwe uitdagingen stelt en vraagt om andere antwoorden en zelfs om andere woorden".
En in het achterland, dus in de gevestigde gemeente, is men — nog steeds volgens Nijssen — bezig struisvogelpolitiek te bedrijven „omdat wij daardoor hard geconfronteerd worden met de feitelijke situatie van de Kerk in de wereld van vandaag en met vragen om verandering bij onszelf waarvoor wij terugschrikken".
Vandaar ook de aantrekkingskracht die groepen als Youth for Christ, Ichthus en de Navigators blijken te hebben op kerkmensen, en vooral op de jeugd. Dan kun je de emotionele keuze doen voor of tegen Jezus en hoef je ie niet druk te maken "over de vraag hoe die keuze gestalte aanneemt in de fabriek, de grote wereldvragen, de politieke keuze."
Tè somber?
Het is inderdaad een somber beeld dat ons van de kerk getekend wordt. Ik weet trouwens niet of het klopt met de werkelijkheid. Is het waar dat de kerk in onze samenleving een randverschijnsel is geworden? Mag men die conclusie trekken uit dit relaas van vijf gespecialiseerde predikanten?
Nijssen heeft die vraag blijkbaar ook zelf overwogen en zegt: „Misschien zijn we extra
geneigd, die signalen niet zo ernstig te nemen omdat ze uit zulke specifieke werkvelden komen, waar de situatie nu eenmaal anders en moeilijker is dan in het gewone leven". Maar dat zou volgens hem een grote vergissing zijn. Inderdaad, het zijn signalen uit het „voorland", maar „het zijn ook waarschuwingssignalen voor wat ons ook in het achterland waarschijnlijk te wachten staat".
Nu hoeven we onszelf zeker geen zand in de ogen te strooien. Ook in onze gemeenten, en ook op het platteland, waar toch nog een groot stuk trouw gevonden wordt, grijpt de afval om zich heen. Gemeenten zonder een kleinere of grotere rand met onkerkelijkheid zijn er praktisch niet meer. Het aantal geboorteleden — kinderen uit Hervormde ouders geboren, maar niet gedoopt — neemt ook onder ons toe. Voor catechisatie en verenigingswerk komt minder belangstelling. De grote groepen belijdeniscatechisanten behoren tot het verleden. De kerkgang in de tweede dienst is aan het afnemen. En zo zou er nog veel meer te noemen zijn. Maar het is voldoende om Ds. Nijssen toe te geven dat de kerk in haar zichtbare verschijningsvorm op haar retour is.
Toch ben ik ervan overtuigd dat het door Nijssen geschetste beeld te somber is. In brede streken van ons land is de kerk bepaald geen randverschijnsel en ook niet bezig het te wórden. Vele gemeenten, waar de kerk èn 's morgens en 's avonds nog vol tot overvol is. Waar intens geluisterd wordt naar de prediking van het Woord. Waar geen tientallen, maar honderdtallen catechisanten zijn. Waar het verenigingsleven nog bloeit. Waar nog telkens nieuwe predikantsplaatsen kunnen worden gesticht omdat de offervaardigheid zo groot is dat men „overhoudt". Zo zouden we door kunnen gaan.
Misschien zal ons van een bepaalde zijde tegengeworpen worden dat dit allemaal maar voortkomt uit een zeker traditionalisme en dat het in vele gevallen alleen lege vormen zijn. Ik zou willen vragen: is het dan beter dat kerken gesloten moeten worden en dat de predikanten bijna moeten soebatten om een stuk of tien catechisanten bij elkaar te krijgen?
We hoeven ons zeker niet op de borst te slaan alsof het bij ons allemaal goud is wat er blinkt. En het is zeker niet uit een gevoel van triomfalisme dat deze dingen worden gezegd. Maar we mogen onze ogen ook niet sluiten voor het vele goede dat er nog is. Dat is ook niet ónze verdienste en ónze trouw, maar dat is de trouw van God en de kracht van Zijn Woord dat Zijn werk doet en zal blijven doen. Ondanks verval, afval, ontkerstening en saecularisatie.
Hoopvolle tekenen
Daarom kan ik me ook niet zo erg vinden in wat Nijssen schrijft aan het slot van de brochure. Hij hoort in die vijf verhalen uit het „voorland" hoopgevende signalen doorklinken. Hij noemt „een zoekend verlangen naar oriëntatie, aandacht, gemeenschap, viering, strijdbare spiritualiteit, een kerk die partij kiest voor armen en verdrukten". Hij ziet daarin tekenen dat de Geest doorwerkt in mens en samenleving. „De gemeente doet er goed aan te horen wat de Geest haar zo door moderne mensen zegt". En daarom — aldus Nijssen — hoeven we in het achterland ook niet bij de pakken neer te zitten.
Ik vraag me af, dit alles lezende: zijn dat nu de hoopvolle tekenen? Of is het - eerste en het meest hoopvolle teken dat het Woord nog onder ons is? Het Woord dat een kracht Gods is tot zaligheid? En dat de Heere beloofd heeft met Zijn Geest nimmer van Zijn Gemeente te zullen wijken?
Mogen we daaruit niet mcér moed scheppen dan uit het feit dat „mensen echt naast andere mensen gaan staan"?
Ik ben bang dat we als kerk nog niet voldoende de les van de saecularisatie hebben geleerd. En dat we het daarom nog veel te veel zoeken in het horizontale vlak.
Niet wat de gesaeculariseerde mens zegt is uiteindelijk belangrijk. Maar wie oren heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt! Daarin ligt de toekomst van de kerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's