Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de gemeenschap der Nederlandse Hervormde Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de gemeenschap der Nederlandse Hervormde Kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet vanzelfsprekend

Op de Palmzondag, in andere gemeenten met Pasen, in sommige gemeenten nog iets later, werden of zullen weer jongeren en ouderen door hun ja-woord zich verbinden aan de Gemeente van Christus. Op de meeste plaatsen is het aantal nieuwe lidmaten (relatief) kleiner dan vroeger: belijdenis-doen is blijkbaar niet meer zo'n vanzelfsprekende zaak. Ook uit gesprekken met catechisanten en andere gemeenteleden die , , ermee zitten" blijkt dat men het toetreden tot de gemeente niet meer, zoals vroeger, ziet als een noodzakelijke afsluiting van de catechisatieperiode, of zelfs als iets dat nu eenmaal behoorde bij de dorps-adat, maar veel meer als een persoonlijke keuze.

Men ontmoet ook telkens jongeren die al een stap verder zijn en vragen , , of dat nu zo nodig moet": die éne zondag vóór in de kerk staan en ten aanhore van heel de gemeente het ja-woord uitspreken. Belijdenis-doen is immers niet een éénmalige zaak. En hoevelen zijn er niet, zo betogen zij, die daar óók eens stonden, en het na korter of langer tijd lieten afweten? Moet men niet iedere dag belijdenis doen, in het gezin, op school, op het werk? En kan dat niet zonder al die plechtigheid voorin de kerk?

Dat een ieder schuldig is . . .

In dit alles zit uiteraard een grote kern van waarheid. Dat moeten we ook altijd maar ronduit toegeven. Belijdenis-doen, dat kan niet omdat ouders het zo graag willen. Het kan ook niet omdat de dominé zo aandringt of omdat het tot het leefpatroon behoort. De Heere dienen is geen formele zaak, ook geen kwestie van traditie. In het leger van de Koning zijn geen dienstplichtigen, alleen maar vrijwilligers.

En dat „belijdenis-doen in het midden der gemeente", zoals dat plechtig wordt geformuleerd, moeten we ook niet overtrekken. Natuurlijk hebben onze jongeren gelijk als ze zeggen dat het met die ene keer niet bekeken is. Met het geven van het ja-woord zijn we er niet, maar dan begint de strijd pas. Dan zal het in de praktijk moeten blijken of dat ja-woord voortkwam uit een hart dat de oprechte keuze gedaan heeft voor de Heere en Zijn dienst.

Wat natuurlijk niet wil zeggen dat dat jawoord in het midden van de gemeente overbodig is! We kunnen niet anoniem door het leven en over deze wereld gaan. We zijn geroepen Gods Naam te belijden in deze wereld, maar dan allereerst in Zijn gemeente, waarin we zijn opgegroeid en waartoe we krachtens onze doop behoren. En als we toestemmen dat het geen vanzelfsprekende zaak is, dan betekent dat nog niet dat het ook een vrijblijvende zaak is.

Onze vaderen, die toch alle nadruk gelegd hebben op het feit dat de Heere het hart aanziet, hebben niet gezegd dat men „evengoed God w r el kan dienen", ook al doet men geen belijdenis! Integendeel, wanneer de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over de Algemene Christelijke Kerk dan zegt zij:

„Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling van hen die zalig worden en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij is, zich behoort op zichzelf te houden om op zijn eigen persoon te staan, maar dat zij allen schuldig zijn zichzelf daarbij te voegen en daarmee te verenigen, onderhoudende de eenheid' der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouw der broederen, naar de gaven die God hen verleend heeft, als onderlinge lidmaten van eenzelfde lichaam".

En ten overvloede besluit dit 28ste artikel dan nog met de woorden:

„Daarom, al degenen die zich daarvan afscheiden of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods".

Deze woorden, uit de begintijd van de Reformatie, spreken duidelijke taal: ieder is zonder meer schuldig zich bij de ware Kerk te voegen en daarbij te blijven.

Wat doet het ertoe?

Nu zitten wij met een probleem dat onze vaderen niet kenden, n.I. de verdeeldheid en de gebrokenheid van wat wij „de zichtbare kerk" noemen. In de tijd toen Guido de Brés deze woorden neerschreef was er nog maar één kerk die de ware kerk kon worden genoemd. Dat: was de Kerk onder het kruis, de Kerk van de Reformatie die toen trouwens nog werd verdrukt en vervolgd. En toen die Kerk zich eenmaal in deze landen had gevestigd, gaf dat lange tijd geen enkele moeite. Twee eeuwen lang, zeg maar van 1600 tot 1800, kon men rustig stellen dat ieder schuldig was zich bij de ware kerk te voegen. En die ware kerk was dan de vaderlandse kerk, die toen nog „Gereformeerde Kerk" heette.

Maar nu liggen de zaken toch wel wat meer gecompliceerd! Wat een kerken zijn er na de Afscheiding en de Doleantie in ons goede land bijgekomen... Gereformeerde Kerk, Christelijke Gereformeerde Kerk, Gereformeerde Gemeenten, Oud Gereformeerde Gemeenten, enzovoorts, enzovoorts. Een onafzienbare rij! En al die kerken pretenderen dan toch maar, de één wat sterker dan de ander, dat zij, met uitsluiting van de anderen, de wettige voortzetting zijn van de aloude vaderlandse kerk.

Is het, gegeven deze situatie, nog vol te houden dat men zich bij de ware kerk moet voegen? Zo ja, waar is dan die ware kerk? En als ik belijdenis doe in de Hervormde Kerk, betekent dat dan dat ik alle andere kerken afschrijf als „valse kerken"? Heeft de Heere dan Zijn kinderen ook niet in die kerken?

Dat zijn zo de vragen waarmee onze jongeren ons bestormen. En in het gunstigste geval zeggen ze: wat doet het er eigenlijk toe in welke kerk je belijdenis doet? Het zal toch eenmaal niet gevraagd worden bij welke kerk we hebben behoord?

De derde belijdenisvraag

In het licht van het bovenstaande is het niet verwonderlijk dat catechisanten telkens weer moeite hebben met het beantwoorden van de derde belijdenisvraag. De vraag die ook moet worden beantwoord — althans ten overstaan van een deputatie uit de kerkeraad — door hen die uit een andere kerk overkomen naar de Hervormde Kerk.

Deze vraag luidt als volgt:

„Wilt gij, in de gemeenschap der Nederlandse Hervormde Kerk onder haar opzicht, getrouw zijn onder de bediening van het Woord en van de Sacramenten, volharden in het gebed en in het lezen van de Heilige Schrift, en naar de u geschonken gaven medewerken aan de opbouw der Gemeente van Christus? "

Met het antwoord op deze derde belijdenisvraag hebben jongeren nogal eens moeite. Ze willen wel beloven getrouw te zijn onder het Woord, ze willen ook hun tijd en hun krachten wel geven aan de opbouw van de gemeente. Maar — zo vragen zij — waarom moet ik persé beloven dat te doen in de gemeenschap der Nederlandse Hervormde Kerk? Is het niet al te pretentieus, onze eigen kerk zo nadrukkelijk naar voren te schuiven, zelfs bij een plechtigheid als de openbare belijdenis, terwijl er in ons land nog zoveel andere kerken zijn?

Hoe komt men ertoe?

Bij het ingaan op deze bezwaren is het van belang te weten wat de achtergrond is van hem of haar die deze vragen stelt. In het algemeen is het zo dat men belijdenis doet in de kerk waarin men is gedoopt en waarin men is opgegroeid. Zij die van jongs af aan hebben behoord tot de Nederlandse Hervormde Kerk zullen er de minste moeite mee hebben deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Maar er zijn bij een belijdenisgroep vrijwel altijd ook anderen. Mensen die bijvoorbeeld door evangelisatie-arbeid weer naar de kerk gekomen zijn. Een vrouw die meegegaan is met haar man. Een jongen die samen met zijn verloofde belijdenis doet. En zoveel variaties als maar mogelijk zijn.

Onder deze laatste categorie heerst altijd een zeker relativisme ten aanzien van de kerk. Het is nu „toevallig" de Hervormde Kerk geworden, maar het had evengoed een andere kunnen zijn... En we doen toch geen belijdenis van een bepaalde kerk, we doen immers belijdenis voor het aangezicht van God?

Eén kudde, één Herder

Het is een goede zaak dat we telkens weer gewezen worden op de onmogelijkheid van het bestaan van een aantal kerken naast elkaar, terwijl die kerken toch dezelfde belijdenis hebben. Een situatie waaraan wij gewend zijn geraakt, maar die inderdaad „een onmogelijkheid" is.

In Israël, het volk waaraan God Zich had geopenbaard, was maar één tabernakel, en

maar één tempel. Daar sprak de Heere tot Zijn vol. Daar kwam het volk samen om Hem te dienen, te loven en te prijzen. In het Nieuwe Testament is op zovele plaatsen maar één Gemeente van Christus. Als er in Ccrinthe mensen zijn die zeggen: ik ben van Paulus en anderen die beweren: ik ben van Apollos, dan toomt de apostel daartegen. Een breuk in het lichaam van Christus, dat k? n niet. Christus is niet gedeeld.

En in de Efeze-brief staat het met zoveel woorden: .Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop van uw roeping. Eén Heere, één geloof, één Doop, één God en Vader van allen Die daar is boven allen en door allen en in u allen". (Fieze 4 : 4-6)

De historie

We zullen er niet omheen kunnen te zeggen dat het zonde voor God is dat de kerk in ons land zó verdeeld is. Dat het onze schuld is, dat het lichaam van Christus in zoveel delen uiteengevallen is. Dat is een toestand waarin we nooit kunnen berusten. Maar we kunnen ook niet tot al die kerken tegelijk behoren. We moeten een keuze doen. En in verreweg de meeste gevallen is die keuze al voor ons gemaakt. Wc werden in die kerk geboren, gedoopt, opgevoed. Of we kwamen langs een andere weg tot die kerk. En als we nu belijdenis doen. dan doen we dat in die kerk. Waarmee we natuurlijk niet al die andere kerken willen afschrijven. Wie zijn wij, dat wij de pretentie zouden durven voeren, alléén het lichaam van Christus te zijn?

En wanneer we dan beloven getrouw te zijn onder Woord en Sacrament in de gemeenschap van de Nederlandse Hervormde Kerk, dan willen we daarbij vooral rekening houden met het feit dat het déze kerk is die de Heere in déze landen heeft geplant. Zonder zelfverheffing — want waarop zouden we ons verheffen, gezien de desolate toestand van onze kerk? — mogen we zeggen dat deze Kerk de oudste papieren heeft. En dat, ondanks alle afscheiding van die kerk, de Heere deze Kerk nog niet heeft verlaten. Als HIJ er wil wonen met Zijn Woord en Geest, waarom wij dan niet? Met alle pijn en verdriet over zoveel wat er niet zou moeten zijn.

En wellicht is er ook voor ons, wanneer we toetreden tot die vervallen Hervormde Kerk, in die kerk nog een taak. Ziende op de Overste Leidsman en Voleinder van het geloof, Die de tempel, het vervallen huis van Zijn Vader, óók niet afschreef, maar naar binnen ging en de tafels omkeerde en eruit joeg wat er niet in hoorde.

Zo kunnen we ook alleen waarachtig „Hervormd, „Gereformeerd" zijn, als ons hart hervormd, gereformeerd is, en we er iets van verstaan wat Hij sprak: „De ijver voor Uw huis heeft Mij verteerd".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In de gemeenschap der Nederlandse Hervormde Kerk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's