KLEINE KRONIEK
Wierook in de binnenkamer
Onder deze titel hield dhr. H. R. Blankesteijn een lezing voor de NCRV-radio in het kader van de Theologische Etherleergang die een reeks lezingen liet houden over het tliema Religiositeit in de jaren '70. In Rondom het Woord zijn de lezingen over dit thema gebundeld uitgegeven Enkele gedeelten wil ik hier voor u ter lezing er uit lichten. Blankesteijn begint te zeggen hoe we in de naoorlogse jaren hebben leren leven met het functieverlies van de kerk'. In het openbare leven spelen kerk en christelijk geloof een steeds geringere rol. Steeds minder mensen voelen zich betrokken bij het kerkelijk leven, in de bevolkingsstatistieken wordt de categorie „niet bij een kerk aangesloten" elk jaar groter. Waarden, door het christendom vertegenwoordigd, raken in onze cultuur meer en meer op de achtergrond. Sommigen hebben het betreurd. Anderen hebben het toegejuicht.
Bonhoeffer
Blanksteijn schrijft: Ze verwezen naar de brieven van Dietrich Bonhöffer, die hij schreef uit de nazigevangenis, waar hij, kort voor de bevrijding is omgebracht. Bonhöffer zag een tijdperk aankomen, waarin religie een verdwijnend verschijnsel zou zijn: hij vroeg zich af, of het christelijk geloof in zo'n tijd niet óók welsprekend kon worden uitgezegd — is er een religie-loze variant van het christendom?
Geestdriftig hebben secularisatie-lievende christenen zich op deze term geworpen: religieloos christendom. Met een beroep op Bonhöffer trokken ze te velde tegen de kerkdienst, tegen het bouwen van kerken (een „sacrale" ruimte immers!), tegen het gebed. Zelfs de God-is-dood-theologen riepen Bonhöffer aan. Het is overigens hoogst twijfelachtig of hij zelf daarin zou zijn meegegaan. Hij was een zeer vroom man. Heeft gebeden — en hoe. Heeft liederen, nota bene van Paul Gerhardt, opgezegd in zijn moeilijkste ogenblikken. Wat hij bedoelde met „religieloos" geloven is eigenlijk niet meer dan dat we afzien van het gemakkelijke beroep op Gods „almacht" als we staan voor de grenzen van ons kennen en kunnen. God is niet de deus ex machina — die bekende toneelfiguur die de zaken komt oplossen als alles in het honderd gelopen is, en niemand meer weet hoe hij er uit moet komen. Niet aan de grenzen van ons kennen en kunnen moeten we over God spreken, maar juist daar, waar we zeker zijn van onszelf. God komt onze wereld binnen, niet als een alleskunner, maar juist als een machteloze; in het kind van Bethlehem, als de gekruisigde. Als een machteloze neemt Hij de w 7 ereld voor zich in. Geloven we zó in God, dan hoeven we niet benauwd af te wachten, of een volgende wetenschappelijke ontdekking misschien wéér een stukje afknabbelt van het gebied, dat we Hem en zijn „almacht" hadden toegewezen.
Heeft Bonhoeffer gelijk?
Over deze vraag schrijft Blankesteijn dan o.a.: Had Bonhöffer ongelijk?
Maar goed: in de late jaren '60 en nog sterker in de jaren '70 komt een nieuwe golf van religiositeit opzetten. Heeft Bonhöffer zich vergist, toen hij een tijd voorspelde, waarin de religie zou verdwijnen?
In de eerste plaats heeft hij heel precies het geestelijk klimaat voorvoeld van de eerste twintig jaar na de oorlog. De wederopbouw ging ongedacht snel. Er leek een nieuwe tijd aan te breken van grote voorspoed; de mogelijkheden van materiële welstand leken onbegrensd. Het had er véél van, dat economische crises tot het verleden behoorden. Liep de motor van productie en bestedingen even warm, dan was een korte periode van „bestedingsbeperking" voldoende om het euvel te verhelpen en spoedig konden we w'eer volle-krachtvoorwaarts. Ingrijpende processen als de ontvoogding van koloniale gebieden verliepen weliswaar niet pijnloos, maar toch zonder enige nadelige invloed op de stijgende maatschappelijke welstand. De dreiging van een nieuwe wereldbrand werd keer op keer afgewenteld en werd met de jaren ook steeds minder waarschijnlijk. Bij dit alles waren God en godsdienst niet nodig. Het ging blijkbaar ook zonder.
Pas aan het eind van de jaren '60 keert het getij. Zeggen, dat Bonhöffer „dus" ongelijk had, is eigenlijk kinderachtig. Wie een voorspelling doet, die zo'n twintig-vijfentwintig jaar geldif blijft, is een groot man. En het zou wel eens kunnen zijn, dat Bonhöffer gelijk blijkt te hebben óók en juist nu het getij gekeerd is — of lijkt te zijn.
Tot zover de woorden van Blankestijn. Zonder volledig in te stemmen met de uitspraken over God, is het wel verhelderend deze terugblik op de jaren die achter ons liggen. Wie het heden wil verstaan, kan niet buiten het verleden om.
Blanksteijn gaat dan verder in op de nieuwe golf van religiositeit die we in de jaren '70 hebben gekregen en schrijft dan:
Een golf van nieuwe religiositeit?
Rondom het jaar 1970 verandert er veel: — We worden een beetje moe van de consumptiemaatschappij. We hebben alles, maar een „gevuld" leven hebben we er niet aan overgehouden.
— Er ontstaat ook steeds meer twijfel: kan het echt allemaal niet op? Zijn er geen grenzen aan de groei? Plegen we niet grootscheeps roofbouw?
— Tegen het eind van de jaren '60 beleefde de maatschappijvernieuwing haar fiasco. Leek eerst het geluk onder handbereik, als de maatschappij eenmaal was omgeturnd... dat vertrouwen ebde weg, werd soms hardhandig kapotgeslagen. We hebben nog nauwelijks door, wat de mislukte revolte in Parijs van '68 geestelijk heeft teweeggebracht.
— Het wetenschappelijke wereldbeeld, dat lange tijd een gelovige levensvisie de stoffige hoeken van primitief bijgeloof had ingejaagd, bevredigde steeds minder, werd trouwens zelf ook voortdurend mistiger. Velen vonden er geen voedsel meer in voor ziel en gemoed. Eerder omgekeerd: ze voelden zich door nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontdekkingen weggeblazen als een stofje in een kil heelal.
— Het gevoel van onlust en het eenzijdige beroep, dat de maatschappij deed op verstandelijke vermogens, werd steeds sterker. De toegenomen welstand en de ruimer bemeten vrije tijd (weekend!) betaalden we met een steeds hektischer levenstempo. De arbeid was steeds minder in staat te bevredigen.
— Spoedig kwam een economische terugslag, ditmaal een werkelijke crisis, bevestigen, dat er inderdaad grenzen zijn aan de groei. Die crisis bevestigde ook, dat het mechanisme van de kapitalistische economie nog precies evenatonbarmhartig is als in de 19de eeuw, of in de jaren '30 van de 20ste. Politici spraken van smalle marges. Een gevoel van machteloosheid beving het mondig-geworden volk: je kunt veel praten, je kunt eventueel zeer links kiezen, maar de multi's maken de dienst uit.
De maatschappij-vernieuwers werden moe. Als ze zich al niet conformeerden om tenminste een felbegeerd baantje te krijgen, trokken ze zich terug. Provo werd afgelost door het hippiedom: een naar binnengekeerd lief-zijn-voor-elkaar, dat de maatschappij in feite afschreef. Groepjes, die anders wilden leven, sloten zich aaneen, leefden hun enige leven en bemoeiden zich zo weinig mogelijk met de grote wereld. Illusies, dat hun inzichten ooit in de maatschappij zullen worden verwezenlijkt, hebben ze nauwelijks of niet. Het kan ze ook niet veel schelen, lijkt het.
In dit klimaat van angst en onzekerheid is de nieuwe golf van religiositeit ontstaan. In feite net zo als tijdens de bezetting — toen werden de kerken weer vol. Nu niet. De nieuwe religiositeit gaat de kerk voorbij.
Dat is het gelijk van Bonhöffer. In de eerste plaats, dat het wéér gevoelens van angst, onzekerheid en onmacht zijn, waaran de mensen hun behoefte aan religieuze diepgang ontlenen. We zullen ons wel twee keer moeten bedenken, vóór we geestdriftig gaan proberen, hier een entree voor de bijbelse boodschap te forceren. We kunnen en mogen de angstgevoelens van onze tijdgenoten niet tegemoetreden met een God, die „Luckenbiisser" (de dichtmaker van gaten in ons kennen en kunnen) zou zijn, of deus ex machina. Zo heeft God zich ons niet te kennen gegeven.
In de tweede plaats: als het waar is, dat de nieuwe religiositeit samenhangt met maatschappelijke crisisverschijnselen, dan zal ze ook weer verdwijnen met het omslaan van de conjunctuur. Die omslag is nog niet te voorzien, maar zeker zal 't na verloop van tijd zover komen. De crisis zal zijn verwerkt, er zal een nieuwe start worden gevonden voor wéér een periode van materiële stabiliteit en mogelijk zelfs vooruitgang. Dan krijgen we weer te maken met mensen, die zich mondig voelen, en de deus ex machina niet nodig hebben.
Trouwens: niemand weet precies, hoe algemeen dat nieuwe religieuze gevoel nu eigenlijk is. In ieder geval lopen er nog massa's mensen rond,
voor wie Bonhöffers analyse voor de volle honderd procent opgaat. Bonhöffer kwam overigens tot zijn concept van religieloos geloven naar aanleiding van maatschappelijke, culturele en geestelijke ontwikkelingen die hij voorzag. Maar hij ontleende er een visie aan op de bijbelse boodschap, die geldig is ook los van die ontwikkelingen. Ook als het publiek eenstemmig een deus ex machina eist, dan nog kan de bijbelse verkondiging die niet bieden. De God van de bijbel staat dwars op onze aspiraties. Misschien is het wel erg goed, dat de golf van' religiositeit, die wij nu beleven, aan de kerk voorbij gaat.
Een leerproces?
Toch doen we er goed aan, deze nieuwe religiositeit zorgvuldig te onderzoeken. We overdrijven gemakkelijk de omvang ervan, maar het klimaat is ingrijpend gewijzigd. Hilversum III siddert bij tijd en wijle van de religiositeit. Televisieprogramma's, die op het gevoel spelen, zijn in. Juist die elementen: religieus beleven wilt u: bevindelijkheid, mytiek, die met name in het protestantisme toch al niet overvloedig gedoseerd waren, zijn in de securalisatie-geestdrift van de na-oorlogse jaren nog verder verschraald. Waar nog wierook was, is die uit de kerk verbannen. Grote ramen moesten er komen, vanwege het zicht op de wereld. De ruimte werd er koud en mysterieloos door. Kerkdienst en vroomheid werden meer dan ooit teruggebracht tot begriiDclijkheden. Geloven ging niet zelden op in maatschappelijk activisme.
Door de maatschappijcritische bewegingen van de vroegere jaren '60 heeft de kerk het woord gerechtigheid opnieuw leren spellen. Het stond in de blbel, al die eeuwen door. Maar het werd door de meesten hoogstens terloops opgemerkt. Net zo deze nieuwe golf van religiositeit: ze kan ons de ogen openen voor wat er ontbreekt aan de „katholiciteit" van de kerk en liturgie — dingen die er zijn in de bijbel en geloofstraditie, maar die we hebben verwaarloosd en laten verloederen — en die we in ere moeten herstellen, en blijven koesteren ook als vandaag of morgen de conjunctuur weer omslaat. Want de kerk heeft geen trendgevoelig aanbod, maar moet dingen bewaren en behoeden ook als ze weer eens niet „in" zijn. We zullen nü, tegen de vraag in, moeten blijven hameren op de verantwoordelijkheid voor de wereld, voor recht en gerechtigheid. Tegelijk zullen we, voor liturgie, kerk-inrichting, pastoraat en vroomheid, in de leer moeten gaan bij onze tieners, die de wierook hun kamers binnenhaalden toen de pastoors die op de afvalhoop gooiden, die het licht afdempten juist toen de ramen in de kerk niet groot genoeg konden zijn, en die het Waterlooplein afstroopten naar spullen met een verhaal juist toen de kerken zich voorzagen van interieurs op de rechttoe rechtaan-manier van Goed Wonen.
Hoe verhelderend al deze woorden ook zijn, lijken ze mij geen oplossing te geven voor het bankroet waarvoor de kerk zich op veel plaatsen, met name in de grote steden, geplaatst ziet. De kerk heeft het al lang genoeg gezocht in het horizontale, in haar verantwoordelijk zijn voor de wereld. Zeker, de kerk heeft een verantwoordelijkheid voor de wereld opdat er recht en gerechtigheid zij voor een ieder. Maar dan hebben we het over de vruchten van het geloof. Eerst de boom goed, zei Jezus, dan worden ook de vruchten goed. Dc kerk heeft een Woord voor de wereld. Het Woord dat de mens, ook van nu, stelt als in de tegenwoor^ digheid Gods. Schuldig, van God afgeweken. Dat is de leegte waarin hij staat en gaat. Maar het Woord noemt ook een Naam: Jezus. Hij is de Weg tot God. En het Woord zegt ook hoe we tot God kunnen komen: door de Geest. Dc gemeenschap door Christus met God geeft weer echtheid, warmte, bevinding, ervaring, waar de mens van nu ookkennelijk behoefte aan kent. In en in triest is het dat de kerk aan de linkerzijde ondergaat in vervlakking en aan de rechterzijde in dorheid. Ik was enkele weken geleden met anderen op de conferentie van Leicester. De secularisatie in Engeland, Wales, Noord-Ierland en Schotland is nog erger dan in ons land. Daar zoekt men elkaar op: Schriftgetrouwe gelovigen uit diverse kerken en groepen, niet kibbelend over wat van elkaar scheidt, maar zich verenigd in wat samenbindt de grote opdracht het Evangelie des kruises uit te dragen in een wereld die ten dode wankelt. Werd dat maar eens meer onder ons volk gevonden. Misschien moet de kerk dan nog meer uitdunnen en moeten onze trotse muren en stoere uitspraken nog ruwer terneer gehaald worden. Zodat er gebed kwame: Zult Gij ons niet weder levend make, opdat Uw volk zich-in U verblijde? Toon ons Uw goedertierenheid, o HEERE en geef ons Uw heil. Opdat er weer eer ook in ons land wone.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's