De Levende in Zijn profetisch ambt
En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven wus. Luk. 24 : 13-27
Zijn opzoekende liefde
Het is laat in de middag. Twee mannen zijn op weg naar huis. Ze komen uit Jeruzalem en gaan naar Emmaüs, daar wonen ze. De hitte van de dag gloeit nog na over het veld. De weg is droog en stoffig. Ze moeten een behoorlijk eind. Het zal nog wel even duren voor ze thuis zijn.
Die mannen merken echter weinig van wat er om hen heen is. Ze zijn in druk gesprek gewikkeld. Dan spreekt de een, dan weer de ander. Soms wordt er een vraag gesteld, waarop de ander antwoorden moet_ Dan wordt er ook weer spontaan gesproken. Af en toe lijken ze het helemaal niet met elkaar eens te zijn, dan klinkt woord en tegenwoord. Waar hebben ze het toch over, die mannen? Ze hebben het over Jezus! Over al deze dingen, die er met Hem gebeurd zijn. Dat hebben ze immers van zo nabij meegemaakt. Ze behoren tot de brede kring van de discipelen. Hun hart en hoofd is er vol van. En waar het hart vol van is loopt de mond van over.
Er zijn mindere zaken te bedenken, waar ons hart vol van is en onze mond van overloopt. Waar hebben wij het allemaal over? Over onze zaak, over ons bezit, onze vakantie, over anderen die zo vreemd doen over de kerk of de dominees? Die mannen hebben het dan maar over Jezus. Het is echter geen blij gesprek dat ze voeren. Ze hebben het over een dode Jezus, over hun dode Jezus. En dat betekent dat al hun hoop de bodem is ingeslagen. Maar het is toch Pasen? Hoe kunnen deze mannen het dan over een dode Jezus hebben. Het is toch nu heden al de derde dag. Hij leeft toch! Hij is toch opgestaan? Maar die zekerheid en blijdschap kan maar niet bij die mannen doorbreken. Verdrietig alles nog eens ophalend gaan ze daar. De stad Gods uit op weg naar Emmaüs.
Misschien verstaat u ze. Het is Pasen geweest en toch... Het is alles zo doods, er is zo weinig leven, in de gemeente, in uw hart. Diep binnen in u sluimert een hartstochtelijk verlangen naar waarachtig, naar echt leven. En juist daarom, wat valt het allemaal tegen, wat is het allemaal levenloos en dor. De dood en de zonde blijven heersen? Pasen? Is het veel meer dan een mooi en gemakkelijk gesproken woord?
Opeens zien we er nog Een. Die komt achter hen aan, haalt ze in en spreekt ze aan. Wie is dat? Jezus Zelf! En het geschiedde dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen ging. Hij leeft immers. Of de discipelen het geloven of niet, of u en ik het geloven of niet. Hij is opgestaan. En dat opstandingsleven leeft Hij niet voor Zichzelf en op Zichzelf! Wat is dat groot! Hij wil er alles voor doen, dat die dwaze ongelovige eerste Paasdaggemeente het gaat weten met blijde zekerheid: Jezus leeft. Die Hij in Zijn dood was, is Hij in Zijn leven: Jezus Christus vol van zoekende zondaarsliefde. Hij zoekt deze mannen op.. Hij kwam bij hen en ging met hen. Hoeveel reden was er niet voor Hem om hen maar aan hun lot over te laten. Dat droevig lot van hun ongelovige triestheid en hopeloosheid, waarin ze zich zelf ingesponnen hebben, al vaster en vaster trokken. Het zou recht geweest zijn als Jezus zich maar van die mannen had afgewend. Had Hij zo'n ongeloof dan aan hen verdiend?
En aan ons? Zou Hij Zich ook niet van ons moeten afwenden. Die droefgeestigheid, die somberheid is toch echt niet tot Zijn eer. Is ook niet in overeenstemming met de vastheid van Zijn eeuwig evangelie. Is ten diepste alleen maar de bittere vrucht van ons ongeloof.
En toch, Hij blust de rokende vlaswiek uit. Hij verbreekt het gekrookte riet niet. Hij wil met Zijn genadige tegenwoordigheid mensen als de vrouwen, als de Emmaüsgangers, als Thomas opzoeken en zegenen.
En is het dan niet opmerkelijk, dat Hij bij hen kwam, toen ze over Hem spraken. O neen, we willen niet zeggen dat Christus ook niet ongedacht en onverwacht kan komen. Dat Hij niet zou kunnen en willen komen, daar waar het helemaal niet over Hem gaat. Integendeel. Wat kan en wil Hij koninklijk zichzelf verheerlijken. Maar Hij heeft toch wel Zelf gezegd: Waar er twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, daar wil Ik in het midden zijn. Daarom moeten we het toch maar veel over Hem hebben. Al is ons hart nog zo dood. Laat onze liefde dan toch maar niet over Hem zwijgen. Daarom moeten we ook maar veel die plaatsen zoeken, waar het over Hem gaat. En waar is dat meer dan in Zijn huis?
Zijn luisterend oor
Die mannen echter herkennen Hem niet! Dat was met Maria Magdalena in de hof ook zo. Het is immers niet vanzelfsprekend dat we Jezus herkennen. Ook niet, als we zoals deze mannen nauw met Hem hebben omgegaan. Onze blindheid en dwaasheid wordt in de wedergeboorte zelfs nog niet geheel weggedaan. Het lichaam der zonde blijft. Daarom benemen de nevels van ons vleselijk leven ons telkens weer het uitzicht op Hem. En hebben we altijd weer het gebed nodig om de opening van ons verstand en de verlichting met de Heilige Geest. Maar hier is dat dan nog bijzonder, nog extra. Hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. Er was als het ware een onzichtbare hand, die hun ogen bedekte.
Misschien denkt u wel: Is dit nu nodig? Als de Heere Jezus zich meteen aan hen had geopenbaard, waren ze toch veel eerder getroost geweest. Waarom laat Hij ze nu nog onnodig langer in hun verdriet? Daar heeft de Heere Jezus een bijzondere reden voor. We zullen die wel zien. Hij is de Christus, gezalfd van God, ook tot onze hoogste Profeet en Leraar. En als Hij Zijn kerk onderwijst, dan kunnen we er gerust op zijn, dat Hij dat doet in liefde en wijsheid. Het kan best zijn dat ook onze ogen dicht gehouden worden. Neen, dat laten wij niemand als verontschuldiging voor blijvende Lündheid. Maar wel zijn de wegen van het geloof, de wegen van Christus met Zijn zondaarsvolk erg verschillend. Het is niet uitgesloten dat ook nu een onzichtbare hand onze ogen bedekt. Zie hier dan maar, dat Christus dat nooit zomaar doet. Dat Hij zeker niets doet om u te plagen. Dat Hij dat doet in wijsheid en liefde.
De LIeere Jezus maakt Zich nog niet bekend. Het eerste wat Hij doet is eigenlijk alleen maar luisteren. Hij informeert naar
hun gesprekken. Hij toont belangstelling voor wat hen zo bezighoudt. Die belangstelling is kenmerkend voor Hem. Dat mogen we tegen elkaar zeggen. Hij heeft zoveel belangstelling voor al wat ons benauwt en bezwaart, dat Hij in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest. Zo'n Hogepriester hebben wij. Een Hogepriester, aan Wie wij alles kwijt kunnen.
Echter, de belangstelling van die hun onbekende man waarderen de Emmaüsgangers nog zo maar niet. Min of meer verstoord kijken ze Hem aan. Ze zijn verdrietig. Ze hebben aan anderen op het ogenblik geen behoefte.
Half geërgerd en half verwonderd, vraagt de een, Kleopas, Hem, of Hij alleen een vreemdeling in Jeruzalem is. Iedereen kan toch weten wat er gebeurd is. Het is allemaal toch in geen hoek geschied. Ze zijn toch met Hem door de straten gegaan. Een grote menigte was er die joelde en krijste.
Ondanks hun verstoordheid wendt Jezus Zich niet af. Hij blijft bij hen.. Hij nodigt, ja lokt ze uit om toch maar vooral alles te vertellen. Hij blijft belangstelling tonen. Hij blijft luisteren. Een betere Pastor dan Jezus kunnen wij ons niet voorstellen. Mensen zijn hun belangstelling al gauw verloren. Ze luisteren allang niet meer.
Christus is vol geduld en liefde
Kennelijk voelen deze mannen daar iets van aan. Die Man wekt toch vertrouwen. Ze storten tenminste hun hart uit. En ons treft, wat ze van de Heere Jezus zeggen. In korte bewoordingen belijden ze hun geloof aangaande Hem en hoe ze in dat geloof nu zo beschaamd lijken te zijn.
Ze noemen Hem Jezus de Nazarener, een Profeet, krachtig in werken en woorden voor God en al het volk. Een van Wie zij hoopten, dat Hij het was, Die Israël verlossen zou. Een Profeet, dat heeft het volk van Hem beleden, toen Hij zijn heerlijke tekenen deed. Dat beleden Zijn discipelen, toen Hij naar hun geloof vroeg. Een profeet zoals die uit het O.T. Een van God gezonden mens met een woord voor allen. Dat woord van Jezus, Zijn woorden zijn krachtig geweest. Ze hebben indruk gemaakt. Velen waren verslagen over Zijn leer. En Zijn werken dan ook, wat maakten die een indruk. Ernstig en indringend had Hij gesproken en gedaan voor Gods aangezicht en voor al het volk. Het had bij hen en bij vele anderen de hoop gewekt dat Hij ook dè Profeet was, de andere Mozes, die het volk verlossen zou naar Gods belofte. Verlossen zou, dan toch w T el voor al ook politiek Israël zou hersteld worden in de oude glorie van het Davidsrijk. De Romeinen zouden verdreven worden. Maar ook geestelijk verlossen zou. Het volk zou terugkeren tot de dienst van God. De heerlijke tijd waarvan de profeten oudtijds gesproken hebben zou aanbreken.
Maar hun hoop is de bodem ingeslagen. Het was alles zo mooi geweest en zo blij. Vol gespannen verwachting hadden ze Hem gevolgd. Maar het was aan het kruis geeindigd en in-het graf. En nu was er voor hen alleen maar somberheid en hopeloosheid over. Want het is immers al de derde dag. En als Hij zou opgestaan zijn dan had dat inmiddels toch wel gebeurd moeten zijn. Neen, nu is er voor hen geen hoop meer. Er zijn wel een paar vrouwen geweest met allerlei wonderlijke verhalen en het graf bleek wel leeg te zijn. Maar op zulke dingen kun je toch ook niet doordoen.
Zo storten ze hun hart uit voor een nog onbekende Jezus. Laten we dat zo ook maar doen. Ook al zijn de ogen van ons geloof nog verduisterd en verstaan we er nog zo weinig van. Hij vraagt ons toch zelf om het Hem maar bekend te maken en het van Hem te verwachten.
Zijn vermaning en leiding
Als ze alles hebben verteld, neemt Jezus het Woord. Hij heeft hen niet onderbroken, maar liefdevol en geduldig toegehoord. Wat zal Hij nu zeggen? Hij zal ze toch wel gaan vertroosten. Ze bedoelen het zo goed. Hun verdriet is toch het verdriet van een innige liefde tot Hem. Hij heeft ze toch lief. Nu zal er wel een opbeurend woord komen.
Maar neen, Hij vermaant ze. Juist omdat Hij ze liefheeft legt Hij de vinger bij de wondeplek. Hij wil hen niet stijven in hun ongelovigheid. Ongeloof is nooit mooi of vroom.
En zo krijgen ze het te horen: O onverstandiger. en tragen van hart om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben. Ongeloof is een stuk onverstand. Het is een stuk dwaasheid. Die dwaasheid brengt ons er toe om een of een aantal teksten vast te houden en de rest van dc Bijbel te laten voor wat het is. Of zelfs ook de hele Bijbel naast ons neer te leggen. W r e menen dan wijs te zijn en wetenschappelijk, maar we zijn dwaas. Verduisterd in de overleggingen van ons verstand.
Maar dat ongeloof is vooral ook een stuk traagheid van ons hart, Een bitter stuk onwil in ons. Als het gaat over allerlei wereldse dingen zijn we zo lichtgelovig als wat. We nemen het zo maar aan. Gods woord stuit bij ons op een innerlijke traagheid.
Bogen wij daaronder? We willen ons ongeloof nog wel eens als ernstig voorstellen. Wij geloven tenminste niet zo gemakkelijk als een ander. Wij hebben met een ander echter niet te maken. Wij hebben met de HEERE te maken. Die vermaant ons. O, onverstandigen en . tragen van hart. Het beste wat we doen kunnen, is met al die verblindheid en met al die onwil in Gods handen te vallen.
De Heere Jezus laat het niet bij een terechtwijzing in het algemeen. Heel concreet wijst Hij hun ook hun dwaasheid aan. De Christus móést toch al deze dingen lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan. Jullie hebt gesproken over een Profeet, Die Israël verlossen zou. Die Profeet is de Christus. En van Hem hebben jullie een heel verkeerde voorstelling. Voordat Hij in Zijn heerlijkheid zou ingaan móést Hij lijden. Jullie hebt gedacht: Het gaat met Jezus de Nazarener van heerlijkheid tot heerlijkheid in ongebroken voortgang. Maar Hij moest verhoogd worden aan het kruis. Hij moest in de dood. Voor die kruisweg hebben jullie je afgesloten. Omdat je natuurlijk hart van sterven niet weten wil. Niet als het gaat over de Christus, helemaal niet als het gaat over je zelf.
Hij moest lijden. Wat een ontdekkend onderwijs van Profeet Jezus! Wellicht doet het ook voor ons ter zake. Want lijden en sterven hebben wij ook niet ingecalculeerd. Lijden en sterven aan het onze. De weg van de Messias is een lijdensweg. En wie met Hem gaat wordt daar onvermijdelijk in betrokken. Hij moest lijden. Naar de Schriften. Maar hoger nog. Naar Gods eeuwige Raad, naar de orde van het heil! Alzo betaamde het Hem immers al de gerechtigheid Gods te vervullen. Zo deed Hij genoeg voor de zonde van het ganse menselijke geslacht. Zo stilde Hij Gods toorn. Zo hield Hij Gods liefde heilig en recht. Zo verheerlijkte Hij al Gods deugden en verwierf Hij de zaligheid voor zondaren.
Hij moest lijden. Beschamend is dat! Dat moeten vindt immers zijn reden in mijn zonden. Voor mij moest Hij daar staan. Maar vertroostend ook. Hij hééft immers geleden. Hij heeft alles volbracht..
En dan gaat de Heere Jezus de Schriften openen. Hij laat hen vanuit Mozes en de profeten zien, wat van Christus geschreven was. Hij moet ze gesproken hebben van het zaad der vrouw. Hij zal ze in gedachten gevoerd hebben naar de tempel met haar offerdienst. Hij heeft wellicht uit de geschiedenissen het voorbeeld laten oplichten van de Messias. En vooral Hij zal de profetieën aangaande Christus hebben uitgelegd.
Hun ogen werden gehouden. Dat had een bijzondere reden hebben we gezien. Hier vinden we haar. Hij wilde hun de Schriften openen. Hij wilde hun opstandingsgeloof niet allereerst laten gronden op Zijn verschijning. Hij wilde onder dat geloof het fundament leggen van de Schriften. Een vaster fundament is er ook niet. Laten we onze hemelse Profeet Jezus er maar dankbaar voor zijn, dat Hij onze ogen houdt als het gaat over allerlei bijzonderheden, en ons werpt op de Schriften. Die Schriften zijn het, die van Hem getuigen. Daar mogen wij Hem vinden, die dood geweest is en zie Hij leeft. Aan die Schriften mogen wij al de dwaasheden en blindheden van onze Christusvoorstellingen en verwachtingen verliezen. Boven die Schriften mogen wij eerbiedig bidden HEERE, maak mij Uw wegen bekend. Leer mij Uw paden. In die Schriften zullen wij het ervaren: Christus getuigt van Christus. Hij leeft.
's HEEREN goedheid kent geen palen; God is recht, dus zal Hij door
Onderwijzing hen, die dwalen, Brengen in het rechte spoor.. Hij zal leiden 't zacht gemoed In het effen recht des HEEREN; Wie Hem need'rig valt te voet, Zal van Hem Zijn wegen leren.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's