Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Afwachten of afweren?

Bovenstaand is de ondertitel van het bock dat prof. dr. J. Douma (Kampen) en prof. dr. W. H. Velema (Apeldoorn) schreven over Polio (uitg. Ton Bolland, Amsterdam, 1979 in de reeks Ethisch Commentaar no. 5, prijs ƒ 9, 90, 134 pag.). Het bevat een voorwoord van de staatssecretaris voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, mevr. E. Veder - Smit). Het heeft zijn aanleiding in de polio-explosie van 1978. Toen laaide niet alleen dc ziekte op, maar ook de discussie Lussen vóór-en tegenstanders van vaccinatie tegen polio. Deze discussie werd vooral gevoerd in de pers van de Gereformeerde Gezindte. Mede op verzoek van de genoemde staatssecretaris hebben de hoogleraren Douma en Velema zich in deze materie verdiept om van hun kant een bijdrage te leveren aan de discussie over dit thema. Het eerste hoofdstuk „Polio en vaccinatie" geeft een uiteenzetting over wat de ziekte nu precies is en wat de bestrijdingsmiddelen er tegen zijn. In het tweede hoofdstuk „Een stukje geschiedenis" zetten de schrijvers uiteen dat de vroegere bezwaren tegen de pokkenvaccinatie zijn overgebracht op de poliovaccinatie. Deze laatste zou 'ziekmakend' zijn, maar dat is nauwelijks te bewijzen. Dat gold echter wel voor de pokkenvaccinatie. Capadose's verzet tegen de koepokinenting wordt genoemd, met op de achtergrond Bilderdijks bezwaar tegen deze inenting. In de kring van het Réveil dacht men niet eensluidend over deze materie. Willem de Clerq kon zich niet met Capadose's standpunt verenigen. En ook da Costa zwaaide cm van een aanvankelijk tegenstandpunt naar een gebruik van het middel. Het middel is niet verkeerd, maar de fout ligt in het verkeerd gebruik van het middel. Een ander vooraanstaand man in Gereformeerd Nederland die een dergelijke ommezwaai maakte was ds. Helenius de Cock, zoon van de bekende ds. Hendrik de Cock, vader van de Afscheiding van 1834. Hij schreef een Open Brief onder de titel „Waarom heb ik mijn kinderen laten vaccineren? " (1871). In het derde hoofdstuk „Waarom tegen poliovaccinatie? " laten Douma en Veiema de tegenstanders van vaccinatie uitvoerig aan het woord. De publicaties van C. B. v. Woerden, dr. C. Steenblok, ds. N. W. Schreuder, ds. E. Venema, ds. J. v. d. Haar, artikelen in het R.D. van o.a. M. Pronk komen aan de orde. Op een eerlijke manier krijgen de tegenstanders gelegenheid hun standpunt naar voren te brengen. Ze worden uitvoerig geciteerd en hun argumenten worden geordend. Om te beginnen: vaccinatie is 'ziekmakend'. Dit argument wordt als ondeugdelijk afgewezen, het is te veel afgeleid van dc pokkenvaccinatie. Maar dit argument is dan ook maar een zaak van de buitenkant. Het verzet ligt veel dieper. De kern van het verzet tegen vaccinatie is: het gebruik verraadt een ongelovige houding die tegenover God niet verantwoord is. De bezwaren zijn principieel, religieus van aard.

Gods voorzienigheid

Een sleuteltekst in het geheel blijkt steeds weer te zijn: Die gezond, zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn" (Mattheüs 9:12). Deze tekst wordt in de discussie steeds verbonden met vr. en antw. 27 van de H. Catechismus. God heeft alle dingen in Zijn hand. Er gebeurt niets zomaar bij toeval. Wil Hij een poliovirus zenden, dan moeten wij het niet weren. Wij moeten niet proberen op God vooruit te lopen. We moeten achter Hem. aankomen. Vaccinatie is het tegendeel van ootmoed en vernedering voor God. We moeten leren Gods slaande hand te aanvaarden en niet weg te slaan. Waarom treft een polio-explosie dan juist toch die mensen die hier zoveel rekening mee willen houden. Omdat God kastijdt die Mij liefheeft. Maar dit liefdevolle handelen van God is tevens een straf, een gericht dat tot bekering oproept. De bestrijders van-vaccinatie willen verder bij voor-en tegenstanders van vaccinatie tevens tweeërlei levenshouding ontdekken. Men noemt dat dan het verschil tussen het positieve en het negatieve christendom. Het positieve christendom wil zichzelf redden, het eigent zich de genade van God zomaar toe. U ziet hoe men de kwestie van de vaccinatie verbindt met het geheel van het geestelijk leven. Men verwijt voorstanders van de vaccinatie in alles het heft zelf in handen te willen nemen. Dit geldt inzake de bestrijding van de polio, maar tevens inzake liet delen in de genade. Het negatieve christendom heeft geleerd dat het zelf niets is. Het wil de menselijke autonomie tot in de grond toe weerstaan. Alleen in dit negatieve christendom wordt de ware afhankelijkheid en overgave aan Gods wil en voorzienig beleid gevonden, zowel in geestelijk opzicht ais ook voor wat het tijdelijk leven betreft. Men wil niet zelf de gevolgen van de zonde te boven komen, men weet van lijden en dulden.

Argumenten juist?

De schrijvers ordenen in een vierde hoofdstuk de standpunten en wegen de bijbelse argumenten tegen de vaccinatie. Onder gelovigen komen drie standpunten voor. Het eerste standpunt is: adicale en principiële afwijzing. Het tweede standpunt is: nenting is plicht voor iedere gelovige. Het derde standpunt is: eder beslisse voor zichzelf. Voorcn tegenstanders mogen elkaar niet veroordelen. Uitvoerig wordt de bekende Schriftplaats Mattheüs 9:12 besproken. Conclusie: eze tekst is niet bruikbaar in een discussie tegen vaccinatie. Dan laten we de tekst iets zeggen wat ze helemaal niet zeggen wil noch zeggen kan. Wie toch vindt van wel, die mag geen enkel gezond mens adviseren een dokter te raadplegen. Konsekwent geredeneerd vervalt dan de hele preventieve medische zorg. Douma en Velema gaan dan ook nader in op de relatie Gods souvereiniteit — menselijke verantwoordelijkheid. Ik citeer daaruit deze regels: Het beslissende punt is de vraag in hoeverre

vertrouwen op de zorg van God verenigbaar is met het gebruik van middelen. Op zichzelf genomen behoeft geloofsvertrouwen het gebruik van middelen niet uit te sluiten. Integendeel, ook zij die belijden dat ze geheel van Gods hulp afhankelijk willen zijn, roepen bij ziekte toch de hulp van een arts in. Zij hebben niet het gevoel dat ze daarmee van hun vertrouwen op God afstand doen en daarvoor in de plaats hulp van mensen stellen.

De verhouding van Gods souvereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid is in geding. Maar wat zien we nu gebeuren? Terwijl niemand ontkent (ook dc tegenstanders van poliovaccinatie niet) dat de menselijke verantwoordelijkheid haar plaats heeft, gaan sommigen willekeurig een grens trekken: dit mag de mens in eigen verantwoordelijkheid wel en dat mag hij in eigen verantwoordelijk-" heid niet doen. Wel een therapeutisch middel (tegen een ingetreden ziekte), geen preventief middel (tegen een ziekte die zou kunnen intreden).

Maar waarom is het gebruik van een therapeutisch middel nu geen, en van een preventief middel we', een aantasting van Gods souvereiniteit? Nog sterker: waarom is het ene preventieve middel (b.v. de zuigelingenzorg) niet in strijd met ons geloof in Gods souvereiniteit en waarom zou het andere preventieve middel (poliovaccinatie) dat dan wel zijn? "

Douma en Velema stellen terecht dat het komen met Schriftplaatsen waarin het Godsvertrouwen verheerlijkt wordt niet kunnen dienen ter verdediging van het afwijzen van vaccinatie, althans dat behoeft niet per sc. Het nemen van voorzorgsmaatregelen kan voortkomen uit een gebrek aan Godsvertrouwen, maar het hoeft niet altijd zo te zijn. Want ziekten die er zijn bestrijden mag wel. „Maar waarom zou geloofsvertrouwen dan eisen dat we afwachten of de ziekte komt, terwijl datzelfde geloofsvertrouwen er wel toe leidt dat we een eenmaal ingetreden ziekte bestrijden? " Genoemd wordt dan het voorbeeld van de Deltawerken. Waarom worden die werken anders uitgevoerd dan om rampen, de oordelen Gods dus, te voorkomen?

Geloof en gehoorzaamheid aan gebod als grens

Ik citeer nogmaals:

„Paulus schrijft in Romeinen 14:23: Al wat uit het geloof niet is, is zonde". Het gaat in dit vers om geloofsvertrouwen én geloofsgehoorzaamheid, om de geloofsverbondenheid met God in Christus. Alles wat niet uit die geloofsverbondenheid voortkomt of haar schaadt, is zonde! Het gebruiken van middelen waardoor het geloofsvertrouwen wordt geschaad, is zonde. Geloof ziet hier op de houding van het hart. Men kan op zichzelf geoorloofde middelen gebruiken, terwijl dit gebruik van de middelen toch zonde is. De zonde ligt dan niet in de middelen zelf, doch in de houding waarmee men de middelen gebruikt. Men zoekt zijn zekerheid in het middel in plaats van het middel te zien als gave, waarvan God Zich ten gunste van ons bedienen wil. Het middel vertegenwoordigt dan zo'n zekerheid, dat men God er niet meer bij nodig heeft.

Tegenstanders van vaccinatie verwijten vaak aan voorstanders dat zij hun vertrouwen in de middelen stellen. Dezen zouden hun vertrouwen op God inruilen voor een zekerheid die de middelen zouden verschaffen. Op zichzelf is dit niet onmogelijk! Laat ons dat eerlijk toegeven.

Men moet er echter wel aan toevoegen dat dit niet enkel bij vaccinatie mogelijk is. In dagen van ziekte kan men evenzeer op het voorgeschreven middel zo vertrouwen, dat men God er niet meer bij nodig heeft. Ook dan ligt de zonde niet in het middel, maar in de houding waarmee men het middel gebruikt. De juiste houding moet er een zijn van aanvaarding van het middel als gave uit Gods hand en van gebed om Gods zegen over het gebruik van het middel.

Op zichzelf kan men elk middel misbruiken.

Met elk aards gegeven kan afgoderij bedreven worden. Het komt er in dit geval op aan goed te onderscheiden. De grens van het verantwoordelijk handelen wordt gevormd door het geloof als beleving van afhankelijkheid van en vertrouwen in God. Hij stelt aan mensen middelen ter beschikking".

Naast het geloof als grens voor verantwoordelijk handelen, noemen Douma en Velema ook het gebod Gods als grens en maatstaf.

Gebruik van de middelen

Terecht wordt het unfair geacht het kwaad in de middelen te zoeken en de moderne tijd de schuld van alles te geven. Beslissend is of wij de middelen in geloof en gehoorzaamheid gebruiken. Uit een citaat van Calvijn lichten de schrijvers drie kernwoorden:

1. God heeft de zorg voor ons leven aan ons toevertrouwd; 2. Hij heeft gemaakt dat wij de gevaren zien aankomen; 3. Hij heeft ons voorzorgsmaatregelen en middelen ter beschikking gesteld.

Conclusie

Douma en Velema komen tot een soort afronding van hun gedachten. Daaruit lichten we voor u deze passage:

„Wij voeren het pleit voor vaccinatie niet vanuit de gedachte dat wij dan niets te duchten hebben. Geen mens beschikt over zijn eigen leven. Geen mens kan van welke ziekte ook maar zeggen: ie zal mij of de mijnen niet treffen. Wie zo spreekt, valt onder het oordeel dat Jacobus in 4 : 16 uitspreekt: Maar nu roemt gij in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos". Wij zijn er diep van overtuigd, dat het gebruik van middelen — van welke aard ook — door God gezegend moet worden. Zonder de zegen van God is ons zwoegen, ook in het aanwenden van middelen, vruchteloos,

zeggen we met een verwijzing naar Psalm 127 : 1, 2.

Op dit punt weten wij ons één met hen die vaccinatie afwijzen. Wij zijn aangewezen op de zegen des Heeren. Deze verbondenheid doet ons met te meer klem vragen: Laten wij toch naar eikaars overwegingen en argumenten luisteren. Laat het gesprek niet afgebroken worden, nog voordat het begonnen is.

Wat drijft ons dan? Het dilemma is uitgedrukt in de ondertitel van dit boek: afwachten of afweren. Het afwachten behoeft geen toelichting. Het komt neer op niets doen en toezien, totdat eventueel de ziekte toeslaat. Afweren is wat anders dan voorkómen. We hebben met opzet niet gekozen voor het woordenpaar: afwachten of voorkomen. Immers, of wij dc ziekte in alle gevallen kunnen voorkomen, weten wij niet. Het is wel onze taak zoveel als mogelijk is af te weren. Daarmee hopen wij wel te voorkomen. Maar de zekerheid dat dit gelukt, hebben we niet van tevoren.

De poging tot afweren ondernemen we niet vanuit de zekerheid dat de ziekte inderdaad niet zal komen. Afweren is onze opdracht. De middelen die daarvoor gegeven zijn (Calvijns formulering!) moeten we benutten. Wie dat gelovig doet, kan de uitkomst aan God overlaten. Dat hoort bij het echte geloofsvertrouwen! Afweren betekent: zich inspannen, een poging doen, de voorhanden middelen benutten. Verder kunnen we niet gaan. Met minder mogen we niet toe! Het is meer dan afwachten. Afwachten betekent: de middelen die God geeft ongebruikt laten. Voor deze keus gesteld, kiezen we voor afweren. Toch is daarmee niet alles gezegd!"

Douma cn Velema kiezen voor de formulering: afwachten èn afwachten. Doen wat men kan. Verder moet ieder, in vertrouwen op Gods voorzienigheid, afwachten wat er gebeurt! Men moet de middelen wel gebruiken, maar men is van God alleen afhankelijk.

Tenslotte nog dit citaat:

„Het is een radicale vertekening van onze positie, als men ons verwijt, dat wij menen onszelf wel te kunnen redden. Ook wij verwachten het van de Heere. Wij willen ons geloof niet 'bewijzen' uit onze werken. Het geloof vertrouwt op het Woord van God. Daaraan heeft het genoeg. Dat proberen ook wij in de praktijk te beoefenen. Daarom bestrijden wij de gedachte, dat de mens autonoom over zijn leven te beschikken heeft. „Wie zijn ziel vindt, zal ze verliezen; en wie zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, die zal ze vinden" (Mattheüs 10 : 39)".

Nog een geschrift over vaccinatie

Dezer dagen verscheen nog een geschrift over de vaccinatie. Ik bedoel de brochure van de heer W. v. d. Zwaag (Barneveld) met als thema 'Vaccinatie en Christendom' (uitg. G. Kool, Veenendaal, 1980, 58 pag., prijs ƒ8, 90). De heer Van der Zwaag is een uitgesproken tegenstander van vaccinatie en ik heb uit zijn geschrift begrepen eveneens van het nemen van andere voorzorgsmaatregelen als b.v. assurantie. In het eerste hoofdstuk gaat hij maar kort in op bovengenoemd geschrift van prof. Douma en prof. Velema, naar hij schrijft omdat hij daar geen voldoende tijd meer voor had, omdat zijn geschrift bijna persklaar was. Het was me heel wat waard geweest als hij zijn publicatie even had uitgesteld en grondig op liet geschrift van Douma en Velema was ingegaan. Dat uitstel had best kunnen lijden, want om de actualiteit was haast niet gewenst. Nu prijst hij wel het sympathieke en informatieve van dit boek, maar kan toch niet nalaten enigszins insinuerend er op in gaan. De ommezwaai van ds. Helenius de Cock zou gepaard gegaan zijn met een meer verbondsmatig standpunt, waarbij de leer der eeuwige verkiezing naar de achtergrond zou zijn verdrongen. Ik vind dit soort uitspraken een beetje typerend voor heel het geschrift van de heer W. v. d. Zwaag, trouwens ook voor andere tegenstanders van de vaccinatie. Zo heftig en scherp, vooral zo beschuldigend, zo verdachtmakend. Conclusies trekken over anders geloofsleven op basis van al of niet tegen vaccinatie zijn. Hij geeft zelf toe dat zijn geschrift polemisch overkomt. Hij richt zich scherp tegen de opvatting van drs. K. Exalto, vooral n.a.v. zijn lezing op de Mannenbondsdag over „Het geloof in Gods Voorzienigheid, kan dat nog? " Ook mij, als kroniekschrijver, die indertijd drs. Exalto hierin bijviel, betrekt hij in zijn kritiek. Ik moet zeggen dat zijn conclusie juist is: nodig is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1980

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1980

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's