Franciscus Junius (1545-1602) of de spanning van waarheid en eenheid
Waar liggen de grenzen van de verdraagzaamheid. Dat is een zeer aktuele kwestie in het kerkelijk leven van deze tijd. Onder voorstanders van de oecumenische beweging wordt het belang van de eenheid soms zózeer beklemtoond, dat de waarheidsvraag in het vergeetboek dreigt te raken. In een modern gezang dat in sommige gemeenten in zondagse kerkdiensten gezongen wordt, komt de merkwaardige regel voor: 'zomaar een dak boven wat hoofden'. Moet het werkelijk daarheen met de kerk? Dient er gezocht te worden naar een soort 'grootste gemene deler' van gemeenschappelijk geloven? Naar een minimum-formule waar elk het mee eens kan zijn, omdat ieder daaraan naar eigen believen vulling kan geven? Het is van belang dat bij alle voorbereidingen die getroffen worden om de 'Samen-op-wegkerk' te realiseren — de eenwording dus van de Nederlandse hervormde kerk en de gereformeerde kerken in Nederland (syn.) — telkens opnieuw de stem doorklinkt die oproept tot eenheid in de waarheid en in de volheid van Schrift en belijdenis. De waarheidsvraag moet in laatste ernst aan de orde komen cn blijven, zij mag niet worden toegedekt door allerlei fraaie termen als modaliteit en pluraliteit, die de nood van de verwarring en verwatering in de kerken een deugd willen heten. Het is zeer te hopen dat in de bezinning op 'Samen-op-weg' indringende en diepgaande gesprekken zullen worden gevoerd — maar vooral dat er intens geluisterd zal w 7 orden naar de Schrift en ook naar onze belijdenis als echo en repetitie (bondige herhaling) van de Schrift. Maar in het onvermoeid worstelen om de waarheid zal ook de hoge betekenis van de éénheid in het oog moeten worden gehouden. Zowel voor het één als voor het ander kunnen 'onze gereformeerde vaderen' ons tot lichtende voorbeelden zijn.
Een belangwekkend proefschrift
Op 25 juni j.1. werd aan de universiteit te Leiden door Chr. de Jonge een proefschrift verdedigd met als titel: 'De irenische ecclesiologie van Franciscus Junius (1545 — 1602)'. Het gaat in dit boek dus over Junius' leer aangaande dc kerk, welke als mild en vredelievend wordt gekenschetst. Duidelijk is al direkt de betekenis van deze studie voor de huidige spanningsverhouding tussen waarheid en eenheid. Kunnen wij voor onze eigen positiebepaling ten aanzien van Samen-op-weg' en ook de oecumenische beweging in breder zin, ons oriënteren op een man als Junius? Deze geldt als een onverdacht gereformeerd theoloog. Maar hij trok de grenzen van de kerk niet strak, hij was niet 'nauw in zijn ingewanden'. Bij Junius werd de pool 'Waarheid' niet eenzijdig en ten koste van de pool 'Eenheid' beklemtoond. Wanneer we ons in hervormd gereformeerde kring graag spiegelen aan het zestiende-en zeventiende-eeuwse voorgeslacht, is het nuttig en nodig dat zulke gematigde en vredelievende gestalten als Franciscus Junius niet gaan wegvallen achter die van 'de geharnaste strijders voor de waarheid? Laatstgenoemden zijn óók nodig en niet gaarne zouden we ontkennen dat mannen als Bogerman, Gomarus of Lubbertus, die zich op de synode van Dordrecht 1618— 1619 zo duchtig hcbbc-n geweerd tegen de Remonstranten, van zegenrijke betekenis zijn geweest voor de Kerk hier te lande. Maar het is nodig de stemmen van anderen als Junius of Treicatius of Polyander met de hunne te vermengen, om zo telkens de hoge betekenis van broederlijke liefde en onderlinge samenbinding te onderstrepen. Het proefschrift van De Jonge — waarop in dit bestek slechts oppervlakkig kan worden ingegaan — geeft bouwstof voor een diepgaande bezinning in hervormd-gereformeerde kring op de spanningsvolle verhouding van waarheid en eenheid.
Positie van Junius
Franciscus Junius was één van de belangrijkste calvinistische theologen uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Hij bekleedde het ambt van hoogleraar in Neustadt en Heidelberg en vanaf het jaar 1592 in Leiden. Na zijn dood in 1602 zou hij — zeer tegen de zin van zijn collega Gomarus — worden opgevolgd door Arminius. Junius heeft heel wat werken op zijn naam staan, maar het traktaat 'Le Paisible Chrestien', de vredelievende christen, uit 1593 neemt daaronder een bijzondere plaats in. Dit geschrift heeft de vorm van een meditatie over psalm 122 en 133. Psalm 122 beschrijft de oorzaken en de voorwaarden, psalm 133 de vruchten van de vrede. De vreugde van elk kerklid persoonlijk is geworteld in de vreugde van de Kerk als geheel. De Kerk is in eerste instantie geen mensenwerk, maar door God in Christus tezamengebracht. Daarom is het een ernstige zonde de leden van de gemeenschap te verstrooien. Zolang een kerk Gods Woord vasthoudt, mag zij niet veroordeeld worden. Slechts de vraag of de Schrift haar fundament is, is beslissend. Er kunnen afwijkingen zijn op bijkomstige punten, maar die moeten broederlijk verdragen worden. Geen christen heeft immers de waarheid in pacht en wederkerige korrektie zal in de gemeenschap der heiligen toch altijd nodig zijn. Fundamentele zaken zijn voor Junius de artikelen over God die uit de Schrift kunnen worden afgeleid, de belijdenis van de drieeenheid Gods en de twee naturen van Christus, van de verzoening, door voldoening, van de verkiezende vrije genade, van de Schrift als Gods Woord en de nauwe verbondenheid van de Geest met het Woord, van de sacramenten die door Christus zijn ingesteld. Maar binnen deze duidelijk getrokken grenzen treft in Junius een grote mildheid. De gereformeerde kerken in Engeland, Duitsland, Holland enzovoorts, zag hij als wezenlijk één, ondanks verschillen in organisatie. Hierbij sloot hij ook de Anglicaanse kerk in, die toch naast een gereformeerde belijdenis een bisschoppelijk stelsel van kerkregering kende. Junius nam het de puriteinen zelfs kwalijk dat zij in een kerkordelijke kwestie een oorzaak tot afscheiding zagen. Ook de meningsverschillen met de Lutheranen betroffen naar zijn inzicht bijzaken. Een bepaalde avondmaalsopvatting of een afwijkende opinie omtrent de kinderdoop, raakten dc fundamenten niet. mits de sacramenten zélf maar bewaard bleven. Zelfs aan de diep bedorven-en doodzieke kerk van Rome wil Junius de naam 'kerk' uitdrukkelijk toekennen — hij blijft aanknopingspunten voor hereniging zien zolang de roomse kerk Christus, de Schrift en de sacramenten nog heeft. Dit alles neemt niet weg dat Junius ook polemisch kan optreden. Hij zag het mede als zijn roeping als theoloog met wetenschappelijke wapens in het strijdperk te treden tot verdediging van het rechte belijden. Zo noemde hij de paus de antichrist en schreef tegen de vermaarde roomse theoloog Bellarminus en tegen de gebroeders Sozinus, die de drie-éénheid Gods loochenden. Hier lagen voor Junius welomlijnd de grenzen van de verdraagzaamheid. Wie Christus niet als Gods Zoon erkent of wie een algemene verzoening voorstaat en wie het Woord opzij schuift met een beroep op direkte openbaringen van de Geest, stelt zich daarmee buiten de ware Kerk. Ook achtte hij de kerk van Rome met haar pretentie de enig ware kerk te zijn, zó diep bedorven dat hij afscheiding van haar als bittere noodzaak erkende. Tegen de hoornse predikant Wiggertsz handhaafde hij in 1595 samen met zijn collega's hoogleraren de rechtzinnige calvinistische leer van de verkiezing. 'De conclusie van de hoogleraren was, dat Wiggertsz tekort deed aan de waarheid van Gods genade en de verdorvenheid van de menselijke natuur, en de weg naar de zaligheid afsloot. Bovendien schreef hij de mensen capaciteiten toe die zij niet bezitten, waardoor zij niet alleen een onjuist beeld van zichzelf zouden krijgen, maar ook onvoldoende zouden beseffen hoe groot Gods genade jegens hen is. Junius kon niet goedkeuren dat Wiggertsz zijn dwalingen vanaf de kansel verbreidde. Junius' verdraagzaamheid maakte hem niet tot een kampioen voor onbeperkte leervrijheid. Schipperen met de waarheid was er bij hem niet bij, zo nodig nam hij ook tegenover de overheid geen blad voor de mond, maar altijd bleef hij ter zake en trachtte hij de toon van de liefde te treffen, terwijl de bedoeling bij hem voorzat de konflikten niet nodeloos op te blazen.
Een diepe indruk laat het gebed dat Junius plaatste aan het slot van 'de vreedzame christen' na op de lezer. Hij smeekt God de christenen hun zonden te vergeven. Hij vraagt Hem allen, met name de leiders in staat en kerk, te vervullen met liefde en ijver voor de gemeenschap der heiligen en de vrede. Hij vraagt Hem tenslotte de huidige verdeelde christenheid te herstellen, en alles dat de gemeenschap, haar heil en haar vreugde belemmert, weg te nemen. Nóg een typerend voorbeeld van Junius' houding: De terecht verontwaardigde gereformeerden te
Utrecht hield hij voor dat nóch dwalingen in de leer op minder wezenlijke punten, nóch de levenswandel van predikanten of gemeenteleden, nóch een onjuist geachte kerkorde afscheiding wettigen. Hij gaf de gemeente in overweging dat toch ook Christus en de apostelen de Kerk der Joden trouw zijn gebleven, ondanks al haar fouten. De afscheiding is funest voor de kerk. Zij lost niets op en zet waarheid en liefde nodeloos op het spel.
Ter bezinning
In dit artikel zijn slechts enkele hoofdlijnen uit het genoemde proefschrift sterk vereenvoudigd weergegeven. Ze worden de lezer ter voortgaande bezinning aangeboden. Daarbij zouden nog de volgende vragen kunnen worden overwogen: zijn iri de huidige gesprekken niet voluit de door Junius fundamentcel geachte zaken aan de orde? (schriftgezag, trinitarisch en christologisch dogma). Dient er geen hechtere eenheid te komen tussen belijders die slechts in allerlei bijzaken verschillen? Zullen we eindelijk de binnenbrandjes vergeten om ons tot de brandpunten te bepalen?
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's