ONDER DE STREEP
DOMINEE JAN DE LIEFDE
(3)
Kennelijk mocht ds. de Liefde Gods zegen zien op zijn arbeid in de hoofdstad. Onder de indruk daarvan en ervan overtuigd, dat Evangelieprediking onder zijn landgenoten dringend nodig was, kwam de Liefde ertoe, zijn arbeid uit le breiden tot buiten Amsterdam.
Met het gevolg, dat het arbeidsveld zo groot werd, dat één man het niet meer aan kon. Er zouden medewerkers moeten komen! Deze medewerkers konden niet zonder meer oo de mensen worden losgelaten. Ze moesten voor hun werk worden opgeleid. De moeilijkheid, dat voor deze opleiding een geschikte lokaliteit ontbrak, werd in 1853 opgelost. Toen kreeg de Liefde namelijk de beschikking over een ruime woning op de Biocmmarkt 116. Zó ruim was dit huis, dat het niet alleen plaats bood aan het gezin de Liefde met hun 1L kinderen, maar er ook nog ruimte overbleef voor de opneming en opleiding van jongemannen tot Evangelist. Begrijpelijk, dat dit met name voor Mevrouw de Liefde een zware belasting was, daar het wel gebeurde, dat er 6 of meer kwekelingen waren.
In. het licht van de geestelijke zegen hem door de Heere verleend over zijn arbeid in kinderkerk, zondagschool, Bijbellezingen enz. noemde hij zijn huis „Bethanië". Het onderwijs, dat de Liefde aan de toekomstige evangelisten gaf omvatte: lager onderwijs, algemene geschiedenis, exegese, dogmatiek, homiletiek en enig Grieks.
Dat de Liefde in staat was deze opleiding te verzorgen, bewijst met hoe grote gaven hij was bedeeld en hoe veelzijdig zijn ontwikkeling was. Niemand zal zo naïef zijn te veronderstellen, dat deze theologische opleiding te vergelijken zou zijn met de opleiding, die onze predikanten ontvangen op de universiteit. De Liefde zelf verklaarde later: „dat het hem steeds innig gesmart heeft, dat aan de broeders evangelisten niet dat onderwijs en die opleiding kon gegeven worden, die zijzelf zo hartelijk verlangden en ook zo nodig hadden."
Toch heeft de „school" van de Liefde uitnemende evangelisten afgeleverd. De meest bekende waren: Holieman. Menkhof, Witmond, Hardenberg en Gerdes. Over het gehele land verspreid, strooiden zij het goede zaad van het Evangelie uit en mochten veel vrucht op hun arbeid zien.
Gerdes heeft ook als schrijver naam gemaakt. Zijn boeken waren vroeger bij de jeugd zeer in trek. Hij is ook de dichter van het bekende lied: „Er ruist langs de wolken", dat nog wel op het Kerstfeest wordt gezongen.
Maar nog was het de voortvarende de Liefde niet genoeg! Nog meer dan nu het geval was, moest aan het volk van Nederland het Woord Gods worden verkondigd en geijverd worden voor de oprichting van Christelijke scholen. Om dit schone doel te bereiken, werd in 1855 opgericht de „Vereniging tot heil des volks". Het hoofdbureau was te Amsterdam, terwijl afdelingen in andere delen van de stad, alsook buiten de stad zich konden vestigen. Deze „vereniging tot heil des volks", die nog bestaat, heeft grote zegen mogen verspreiden door allerwege bewaarscholen, naaischolen, breien zondagscholen te openen.
H. M. van Randwijk, de verzetsman, heeft in de jaren dertig als hoofdonderwijzer nog een school van Heil des volks geleid.
Om zijn Evangelisatiewerk te consolideren en verdere plannen te kunnen uitvoeren, wilde de Liefde gaarne een eigen kerk bouwen, met daarbij de nodige lokalen voor catechisatie, kinderkerk, naaischool, enz. Achter zijn huis op de Bloemmarkt kon hij enkele huizen en pakhuizen kopen. Toen men met de verbouwing bezig was, kwam er te-
genslag. De oude muren van de pakhuizen stortten in. Gehele nieuwbouw was nu nodig. Na de voltooiing ervan, stond er een keurig gebouw met 3 boven elkaar gebouwde galerijen, preekstoel en orgel, maar... rustte er ook een schuld op van 100.000 gulden. In die tijd een enorm bedrag!
Het gebouw kreeg de naam „Eben Haezer". Hier preekte voortaan ds. de Liefde zondag aan zondag voor een steeds talrijk gehoor.
„Wat was het daar goed in „Eben Haezer" in die eerste jaren. Hoe bloeiden verschillende werkzaamheden en welk een stroom van zegen vloeide er uit langs Achterburgwal en Bloemmarkt", aldus de eerder geciteerde S. Coolsma. De samenkomsten van' de „Christelijke vrienden", waarvan we reeds hoorden in verband met de christelijke normaalschool de Klokkenberg te Nijmegen, had sinds april 1850 ook in de Liefde een vaste bezoeker. De gedachte leefde bij hem, dat deze meetings konden bijdragen tot kerkherstel.
In Amsterdam was bij de Ned. Herv. Kerk beroepen ds. Meyboom, wel de meest begaafde penvoerder van de Groninger richting. Deze richting loochende de onfeilbaarheid van de Heilige Schrift, de eeuwige Godheid van de Zaligmaker en de verzoening door het bloed des kruises.
Het beroep van deze voorganger had grote beroering doen ontstaan in orthodoxe kring en velen protesteerden ertegen, ook uit de kring van de „Christelijke vrienden". Vier dagen voor de bevestiging van ds. Meyboom n.1. op 25 oktober 1854 kwamen de christelijke vrienden bijeen in een openbare samenkomst. Ruim 200 personen waren aanwezig. Op deze vergadering kwam ook de zaak Meyboom ter sprake, ds. Heldering en ds. Chantepie de la Saussaye wilden in deze zaak verdraagzaamheid en zachtmoedigheid betrachten. Met deze ethisch-irenische houding kon de Liefde zich niet verenigen. Fel en cynisch hekelde hij deze toegevende houding.
Dit doet grote beroering ontstaan! Chantepie de la Saussaye weet een votum van afkeuring tegen de Liefde uit te lokken. Deze staat dan op en verlaat, diep teleurgesteld, de vergadering. Door dit „incident de Liefde" valt al spoedig de kring van „Christelijke vrienden" uiteen en bleek deze roerige samenkomst de laatste te zijn geweest.
Nog in 1855 had de Liefde verklaard, dat zijn prediking niets anders was: „Dan een eenvoudige Evangelisatie zonder gemeentelijk verband." Dat ging nu anders worden! Hij ging over tot de stichting van een Vrije Evangelische Gemeente. Wat hem daarbij dreef was zorg. Zorg voor zijn „schapen", die eigenlijk een „stal" moesten hebben, zorg voor de catechisanten, die na hun leertijd om een bepaalde band vroegen. En zo meende de Liefde, dat hij nu in de weg des Heeren was, door een vrije gemeente te vormen. De Gemeente koos 4 ouderlingen. Ze werden op zondag 27 juli 1856 door hun predikant bevestigd.
Begonnen met 80 leden, was dit aantal reeds in 1857 gestegen tot 150. Van de 80 „eerstelingen" waren 63 overgekomen uit de Herv. Gemeente van Amsterdam. Ze hadden aan de kerkeraad van de Herv. Gemeente een „scheidbrief" gezonden. Ze verklaarden daarin, zich af te scheiden, met droefheid des harten, gedreven door plicht en geweten, „bezwaren hebbend tegen de Woordbediening, de ordeloosheid, tuchteloosheid en het schromelijk gebrek aan kerkelijk opzicht en bestuur".
Ook op andere plaatsen ontstonden vrije Gemeenten o.a. te Ouderkerk aan de Amstel, Leeuwarden en Stadskanaal.
Lang niet allen, die bij de Liefde kerkten, waren met deze kerkstichting ingenomen. Men meende, dat op deze wijze de Hervormde Kerk schade zou lijden. Deze bezwaarden lieten voortaan de kerk op de Nieuwerzijdse Achterburgwal links liggen. Na een korte bloeitijd van deze vrije Gemeente, vroegen reeds in 1859 vele zaken zorg. Allereerst financiële zorg. Er lag immers zulk een zware hypotheek op het kerkgebouw!
Reis op reis ondernam de Liefde om door' collecten geld bijeen te brengen. Maar de inzamelingen brachten niet genoeg op om kerk en gebouwen schuldvrij te maken. Bovendien was de soms langdurige afwezigheid van de predikant ook niet bevordelijk voor de opbloei van de Gemeente. En toen ook nog de met meer geld gezegendp mensen zich allengs terugtrokken, moest men uiteindelijk wel overgaan tot verkoop van alle gebouwen en zelfs ook van de pastorie. Het ruime woonhuis op de Bloemmarkt werd ontruimd en de familie de Liefde vertrok in december 1861 naar Utrecht. Moeilijke tijden maakte de Vrije Evangelische Gemeente door! Haar voorganger was niet meer in haar midden en moest nu steeds naar Amsterdam komen om 's zondagsmorgens te preken, 's avonds in Flaarlem voor te gaan, om 's maandags weer terug te keren naar Utrecht.
In 1862 werden de kerkelijke gebouwen verkocht aan de burgelijke gemeente te Amsterdam. Na afbraak van het bestaande, verrees op dezelfde plaats een openbare school, („een Bijbelloze en Christusloze school", merkte de Liefde verdrietig op.)
Overigens betekende deze verkoop voor de Liefde het bevrijd worden van een last, die hem lange jaren had gekweld en gedrukt.
Intussen had de Evangelist Hardenberg de leiding van de Vrije Evangelische Gemeente van de Liefde overgenomen. Men kwam nu weer samen in het lokaal „Tecum Habita", dat men ook vroeger in gebruik had. Na Hardenberg hebben nog andere voorgangers de Vrije Evangelische Gemeente geleid, maar het ging toch bergafwaarts. Het gemis van ds. de Liefde was daaraan uiteraard niet vreemd. In 1888 of 1889 werd de Gemeente opgeheven.
Nu geregelde arbeid ds. de Liefde niet meer aan Nederland bond, vertrok hij met zijn gezin op 3 mei 1864 naar Londen. Er waren reeds eerder banden met Engeland, omdat de Liefde ook voor
de engelse pers schreef. Men stelde in Engeland de literaire producten van de Liefde zo op prijs, dat hij nauwelijks aan de vraag om copy kon voldoen. Reeds in 1861 betrokken 5 tijdschriften werk van hem n.1.: „Leisure Hour", „Sunday at Home", „Good Words", „Family Treasury" en „Britisch Messenger". Later kwam daar nog bij: „Sunday Magazine". Met zijn schrijverij in Engeland vulde hij van 's morgens 9 uur tot 's avonds 5 uur zijn dagen.
Lang houdt hij het in Engeland („dit koude Siberië, het land, zoals W. von Humbolt zeide: „Wo es keine Sonne gibt") nietoiit.
Gekweld door maaglijden, reumatische pijnen en verteerd door heimwee naar Holland, komt hij begin juni 1868, daartoe uitgenodigd door het bestuur van „Heil des volks", in Nederland aan. Hij logeert bij Gerdes in Haarlem. Dinsdag 16 juni is hij weer in zijn geliefd Amsterdam. Veel vindt hij hier veranderd. Het Paleis voor Volksvlijt was verrezen. Het Vondelpark aangelegd. Het laatste noemde hij een paradijs. Vanzelf toog hij nog eens naar het voormalige Franse Pad (Goudsbloemgracht) waar hij een begin had gemaakt met zijn Evangelisatiearbeid. „Heil des volks" was bezig aan de uitvoering van een plan om voor het werk een nieuw gebouw te doen optrekken. Men had de stichter van de vereniging uitgenodigd om van dit nieuwe gebouw de eerste steen te leggen. Daarom ook was de Liefde nu in Nederland.
Hijzelf vertelt over de gang van zaken: „de blijdschap van het weerzien was allertreffends. Daar stonden de „Fransepattertjes" versperrende de straat voor het steigerwerk. Wij beklommen een voor ons met vlaggedoek versierde tribune in de open lucht bij heerlijk weer. Na gezang verwelkomde mij het bestuurslid Kuiper plechtig in Nederland, in Amsterdam, aan deze plaats. Daarop legde ik de steen en hield een rede van een half uur, welke mij hoegenaamd niet vermoeide. Verder spraken nog Obermeyer en anderen. Wat een handgedruk toen de plechtigheid was afgelopen. Wel duizend mensen, allen oude kennissen, ook vrouw Schouten van het Fransepad (in haar huis was de Liefde zijn Bijbellezingen begonnen) drongen tot mij door. 't Was allerliefst en alleraandoenlijkst."
In het bovengenoemde zagen we, dat ds. de Liefde, daartoe uitgenodigd, in Nederland was. Hij is er ook gebleven. Ook vrouw en kinderen kwamen terug naar het vaderland. Het gezin vond tijdelijk onderdak bij Gerdes in Haarlem, maar ging in de nazomer van 1869 weer in Amsterdam wonen.
Met innige voldoening ademde de Liefde weer de hollandse lucht in. Zelfs dacht men, dat daardoor in zijn kwaal een gunstige wending te bespeuren viel. Maar zijn steeds afnemende kracht weersprak dit. Helder bleef zijn geest. Zolang het lichamelijk mogelijk was, bleef hij dan ook werken. Nog op de laatste dag van zijn leven, wilde hij aan zijn oudste dochter iets dicteren. Men verhaalt, dat toen juist zijn zwager Frowein de kamer binnenkwam. Deze onderkende terstond op de Liefde's gelaat de voortekenen van de dood. Hij maakte hem op zijn naderend einde opmerkzaam en vroeg hem, of hij soms nog iets te zeggen had. Toen richtte de Liefde zich V> p en vroeg: „Zou dit sterven zijn? " Daarop ging hij weer liggen en sprak: „Ik vergeef allen, die mij verdriet hebben aangedaan en beveel mijn vrouw en kinderen in Gods bescherming. Mijn hoop staat... vast... in..." Een snik volgde... het was afgelopen.
Het was op 6 december 1869 dat de Liefde door zijn Heere werd weggenomen. 4 dagen later werd hij door vele diepbedroefde vrienden grafwaarts gedragen. Ds. P. Huet, die juist in de stad was, kwam de stoet tegen. Toen hij hoorde wie er begraven werd, sloot hij zich bij de stoet aan. Op het graf sprak hij een ontroerend woord. Het eenvoudige graf ligt op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Vlak erbij vindt men het protserig praalgraf van van Heutz.
De Vrije Evangelische Gemeente deed op het graf een zerk leggen. Ze omschreef daarop de overledene aldus: „Een prediker van het Evangelie van Jezus Christus, door woord en geschrift. Een arbeider in des Heeren wijngaard, tot heil des volks en verdediger van de vrijheid, waarmede Christus hem had vrijgemaakt. Hij ruste van zijn arbeid en strijd, totdat Jezus Christus hem zal opwekken in de dag der opstanding."
De vereniging „Tot heil des volks" het op de grafzerk nog beitelen: „Hij had ons volk lief en heeft ons de scholen gesticht."
Ter afsluiting van deze artikelen over ds. Jan de Liefde, willen wij nog in het kort aandacht geven aan de overige activiteiten van de Liefde. Want deze man had van God velerlei gaven van hart en
hoofd ontvangen! Hij was predikant, Evangelist, sociaal werker en aan die aspecten hebben wij ruim aandacht gegeven. Maar hij was nog zoveel meer! Hij was ook schrijver, dichter, componist, verteller.
Hoeveel geschriften heeft zijn rijke geest voortgebracht! Als Coolsma in zijn boek een overzicht ervan geeft, komt hij tot 119 stuks. Daaronder zijn: brochure's, verhalen, preken, een niet voltooid Algemene Geschiedenis. Ook een beknopte geschiedenis des vaderlands en een vereenvoudigde uitgave van de bekende Bijbelse concordantie van Trommius. Voorts: Bijbellezingen, Schriftbeschouwingen, enz., enz. Daarbij ook niet te vergeten: een tijdschrift voor de jeugd „Timotheus" (1845-1851); een weekblad: „de Handwijzer" (1850-1851), de „Almanak voor hart en huis" (1850-1855) en „Volksmagazijn voor Burger en Boer" (1851-1860) Voeg daar aan toe de bijdragen aan verschillende engelse tijdschriften en men kan zonder overdrijving spreken van een begenadigd schrijver met een zeer vruchtbare pen. Ook in de meest bewogen perioden van zijn leven is zijn literaire werkzaamheid verbazingwekkend. Het scheen wel of hij de zorgen van zich af schreef.
Het is niet doenlijk ook maar oppervlakkig op de inhoud van deze geschriften in te gaan, al zou dat zeker de moeite waard zijn. Want bij deze schrijver ging de kwantiteit niet ten koste van de kwaliteit. Alles wat de Liefde schreef, was het lezen alleszins waard. Sprankelende humor wisselde af met soms scherpe satire. Altijd onderhoudend en populair, was zijn schrijven eigenlijk een voortdurend vertellen. En wie kon vertellen als hij? Een voorbeeld van die onge-evenaarde vertelkunst zijn de boekjes: „De mens en de dieren" (1846) en: „De Schoolvriend" (1848). Grote groepen kinderen, verspreid over meerdere geslachten, hebben er op de christelijke school uit gelezen.
De schrijver P. J. de Zeeuw verklaarde in 1925, dat ze toen nog op tal van scholen werden gebruikt en nog weinig van hun bekoring hadden verloren.
Als dichter-componist heeft de Liefde vele bekende liederen gemaakt. Gesteld kan worden, dat zijn naam juist door deze liederen het meest is blijven leven. W T e denken aan kinderliedjes als:
„Klokje klinkt, vogel zingt"
of aan:
„Er gaat door alle landen Een trouwe kindervriend. Geen oog kan Hem aanschouwen, Maar Hij ziet ieder kind. De hemel is Zijn vaderland; Hij is des Heeren afgezant."
Hij heeft ook van de sterren gezongen:
Ziet hoe dansen, Ziet hoe glansen Ginds de sterren, zilverrein. Alsof ze ons zeggen, zeggen wouden, Dat wij ook komen, komen zouden, Daarboven moet het heerlijk zijn!"
Of hij zingt zijn heimwee naar de hemel uit:
„O! daar te zijn, Waar nimmer tranen vloeien. Waar 't hart geen angst, geen kommer kent noch pijn! Waar doorn, noch diste! groeien! O! daar te zijn."
En Gods ontfermingen vertolkt hij in dit loflied:
„Van U zijn alle dingen, Van U, o God alleen; Van U de zegeningen, O Hoorder der gebeên. Uw liefde en trouw omringen Mijn wankelende schreên, En wat w' ooit goeds ontvingen, Het is van U alleen..."
We besluiten het verhaal over dominee Jan de Liefde met een citaat uit het boek van ds. J. Bosch: „Figuren en aspecten uit de eeuw der Afscheiding"... „Het bekende Kerstlied: „Er ruist langs de wolken...", dat in 1858 voor het eerst werd gezongen in Eben-Haëzer te Amsterdam, blijft, hoezeer het door Gerdcs, zijn leerling, gedicht is, toch als het lievelingslied van de Evangelist dier dagen nog naklinken. Het is waar, dat langs de wolken niet meer ruist de Naam van Jezus. Maar in de Kerstnacht is het toch zo geweest. En dat heeft ook de Liefde nagezongen. Niet volmaakt. Maar in liefde."
Bolnes/Ridderkerk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1980
Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1980
Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's