JOB
Job 1 VS 1-5
Er was een man in het land van Uz, zijn naam was job; en die man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad . . .
Job voorgesteld
De Schrift stelt ons hier Job voor. We maken kennis met de hoofdpersoon van het boek, dat al de eeuwen door velen heeft geboeid. Hier wordt ons immers getekend de worsteling om lot en leed. Die worsteling is sinds het paradijs van alle plaatsen en alle tijden.
Er was een man in het land van Uz en zijn naam was Job. Dat zijn maar enkele eenvoudige aanduidingen over de man. De Schrift is schaars over Jobs afkomst. Des te royaler echter is ze als ze Jobs godsvrucht beschrijft. Er wordt ons een schoon getuigenis van deze man in het land van Uz gegeven. Dat hangt natuurlijk samen met alles wat volgen zal. Hoe heerlijker hier gesproken wordt over Jobs vroomheid, des te schrijnender zal straks het bittere raadsel uitkomen van zijn leed.
Maar toch, wat groot dat het kan! Dat dit van een mens gezegd kan worden. De Schrift is niet gewend zo groot te doen over een mens. We lezen al in het begin van de Bijbel: Het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan. En dat is er bepaald niet beter op geworden.
Maar ondanks dat worden er telkens weer mensen rechtvaardig genoemd. Mensen als Noach, Jakob en Zacharias en Elisabeth. Niet opdat daardoor menselijke mogelijkheden zouden worden verheerlijkt, maar-Gods mogelijkheden. Al wat er aan rechtvaardigheid en oprechtheid bij mensen is, is er door Zijn genade. Het wonder van elke uitzondering op de regel van zonde en verderf is het wonder van genade alleen. Genade, die de HEERE rijk en ruim wil schenken.
Van Job wordt ons een schoon getuigenis gegeven. Hij wordt ons voorgesteld als oprecht en vroom en godvrezend en wijkende van het kwaad. Oprecht, dat betreft het hart van Job. Het was geheel, volkomen, gaaf. Gaaf in de toewijding aan God en Zijn dienst. Job had geen half hart voor God, maar een volkomen hart. Wat moeten wij ons vaak schamen over onze dubbelhartigheid. Een deel van ons hart geven we aan de HEERE, een ander deel houden we voor onszelf en voor de wereld. We zijn niet oprecht, we staan niet recht voor God. En we kunnen het in die halve houding zo lang volhouden. Aan de ene kant voelen we wel: zonder God gaat het niet in mijn leven. En als ik sterven moet is het toch wel goed om iets aan God en Zijn dienst gedaan te hebben. Maar we hebben aan de andere kant onszelf en de wereld zo lief. Vandaar dat halve hart. Job mocht anders zijn. Job mocht zich volkomen geven aan de dienst des HEEREN. Er waren verleidingen genoeg in zijn leven. Zijn bezit of gezin hadden gemakkelijk zijn hart in beslag kunnen nemen. Hij bleef er voor bewaard. Hij was oprecht, gaaf, volkomen.
Voorts ging Job ook een rechte weg. Dat wordt met vroom bedoeld. Dat woord kan een nare klank hebben. We denken dan aan gemaaktheid en onechtheid, gepaard gaand met hoogmoedig oordelen over anderen. Vroom zoals de Farizeeën dat waren. Vroom zoals er nu ook nog vroom zijn. Vroom in zichzelf, vroom in hun vlees. Maar zo'n vleselijke vroomheid wordt hier niet bedoeld. Job mocht vroom zijn in de goede zin van het woord. Hij ging rechte wegen in zijn levenswandel. Het kromme en slinkse verachtte hij. En alweer, wat zal een man als Job daar een gelegenheden voor gevonden hebben. Job mocht telkens weer de rechte weg gaan. Gods weg. Wat een zegen! Wij mensen zijn van een krom en verdraaid geslacht. Het rechte staat tegen onze natuur in. Langs allerlei omwegen, door allerlei gekonkel proberen we ons doel te bereiken. Met allerlei drogredenen praten we goed, wat ons zondige hart graag wil. Maar wie onder beslag komt van Gods Woord en Geest kan het daarin niet meer houden. Het bedrog en gedraai gaat ons tegenstaan. We strijden ervoor in ons persoonlijk leven, in het kerkelijke en maatschappelijke leven om rechte wegen te gaan.
Ook wordt van Job nog gezegd dat hij God vreesde en van het kwade week. In zijn hart was de eerbiedige liefde van het kinderhart. Zo'n kind acht vader hoog en heeft hem tegelijk hartelijk en innig lief. Zo'n kind zal er ook alles voor doen om te vermijden dat vader verdriet heeft. Zo mocht Job met zijn God omgaan. Hem erend en liefhebbend als Vader. Teer en nauwgezet levend voor Zijn aangezicht. Job zocht het kwade niet op. Job onderschatte ook in dwaze overmoed de kracht der zonde niet. Hij vlood de verleiding. Het leven der bekering wordt toch ook getekend door een hoe langer hoe meer haten van de zonde. Wie God liefheeft kan met het kwade niet meer leven.
Zo maken we kennis met Job. Mag het een aangename kennismaking zijn voor u. Omdat u van hem vindt beschreven al wat het verlangen van uw hart is. Merk dan hier, wat God schenken wil aan zondige mensenkinderen. Want dat Job zo was, is een zegen, maar dat u zo worden kunt en meer. en meer worden, kunt, is dat nog niet veel groter? Is het nog niet veel groter, dat Christus als de meerdere Job al deze deugden verworven heeft, voor allen die het van Hem verwachten?
De HEERE stelt ons Job voor. En zo mag Hij al Zijn kinderen voorstellen, daar staat Hijzelf garant voor. Wat een aangename kennismaking.
Het pad des rechtvaardigen is als een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe. We kunnen in het vervolg lezen, hoe het God een vreugde is Zijn knecht Job zo voor te stellen. Mag Hij Zich ook verheugen over u?
Ach, zegt u, ik heb alleen maar reden om over mijzelf te klagen. Ik vind alleen maar tekort en onmogelijkheid in mijzelf. Maar wat zal Job van zichzelf gevonden hebben? Het is niet zo van gewicht wat wij van onszelf zeggen. Laten we maar nooit veel goeds van onszelf zeggen. God heeft van Christus gezegd: Deze is Mijn Zoon in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb. En dat zegt Hij van een ieder, die schuilt in Zijn gerechtigheid.
Gods zegen over Jobs leven
In de volgende verzen worden ons de zegeningen Gods over Jobs leven vermeld. Een rechtvaardig leven is een gezegend leven en zal het ook zijn. Dat schrijven we hier neer, maar we beseffen tegelijkertijd hoezeer dat is aangevochten. Het hele boek Job is daar één getuigenis van. En het leven van Gods kinderen al evenzeer. Maar hier in de inleiding op alles wat er nog gebeuren
moet, lezen we hoe de HEERE Job rijk had voorzien van aardse zegeningen.
Zeven zonen en drie dochters zijn hem geboren. Een vol en rijk gezin. Een gezin waarin Psalm 128 helemaal werkelijkheid was. Job vreesde de HEERE, Zijn vrouw was als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van zijn huis. Zijn kinderen waren als olijfplanten rondom zijn tafel. Zo was voorzeker deze man Job gezegend!
Ook in zijn bezit was Job zeer gezegend. We lezen van schapen en kamelen. Van ossen en ezelinnen en van zeer veel dienstvolk. Kennelijk was hij zowel veeteler als landbouwer en, aan de kamelen te merken, dreef hij nog handel ook. En de getallen van al die bezittingen duiden op een volheid, een volkomenheid.
Zo treffen we ze telkens weer aan in de Schrift: Godzalige mensen, die het niet ontbrak aan aards goed. Abraham was zeer rijk en hoe wordt van Salomo's heerlijkheid niet geroemd. En ook in de eerste christelijke gemeente treffen we vermogende mensen aan. Laat dat de rijken onder Gods volk maar bemoedigen. Ze hoeven zich er niet voor te schamen. Rijkdom op zichzelf hoeft ons niet buiten het koninkrijk van God te houden. Als we ons dan maar wel van de gevaren bewust zijn. De Heere Jezus heeft gezegd, hoe bezwaarlijk is het, dat een rijke het koninkrijk Gods zou binnengaan. Die bezwaarlijkheid zit niet in de rijkdom, maar in ons hart. Dat hecht zich zo licht. Dat laat zich zo makkelijk vullen, met al wat van deze wereld is. Hebben als niet-hebbende, bezitten als niet-bezittende, dat is een grote kunst, dat is een gunst. Maar dan wel een gunst die God geven wil ook aan de rijken. Job was rijk, maar hij vreesde God en daarom wist hij van zijn rijkdom ook af te staan aan armen en verdrukten.
Een staal van Jobs vroomheid
In de laatste verzen van ons tekstgedeelte krijgen wij een voorbeeld van wat in vers 1 van Job getuigd wordt. Zijn vroomheid en godvrezendheid was niet iets zwevends. Iets dat met dc praktijk van het leven niet veel te maken had. Zulke vroomheid mag de naam niet eens dragen. Elelaas komt dat nog wel eens voor. Praten zonder doen. Een woord zonder daad. Maar van God en Zijn Geest kan dat niet zijn. Immers dat wil altijd vernieuwend en bekerend in de werkelijkheid van ons leven ingaan. We zien dat bij Job in de omgang met zijn kinderen. Die kinderen waren blijkbaar al volwassen en het huis uit. Maar de goede band onder elkaar is gebleven. Van tijd tot tijd richtten zij een feestmaal aan. Wellicht ter gelegenheid van een verjaardag of iets dergelijks. Om de beurt vond dat bij één der zonen plaats. Ook de zusters w r erden er bij uitgenodigd. Zo vierden ze met elkaar hun gedenkdagen.
Als dan zo'n. feesttijd voorbij was liet Job zijn kinderen bij zich ontbieden, om voor hen allen een offer te brengen. Want, zeide hij: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend. Vader Job kende zijn kinderen, hij kende hun hart, omdat hij zijn eigen hart kende. En dat hart was zondig. En vader Job wist veel te goed, dat bij feestvieren de gevaren groot zijn. Wij mensen weten al gauw geen maat meer. W T e gaan ons al gauw te buiten. Dan komt overal „te" voor'te staan. We worden te vrolijk, we zeggen meer dan we verantwoorden kunnen, omdat we te veel gedronken hebben. We eten te veel en verkwisten Gods gaven. Neen, feestelijk gedenken wordt door de HEERE niet verworpen. Alle schepsel Gods is goed, met dankzegging genomen zijnde. Een krampachtige onthoudingsvroomheid is van Gods Woord niet. Maar indien ergens, dan geldt hier wel: matigheid en godzaligheid. Ons feestvieren mag stijl en diepgang krijgen door onze vreze Gods. En Job praatte de eventuele zonden van zijn kinderen niet goed. Hij zei niet: Ze mogen toch wel eens een keertje uit de band springen. Ze moeten toch ook eens wat anders. Zo willen wij mensen nog wel eens onze onmatigheden bedekken. Een vroom en oprecht man doet dat niet.
job zei ook niet bij zichzelf: Mijn kinderen doen zoiets niet. Daar zijn ze te goed voor, of: Daar heb ik ze niet bij opgevoed. Job wist, hoe gemakkelijk het hart van zijn kinderen zou worden verleid. Wat was het goed denkbaar dat ze in onmatige vrolijkheid te ver zouden zijn gegaan en zelfs God vaarwel zouden hebben gezegd. Gezegend, zo lezen we in onze tekst. Als iemand gegroet werd, werd hij gezegend in die dagen, job bedoelt hier dat zijn kinderen God ten afscheid zouden hebben gegroet. Hem vergeten zouden zijn.
En daarom was er een offer nodig, een zoenoffer. En Job als priester van zijn gezin bracht dat offer.
Wat kunnen we als vaders en moeders hier veel van leren. Kennen we ook die zorg om onze kinderen? En kennen wij ook de priesterlijke voorbede? Het priesterlijk pleiten op Christus' volbrachte werk ook voor onze kinderen. Dan houden w r e het niet met vanzelfsprekendheden en met sluitende redeneringen. Het verbond moet dan voor ons helemaal zijn: een genadeverbond. Een genadeverbond in Zijn bloed. Een verbond dat rust in het offer van Christus. We gaan op dat offer pleiten voor onze kinderen. We gaan onze kinderen dat offer voorstellen, als de enige grond en fundament van hun zaligheid. Job offerde ook niet in de stilte. Hij haalde zijn kinderen erbij. Ze moesten het weten dat er alleen vergeving kon zijn door het bloed. Zo mogen vaders en moeders nog hun kinderen erbij halen. Hun kinderen brengen bij Golgotha.
Er is nog een ding dat onze aandacht vraagt. Eer Job offerde voor zijn kinderen heiligde hij hen. Hij liet ze zich wassen en schone kleren aandoen als teken van belijdenis en berouw. Zo kregen ze van hun vader hun gedrag te overdenken voor Gods aangezicht, eer ze tot het offer kwamen.
En wij? Zullen wij met onze kinderen anders tot het offer komen dan in ootmoed en berouw? Het gebruik maken van het offer laat zich nooit combineren met een welbehagen in de ongerechtigheid. Laten we ons daar maar op onderzoeken. We zullen met onze kinderen spreken over de breuk die er in aller en ook in hun hart ligt. En we zullen met een gebogen hoofd en een verslagen hart komen tot Hem, Die de God is van alle genade en alle vertroosting.
Alzo deed Job al die dagen. Dat deed Job telkens weer, als er zo'n feest geweest was. Dat blijft dan ook altijd maar nodig: Ons voor God te verootmoedigen, een mishagen aan onszelf te hebben en onze reinigmaking buiten onszelf te zoeken in Christus Jezus. En dat zoeken is nooit vergeefs.
Welzalig hij, die in der bozen raad Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat, Noch nederzit, daar zulken samenrotten, Die roekeloos met God en godsdienst spotten; Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's