Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE LEVENDE VERLOSSER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE LEVENDE VERLOSSER

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want ik weet: ijn Verlosser leeft.. . Job 19 : 25a.

Jobs Verlosser

Nog duurt het gesprek tussen Job en zijn vrienden voort. Ze zijn aan een nieuwe ronde begonnen. Elifas en Bildad hebben inmiddels al weer gesproken. Hun spreken moest pastoraal, herderlijk zijn, het was eerder rechterlijk. Ze leken meer op officiers van justitie, dan op zieleherders Hun troost-gesprek was een twistgesprek. Job heeft gezondigd. Hij moet een huichelaar zijn, dat moet hij nu maar eens bekennen.

In ons teksthoofdstuk klaagt Job weer eerst over God, die wel in zijn vijand lijkt verkeerd en dan over de mensen. Ze hebben hem verlaten. Job voelt zich doodeenzaam. Zijn familie ziet niet meer naar hem om. Zijn kennissen zijn hem ook al vergeten. En zijn huisgenoten, zijn dienstknechten en dienstmaagden doen alsof hij een vreemde is.. Als hij een knecht roept om hem te helpen, luistert hij niet uit angst voor besmetting. Zeer aangrijpend doet hij in vers 21. een beroep op het medelijden van zijn vrienden. Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij mijn vrienden, want de hand Gods heeft mij aangeraakt. In het duister van zijn leed tast Job om naar een hand, die hem vast wil houden, een hart dat hem begrijpt. Zoals Christus Zich bij de ingang van Gethsemané vastklampte aan Zijn discipelen: Blijft hier en waakt met Mij.

Maar Job voelt dat zijn smeking niet wordt beantwoord. Hij vindt geen hand die hem vasthoudt. Hij merkt geen hart dat luisteren wil. Hij ontmoet bij zijn vrienden alleen maar verwijt en aanklacht. En daarom vervolgt hij met de vurige wens dat zijn woorden worden opgeschreven. Wat hij tot zijn verdediging naar voren heeft gebracht moet vereeuwigd worden. Het nageslacht zal dan zien dat hij gelijk heeft gehad, niet zijn aanklagers. Zelf is hij onmachtig om zich te verdedigen, maar hij weet: Zijn Verlosser leeft.

Ineens valt Job hier weer op God terug. God zal hem verdedigen. God zal hem zijn recht verschaffen. God is Zijn Verlosser. En Job weet: Hij is de Levende. Hij zal opstaan, zicht ontfermen.

Misschien kunt u zich ook niet meer verdedigen. Er zijn mensen die u met een scheef oog aankijken. Ze geloven er weinig van dat u de HEERE vreest. Ze zijn er bepaald niet van overtuigd. Het zou er dan in uw leven anders uit moeten zien, denken ze. Ze hebben alles in schema gebracht. En aan die schema's meten ze allen en een ieder. Tegen die schema's kunt u niet op en toch u weet zelf het beste wat er in uw hart leeft. U weet zelf naar Wie uw hart uitgaat en Wie u begeert te dienen.

En als de mensen niet aanklagen, is er de satan wel. De bestrijder van binnen. Hij fluistert: Met jou kan het niet veel zijn. Je merkt toch zelf ook wel dat God niet naar je omziet! Wat denk je eigenlijk wel!

Wat is het dan moeilijk om ons zelf te verdedigen. We proberen het nog wel. We willen onszelf bewijzen als echte en rechte kinderen van God, maar het breekt ons bij de handen af als we tenminste een klein beetje zelfkennis gekregen hebben.

Maar u hoeft uw verdediging ook niet zelf te voeren. U mag het in handen geven van de HEERE. Hij zal uw twistzaak twisten. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is. Ja, wat meer is: die ook is opgestaan. Dan is er ook geen verdoemenis meer voor degenen die in Christus Jezus zijn. Tegen de verdediging van deze Getuige kan geen aanklacht op. Hij heeft immers Zelf alles gedragen en vrijspraak verworven. Bij deze Getuige vinden wij rust.

Wat een heerlijke naam geeft Job hier aan Zijn God. Want ik weet mijn Verlosser leeft. Mijn Verlosser, dat is eigenlijk mijn Losser, mijn Goël. Een losser was in het dagelijks leven van het Oude Testament iemand die je rechten herstelde. Als je je bezit was verloren, het bijvoorbeeld had moeten verkopen om je schulden te betalen, was er een losser om het terug te kopen. Ja, het kon gebeuren dat je nog verder aan lager wal raakte en met heel je gezin tot slavernij was gedoemd. Ook in die omstandigheden kon de losser uitkomst bieden. Hij was er om smaad en schande weg te nemen, om los te kopen uit armoede en slavernij.

Zo'n losser was altijd een familielid. Naar de wet van God had hij zelfs de plicht om voor verarmde familileleden te doen, wat hij kon. We komen zo'n losser tegen in de geschiedenis van Ruth. Naomi had haar akker uit armoede en gebrek moeten verkopen. Boaz, die Ruth en Naomi wel goed gezind is, wil die terugkopen. Het kan echter zo maar niet. Er is een ander familielid dat eerst de plicht heeft om te helpen. Pas als hij ervan af heeft gezien kan Boaz doen wat zijn hart hem ingeeft.

Dat is de HEERE nu voor mij, belijdt Job. Mijn Losser. Hij neemt het voor mij op. Hij zal mijn tegenpartijders beschaamd maken. De HEERE schelde u, gij satan, de HEERE schelde u. Gewis mijn recht is bij de HEERE en mijn werkloon is bij mijn God.

Christus de Verlosser

Hoeveel rijker openbaart Zich de HEERE zo in Christus. In Hem is Hij de Losser bij uitstek. Da Costa heeft van Hem gezongen: mijn Goël, mijn Borg, mijn Zondeverzoener. Hoeveel heerlijker is Hij dan enig menselijke Verlosser. Eerst al dat Hij helemaal geen familie van ons is. Hij heeft met ons niets van doen. Er is bij Christus geen sprake van enige verplichting. De liefde van Christus spreekt zo weinig vanzelf. Ze is puur vrij en souverein. Hij neemt het Losserschap alleen op op zich uit vrije liefde. Wat een wonder! Wie zijn wij immers, wij mensen. We hebben alles gedaan en we doen alles om Hem op zijn hart te trappen, om Hem te beledigen. Maar Hij heeft vrijwillig lief.

In die vrije liefde is Hij zelfs familie geworden. Dat houdt in dat Hij Zich in Zijn lielde verplicht heeft. Hij wilde Zijn verlossing niet vluchtig laten zijn als een impuls, een gevoel. Hij is mens geworden, heeft Zich gebonden onder de zonde en onder de schuld.

En dan een menselijke losser verloste slechts van aardse nood, van aardse slavernij. Hij verlost van eeuwige nood. Wat wordt Hij daarin soms miskend. We zijn zo vervuld van dit leven. Vaak hebben we God en Christus slechts nodig om het hier op aarde een beetje goed te hebben. Maar dat we gezondigd hebben en eeuwig moeten

omkomen in het gericht van God, beroert ons nauwelijks. We hebben niet veel meer dan een voorzienigheidsgeloof. Waar begint de troost van Christus? Zondag 1 zegt: Die voor al mijn zonden volkomen heeft betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel heeft verlost. En als we Christus daar niet voor nodig hebben, dat vertrouwen niet in ons hart gaat leven, komen we met al onze godsdienst nog voor eeuwig om.

Maar wat is dat dan ook een rijk evangelie voor zondaren. Hij is meer dan een menselijke verlosser. Hij wil u verlossen uit alle nood en dood. Hij koopt u vrij van de slavernij van de zonde. U hebt zich in een onmetelijke schuld gestoken en u zelf verkocht. En ontworstelen, u zelf lossen, is onmogelijk. Al zou u uw hele leven lang hard werken, goede werken doen, de schuld van uw zonde wordt niet betaald, de band van de slavernij niet gebroken; Christus is de grote Losser, die ons verlost uit de macht van de duisternis en ons overzet in het Koninkrijk van Gods liefde.

En ook nog: Wat heeft het Hem niet gekost! Een menselijke losser kostte het een grotere of kleinere som gelds. Christus kostte het Zijn leven. Zijn lichaam is verbroken en Zijn bloed vergoten tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Hij heeft het zich alles laten kosten. Hij heeft Zichzelf gegeven op Golgotha.

Mijn VIerlosser

De persoonlijke belijdenis van Job is niet: Ik weet dat er een Verlosser leeft. Neen! Hij belijdt: Ik weet, mijn Verlosser leeft.

Wat hebben we ook aan een Verlosser als Hij niet ónze Verlosser is. Wie brandend van dorst in de woestijn loopt, heeft er niet veel aan te weten dat er water is; dat water moet er voor hem zijn. Hij moet er gebruik van kunnen maken. Hij moet het kunnen drinken en er zijn dorst mee kunnen lessen. Wat een vragen en aarzelingen kunnen hier in ons hart liggen. Hoe kunnen we daar toch zeker van zijn? Het is zo groot en zo wonderlijk. We hebben het zo weinig verdiend. En moet je niet wat bijzonders hebben meegemaakt?

Ja, hoe kunnen we daar zeker van zijn? Niet door een verstandelijke konklusie. Niet door een dus. Jezus is voor de zondaren gekomen en ik ben een zondaar dus... Zo'n dus-zekerheid is maar schijn.

W r e worden daar ook niet zeker van door in onszelf te blijven wroeten. Dan pogen we vastheid te vinden in drijfzand. We worden daar zeker van door in de nood van onze zonde en schuld naar Hem toe te vluchten

Ik denk aan Thomas. Toen de Heere Jezus Zelf kwam en Hem uitnodigde, viel hij voor de Heere Jezus neer met de belijdenis: Mijn Heere en mijn God. Zo komt Christus nog tot ons in de bediening van Zijn Woord door Zijn Geest en we vallen Hem in Zijn doorboorde handen. Wat nooit kon door ons ongeloof, kan nu: Mijn Heere en mijn God. En de Heere bevestigt Zelf Zijn Woord: Ik zal u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn. Lo-Ammi. Ammi, Lo Ruchama, Ruchama.

Ik weet, Mijn Verlosser leeft. Eigenlijk staat er: mijn Verlosser is de Levende. Hij is werkelijk in staat om te helpen. Als mensen ons helpen, is dat maar voor een tijd. Zij zijn de levenden niet. De dichter van Psalm 146 vermaant ons dan ook op de prinsen geen betrouwen te stellen. Ineens gaat hun geest immers uit en keren ze weer tot de aarde en vergaan hun raadslagen. De HEERE is de Levende, eeuwige God. Dat is helemaal opengegaan in de opstanding van Christus. Hij is dood geweest en Hij leeft.

En Hij is niet zomaar dood geweest. Neen, maar dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde gestorven, en Hij is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Jezus leeft om ons de gerechtigheid, die Hij heeft verworven, weder te geven.

Wat een heerlijke troost. U ziet er misschien wel eens mee: Hoe zal ik die gerechtigheid ontvangen? Hij leeft om ze u te geven door Zijn Woord en Geest. U mag ze in verwondering aannemen uit Zijn belofte. Hij leeft om u kracht te geven voor een nieuw en godzalig leven. Hij leeft om u bij de verworven verlossing te bewaren. U bent altijd maar weer geneigd om terug te keren tot uw oude banden. En toch, u kunt niet meer. Zijn liefdeband heeft u gebonden en houdt u gevangen. Hij leeft. En zelfs als de macht van de dood zich over u uit gaat strekken, uw adem stokt en uw leden verstijven en verkillen in de dood, is Hij nog de Levende. Daarvan mag Job ook wat zien. Als zij mijn huid doorknaagt zullen hebben. Als ik overgegeven ben aan de processen van vertering en verrotting, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Hij is en blijft immers de Levende. Hij leeft tot in alle eeuwigheid. Hij zal over mijn ontzield stof waken en het opwekken ten uiterste dage.

Ik weet, mijn Verlosser is de Levende. Al ben ik dood en schijnt er van mij geestelijk en lichamelijk geen leven meer te verwachten, Hij is de Levende en Hij heeft gezegd: Ik leef en gij zult leven en dat maakt Hij waar.

Ik weet mijn Verlosser heft

Ik weet, mag Job belijden. Niet ik hoop. Neen, ik weet! Hier mag hij doorbreken tot het weten des geloofs. Ik weet, ik vertrouw er op, ik rust er in. Ik weet in Wie ik geloofd heb en dat Hij machtig mijn pand bij Hem weggelegd heeft om te bewaren tot die dag.

Nu worden de nevels van twijfel weggevaagd. De lucht klaart op. In de duisternis van strijd en aanvechting breekt de zon door. De heldere zon van de kennis des geloofs. Jezus leeft en ik met Hem.

Want ik weet. Vraag maar niet wat de wereld allemaal weet. Die weet dat God dood is. Ze meent dat te weten op vaste gronden. Het is het weten van blinden. Wie blind is weet niet van licht. Het weten van deze wereld gaat voorbij. Het wordt dwaasheid geacht. Een arm zondaar mag het weten: Mijn Verlosser leeft.

Dat is een vrolijke wetenschap. En weten dat moed geeft, hoop en vreugde. Een weten waarmee we niet beschaamd uitkomen. ~

Maar, trouwe God Gij zijt Het schild, dat mij bevrijdt, Mijn eer, mijn vast betrouwen; Op U vest ik het oog; Gij heft mijn hoofd omhoog. En doet m' Uw gunst aanschouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

DE LEVENDE VERLOSSER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's