DE BIDDENDE GEEST
(2)
We willen nog even dieper ingaan op de uitdrukking zwakheden, zoals Paulus die gebruikt in Romeinen 8 : 26, Waar denken wij aan bij het woord zwakheden? Natuurlijk aan een gebrek hier een fout daar, een misstap hier of daar. Velerhande gebreken en onvolkomenheden. Gelukkig, denken we dan, dat we daar de heiligmaking voor hebben, waarin ons tijd en gelegenheid gelaten wordt om die zwakheden zo langzamerhand te boven te komen. Dan beschouwen we die zwakheden als een soort kinderziekten. Op den duur overgroeien wij die wel. De teleurstelling is groter als we ontdekken dat dit niet gebeurt. Door deze verkeerde instelling wordt er veel schade in het geestelijk leven aangericht, en zekerheid des geloofs ondermijnd. Intens luisteren naar de Sc rift zal hier genezend kunnen werken. Ik wijs er op dat het woord zwakheden oorspronkelijk in het enkelvoud staat. Zwakheid! Dat is dus erger. Het zit dieper. Het hóórt bij je. Precies zoals we van iemand zeggen dat hij of zij een zwakke gezondheid heeft. Dat moet je dan toch maar je hele leven meedragen. Mee Ieren leven heet dat tegenwoordig. Zo zwak nu zijn juist zij die de eerstelingen des Geestes hebben. Doodmoe van zwakheid soms. Ze komen er hun leven lang niet van af. Wat ze er ook aan doen, de kwaal betert niet. Paulus heeft zelf ook tijden gehad dat hij hoopte zo sterk te worden, lichamelijk en geestelijk dat hij alles zou kunnen.
Hij had er geen erg in dat hij dan de Heere nergens meer bij nodig had. Het is niet voor niets dat hij op zijn gebeden on van die zwakheid af te komen ten antwoorc krijgt: Mijn genade is u genoeg, Mijn krach wordt in zwakheid volbracht. Hij had ei geen erg in, maar Christus wel! En wat doe nu de Geest?
Helpt hij ons van onze zwakheden af: Geen sprake van. Hij doet wel iets, Hij doei er alles aan. Hij doet boven bidden en dern ken. Hij komt onze zwakheid mede te hulp Let u goed o, p. Niet te hulp, neen mede tt hulp. Dat woordje „mede" hoort er bij. Hij helpt u niet van de zwakheid af, Hij komt wel te hulp. En mede te hulp wil toch zeggen dat Hij zijn sterke schouders onder onze zwakheid zet, dat Hij die voor ons draagt. Zoals een moeder haar kind leert lopen en haar sterke handen onder de okseltjes van dit kind legt. En dat zet dit kleine kind zijn kleine kromme pasjes. O zo zwak. Maar moeder zegt: stap-stap. En zowaar het tilt zijn voetjes op. Zonder moeder zou het niet gaan. Dan ploft het neer. Zomin kunnen wij zonder de Geest gaan of staan, geen weg lopen, geen koers bepalen. Groeien in de genade is afhankelijker worden van de Heilige Geest. Is meer en meer kind worden.
Sterker worden in het geloof, is zwakker worden in eigen kracht. Wat een genade dat de Heilige Geest mede draagt, dat Hij net als die moeder krom gaat staan onder onze zwakheid, Hoe langer kind hoe afhankelijker. Hoe sterker het Abba Vader klinkt hoe meer kind. Niet kinderachtiger, maar kin-
derlijker. In het begin gebeurt het ons nogal eens dat we lopen kunnen, draven zelfs. Te koop loipen met onze ervaringen. En we zien de mensen te hoop lopen. Dat moet je eens horen. Maar nu hoe meer genade hoe slechter. Heus die zwakheid w ? ordt niet omgetoverd in kracht, maar ons wordt krachtverleend om dit kruis van onze zwakheid de Heiland vrolijk na te dragen.
We hoeven niet hoger te komen, we hoeven niet ons hele leven op de geestelijke tenen te lopen, daar komen maar ongelukken van. We mogen zwak zijn, en het is de uitzonderlijke genade van de Geest Gods om Christus kracht in onze zwakheid openbaar te maken. Misschien is het voor sommigen geheimtaal. Ik hoop dat het voor velen heilgeheim is. God de Heilige Geest de Leidsman op de w< eg naar het eeuwig zalig leven.
Iemand heeft eens gezegd dat er geloofsmoed voor nodig is om zo zwak te durven zijn, om zo hopeloos te mogen zijn dat we het helemaal op de genade van God, van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest laten aankomen. Pas zo is onze triomf vrij van de smet van het triomfalisme. Gode zij dank die ons ten allen tijd doet triomferen door het geloof in Hem.
Waar wil nu de apostel met die zwakheid van de gemeente naar toe. Hij heeft er bepaald iets mee voor. Dat maakt hij duidelijk wanneer hij zegt: want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort. Wij weten niet... Dat komt wat onzeker over. Zeker tegenover de kloeke „wij weten" waarover we hem meermalen in dit hoofdstuk horen spreken. Een tegenstelling dus? Slechts een schijnbare. Het wij weten wordt hier niet afgezwakt door wij weten niet. Het evangelie is geen ja en nee, maar ja en amen.
In onze dagen is vaak het niet-weten het echte en het wei-weten, het zeker-weten verdacht. Laten we eens goed onderscheiden. Wat weet Paulus? Heel veel, maar onder het vele vooral dit ène, niets zal ons scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus onze Heere. Zijn weten is helemaal betrokken op de genade. Wat weet hij niet? Wij weten niet te bidden gelijk het behoort. Het niet-weten is betrokken op zijn eigen zwakheid. We weten wel dat de Geest Zijn schouders onder onze zwakheid zet. Gode zij dank wel. juist wel, zou ik zeggen. Wij weten echter niet te bidden gelijk het behoort. Ziet u wat hier aan de hand is? Paulus heeft het over onze zwakheid gehad. Hij heeft die zwakheid op één punt aangescherpt, op het punt waar die zwakheid heel sterk naar voren komt. In het gebedsleven.
Wat wij bidden moeten weten wij niet. De waarheid van deze uitspraak zal wel niemand die enigszins op de hoogte is van het geestelijk leven ontkennen. Als de Heilige Geest ons het bidden niet leert, dan weten wij niets van bidden af. Paulus in zijn onbekeerde staat had veel gebeden en eigenlijk nog nooit gebeden tot op het moment dat de Heere sprak: zie hij bidt. Want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort. Zie je wel zegt de dode rechtzinnigheid, spoor de mensen maar niet aan tot gebed. Hij kan het immers toch niet.
Het staat er toch! Een onbekeerd mens kan niet bidden. Een pracht van een uitvlucht. Als je zulke mensen wijst op Gods beloften dan zeggen ze prompt: die zijn voor Gods kinderen dominee. En als u ze wijst op de eis des gebeds dan nemen ze een woord dat speciaal voor Gods kinderen geschreven is om zich van hun verantwoordelijkheid af te maken. Dan hebben ze er helemaal geen bezwaar tegen om een tekst die spreekt van „wij" — en die wij zijn hier met name Gods kinderen — te misbruiken en op zichzelf van toepassing te verklaren.
Ik zou u vriendelijk willen verzoeken om nu ook maar te zeggen en dit geldt mij niet, dit geldt hen die de eerstelingen des Geestes hebben. En voor het overige te luisteren naar dat andere woord, ik zeg u bidt en gij zult ontvangen. Ja, ja zo gaan wij met de Bijbel om. Maar zo krom gaat de Bijbel gelukkig met ons niet om. Vader's kinderen dat zijn de zwakken, die belijden: wat wij bidden moeten weten wij niet recht. Natuurlijk geldt dit van het bidden in zijn algemeenheid.
In ons is geen kracht. We denken dan — en dat ligt voor de hand — aan onze biddeloze tijden, als ons hart verstijfd is, als we de warmte missen in het naderen tot God als onze hand waarmee wc wensen te worstelen met Jacobs God slap geworden schijnt. Steeds is het de Geest die vaardig maakt tot het gebed.
Toch bedoelt Paulus hier iets heel concreets. Hij heeft het oog op het bidden dat tevoren is aangeduid met het woord zuchten. Speciaal het bidden, het zuchten dus
om de aanneming tor kinderen, de verlossing van ons lichaam, de heerlijkheidsopenbaring, de toekomst en de vervulling van het nog uitstaande heil, de hoop die niet gezien wordt. Kon hij dat maar onder woorden brengen. Dat bedoelt hij met niet weten te bidden gelijk het behoort. Hij zucht maar, hij kan niet onder woorden krijgen wat hij verlangt. Hij kan de hoop en het heil niet nader omschrijven. Hij kan het slechts aanduiden met woorden als , , hoop" en „verlossing" en „aanneming", maar hij kan het niet invullen zoals hij het aanvoelt. Dat is nu de zwakheid van zijn bidden. Het „wat" van de komende heerlijkheid kunnen zij niet concreet noemen.
Daarom is hun bidden zwak, stuntelig, als het stotteren van een kind; erger, als een kermen in barensnood, in een zuchten omdat ze het niet zeggen kunnen zoals het gezegd zou moeten worden. Hoe gebrekkig zeggen zij wat zij bedoelen. Nu eens: geef dat mijn oog het goede aanschouw. Dan weer, ik jaag ernaar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus gegrepen ben. Verder komt het niet. Het goede, hét waartoe. Of ze duiden het van verre aan rnet „jpriis der roeping Gods", met woorden als „kroon" en „erfenis". Daar is dan alles mee gezegd en toch nog lang niet alles. Ze weten in de ontzaggelijke tegenwoordigheid Gods hun lippen vaak niet te openen. Ze spreken over een niet-geziene hoop. Dat geeft aan hun zwakheid een heel bepaalde kleur. Dat is de extra zwakheid boven al hun zwakheden, die ze mee moeten dragen. Het is ermee als met een kind dat bij moeder komt en niets doet dan huilen, niet kan zeggen wat het verlangt. Kind zegt Ü dan, zeg toch wat je hebt. Anders kan ik je toch niet helpen? En dan gaat u zelf maar aan het invullen, totdat het kind zich snikkend in uw armen werpt. Is het dat? Ja moeder, dat is het. En u mag tekort schieten, > maar de Geest niet. De Geest zucht met ons mee, en boven ons uit. De Geest komt die zwakheid te hulp. Hoe dan?
Maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. Wat hebben we daaronder te verstaan? Dit dat Hij onder woorden brengt wat wij niet onder woorden kunnen krijgen. Dat is mogelijk een ander licht op deze woorden dan we in de meeste gevallen gewoon zijn. Over die onuitsprekelijke zuchtingen gesproken ziet men ze het vaak als volgt. De Geest Gods legt de onuitsprekelijke zuchtingen in het hart van Gods kinderen. Hun woordloos wenen en zuchten is Zijn werk, als hun ziel schreeuwt naar God als een hert naar de waterstromen, als het aan woorden ontbreekt, dan ziet de Heere wat de overdenking in mij stpreekt. W r ie zal ontkennen dat dit zuchten door de Geest wordt gewerkt? Het is trouwens heel wat verkieselijker dan voor God als redenaar op te treden. Spurgeon zegt ergens dat vele gebeden meer de pronk van pauweveren hebben dan dat ze op vleugelen des geloofs naar de troon der genade vliegen. Zou hij ver bezijden de waarheid spreken?
In elk geval weet 11 nu dat dit woordeloze bidden door de Geest Gods geleerd hier niet bedoeld wordt. Hier gaat liet om iets anders. De Geest is alleen in staat om de onuitsprekelijke heerlijkheid wèl onder woordei te brengen. Er staat voor het woordje bid den hier een woord dat eigenlijk de ande tegemoet treden. Die Ander is in dit geva God de Vader, en degenen ten behoeve var wie Hij optreedt zijn de zwakke zuchter: die de eerstelingen des Geestes hebben.
De biddende Geest stelt Zich ten behoevf van Christus' gemeente voor Gods aange zicht en in onze plaats zegt Hij wat wi niet onder woorden kunnen brengen. Er dat doet Hij niet buiten ons om, maar ir ons en door ons. Het is niet zo dat we zeil niet rneer hoeven te bidden. Hij doet nel als een vader die zijn ion gen met de boo£ leert schieten. Vader spant de boog, vadei legt de pijl aan, vader houdt de hand var de jongen vast en zegt dan ineens: schiet' Daar snort de pijl en treft doel. Zo vertolkt de Heilige Geest onze onuitsprekelijke zuchtingen naar de Vader toe. Dit gebec vindt altijd gehoor en verhoring. Daar wijst ons Paulus tenslotte oip als hij zegt: En die de harten doorzoekt weet welke de mening des Geestes is. Die de harten doorzoekt, dat is God de Vader, die in Zijn alwetendheid de verborgenheii van het hart doorgrondt die weet wat er op de bodem leeft aan verlangen en stille gebeden. De Vader heeft ook een open oor voor de bedoeling van de Geest. Hij bidt immers voor de heiligen, dat zijn Gods kinderen, die niet heilig zijn op zichzelf, maar die zo worden aangeduid omdat zij door Christus bloed gekocht en door Zijn Geest geheiligd zijn. Hij bidt tot God staat er. Dat is meer dan naar God toe; het is overeenkomstig Gods wil en bedoe-
len. Het bedoelen van de Geest en het bedoelen van de Vader vallen samen. Er is overeenstemming van wil tussen beide. We kunnen een parallel trekken met de verzoening. De verzoening is ook in de eerste plaats een gebeuren tussen de Vader en de Zoon. Christus heeft de toorn van God gestild door die te dragen, de schuld voor Gods aangezicht weggenomen door die op Zich te nemen. Zo is ook het gebed een gebeuren tussen de Geest en de Vader, en de Geest en de Zoon. Want de Geest zegt eerst tegen de Bruidegom der Kerk, kom!
Welnu God ziet of in ons hart de biddende Geest woonachtig is, door Wie wij biddend opgeheven worden tot de Vader en vervuld worden met een besef dat ons bewustzijn niet buiten werking stelt, maar die voor ons dingen betreffende de zalige hoop uitzegt, omdat wij ze zelf niet kunnen verwoorden. Dit bidden van de Geest heeft een zeer speciale bedoeling en is gericht op dc vervulling van al de beloften Gods tot in de eeuwige vreugde. Daarvoor bidt de Heilige Geest nooit tegen Gods bedoeling in maar sluit er zich bij aan en zoekt er de eer Gods in. En wij die met de Geest mee leren bidden, bidden ook ter eer van God de Vader. Dat heil zal volkomen zijn als het zuchten der schepping ophoudt als de laatste zucht van Gods kinderen uitgezucht is, cn de laatste zucht van de Geest die voor ons bidt en voorbidt zal omgezet zijn in een eeuwige lofzang der vreugde. En het is overigens niet de minste genade als de Geest der gebeden de smeekbeden en de dankzeggingen speelt op de snaren van ons hart. Dit kan de Vader niet naast zich neerleggen.
We gaan afronden. Mocht iemand zeggen die dit leest, ja dat is mooi voor mensen die weten de Geest woont in mij, maar wat moet ik? Luisteren naar de woorden uit Jezus eigen mond. Wat Vader is er die zijn zoon om een brood bidt zal hem een slang geven, of die zijn zoon om een vis bidt en zal hem een schorpioen geven? Indien dan gij die boos zijt weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel temeer zal uw hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem van Hem bidden.
Want die Geest der gebeden laat nooit en nergens in de steek, vanaf de eerste zucht om genade tot de laatste doodsnik bidt Hij in ons door ons. Maar wat is het dan rijk en troostvol als hij het onuitsprekelijke verlangen van een onuitsprekelijke zaligheid overneemt en het onder woorden brengt wat wij bedoelen. De Geest die niet zal nalaten om de laatste zucht om de onuitsprekelijke vreugde voor Vaders aangezicht te brengen, de zucht van de kreupele jacob: Op Uw zaligheid wacht ik, o Heere.
K. a. Z.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's