De zekerheid van het geloof
(3)
In elke gemeente vinden we een groter of kleiner aantal mensen die met dat probleem zitten: „Wist ik het maar..." Wat zijn nu de beletselen om te komen tot zekerheid van het geloof? Welke hindernissen liggen er op die weg? Dat kunnen er vele zijn, maar we zullen de voornaamste noemen.
Besef van eigen zondigheid
Er is een categorie gemeenteleden die lopen onder de last van hun schuld en zonde. Ze zijn aan zichzelf ontdekt, ze hebben zichzelf als zondaar voor God leren kennen en ze weten dat ze die schuld nooit meer kunnen betalen, dat ze nooit meer aan de eisen van Gods Wet kunnen voldoen. Integendeel, dat ze de schuld dagelijks groter maken.
Ze zeggen: „Ik geloof wel dat God barmhartig is en dat Jezus een volkomen Zaligmaker is, maar is dat ook voor mij? Ik heb al zo lang in de zonde geleefd, ik heb zo vaak gedaan wat kwaad is in Gods oog. En ik hèb weieens geloofd dat ik ook zalig kon worden, maar als ik zie wie ik ben en hoe ik het eraf breng, dan ga ik het steeds minder geloven."
Het is op zichzelf een goede zaak wanneer men bezig is met de persoonlijke toeëigening. „Het geloof", heeft Maarten Luther gezegd, „zit in de bezittelijke voornaamwoorden". Hij is de Heere, maar is Hij ook mijn Heere? Hij is de Zaligmaker, maar is Hij ook mijn Zaligmaker? En we kennen het antwoord van de Catechismus: „Een waar geloof is... dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is..." Niet alleen anderen, maar ook mij!
Nu is dat een les die moeilijk geleerd wordt: er is genade juist voor de grootste der zondaren. Niet voor mensen die het wel goed bedoelen, maar die door en door verdorven en verkeerd zijn. „Er is niet een Zaligmaker", zeggen de Erskines, „voor kleine zondaren, maar alleen voor grote". We zijn nooit te slecht voor Gods genade, wel te goed.
Verkeerd gebruik van de verkiezing
Er zijn ook altijd gemeenteleden die tobben over de vraag of ze wel uitverkoren zijn. Ik bedoel nu niet de mensen die de verkiezing alleen misbruiken om zich achter te verschuilen. „Als ik niet uitverkoren ben, dan word ik toch niet zalig." Zulke mensen noemt onze Catechismus „zorgeloze en goddeloze mensen".
Maar ook ware gelovigen kunnen op een verkeerde wijze met de verkiezing werkzaam zijn. Niet in het begin, wanneer de Heere pas in ons leven gekomen is. Dan speelt de verkiezing nauwelijks een rol. Wie ernstig naar God zoekt dénkt nauwelijks aan de verkiezing. Maar later kunnen deze mensen worden aangevallen met de gedachte: „Je bent niet uitverkoren!"
Dat kan een geweldige verzoeking zijn. Het getal der uitverkorenen is immers bij de Heere bekend? Daar gaat er niet één af, maar daar komt er ook niet één bij. En als ik er nu eens niét bij ben? Als mijn naam nu eens niet voorkomt in het boek des levens?
Opzettelijk noemde ik dit: een verkeerd gebruik van de verkiezing. Want we mogen de verkiezing niet uitschakelen. Er niet over zwijgen omdat er misbruik van zou kunnen worden gemaakt. Maar we hebben wel de verkiezing te laten staan op de plaats waar de Schrift haar zet. Niet aan het begin, maar aan het einde. Niet tot onze schrik, maar tot onze troost. De verkiezing is niet bedoeld als een struikelblok op de weg naar de zekerheid. De Heere heeft ons Zijn Woord gegeven, de beloften van het Evangelie. En wie deze beloften met een waar geloof omhelst mag — achteraf! — weten verkoren te zijn.
En in het boek des levens krijgt niemand inzage, ook de duivel niet. We hebben een ander boek, het Woord van de levende God, Die zegt: „Wie zoekt zal vinden en wie klopt die zal opengedaan worden."
Opvattingen van mensen
Ook mensen en hun meningen kunnen een sta-in-de-weg vormen op weg naar de zekerheid van het geloof. Mensen die zeggen: men kan niet zeker zijn van zijn zaligheid, men mag er ook niet zeker van zijn. Zekerheid is verdacht, twijfel is normaal.
En dan worden vaak allerlei voorbeelden gegeven. Die en die had zóveel meegemaakt en die twijfelde nóg, bij hem of haar werd het nóg zo bestreden. En wanneer zo'n schuchtere, wankelende gelovige dat hoort, dan komt de gedachte op: waar blijf ik dan? Dan wordt zekerheid een verdachte zaak, iets voor mensen die alles maar gemakkelijk opvatten. En bekommerdheid en onzekerheid worden dan zo ongeveer het hoogste dat men bereiken kan.
Zo wegen meningen van mensen vaak uiJft getuigenis van de Schrift en van de gelovigeii die in die Schrift aan het woord komen. Denkt u maar aan Paulus: „Ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, enz. ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods..."
Te weinig kennis
In verband met het voorgaande moet dan ook genoemd worden een vaak ontstellend gebrek aan kennis van de Schrift en van de Belijdenis. Want in de bijbel en ook in de klassieke belijdenisgeschriften uit de tijd van de Reformatie staat het geloof — het geloof dat de zekerheid in zich heeft! — centraal! Ds. W. L. Tukker schreef eens het volgende:
„Het reformatorisch denken en spreken was veel meer op het geloof gericht, en het is slechts deformatie geweest toen de gereformeeerden in vroeger eeuwen van dit scherp getekende en krachtige spoor zijn afgegleden. Wie het geloof ziet in zijn bijbelse diepte en in de kracht, waarmee Zondag 7 van de Catechismus ervan getuigt, behoeft niet bang te zijn voor vervlakking. Waar het geloof werkt, beide in de prediking en in het hart van de gemeente, daar komt Christus aan Zijn eer en daar komt het heil tot gelding. Het geloof doet alle terreinen van de dogmatiek betreden. Waar het geloof werkzaam is, daar komen ook de sacramenten tot hun recht, daar is de Doop niet meer een formalistische handeling en het Avondmaal niet meer een angstwekkend probleem. Met het geloof gaat de troost van het Evangelie hand in hand. Hier is, dunkt mij, nadere en diepere bezinning in onze kringen nodig. Hiermede hangt samen b.v. het vijfde hoofdstuk van de Dordtse Leerregels, een stuk dat stellig meer bestudeerd en bepreekt moet worden. De zekerheid des heils en de blijdschap des geloofs zijn beide echt reformatorisch bezit geweest en dat zijn zij onder ons maar sporadisch meer. En zij vormen toch de eis van de Heilige Schrift, de kracht van de belijdenisgeschriften en de glans van de liturgische geschriften. Met de veelmaals geciteerde tekst uit Zefanja 3: „Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk, die zullen op de Naam des Heeren betrouwen", worden beide de gewisheid en de vreugde des heils zo gemakkelijk op dood spoor gezet. Niet dan tot schade der zielen en tot verkleining van Gods eer. Men zal zeker niet in een ander uiterste mogen omslaan, maar men zal toch deze reformatorische waarden tot hun recht moeten laten komen, " (Zie „In Antwoord", 1967, blz. 408).
Sola Scriptura
Niet alleen in de maand waarin wij de Reformatie herdenken, maar altijd wéér dient het „Sola Scriptura" ons devies te zijn. Er is geen ander middel om deel te krijgen aan het heil in Christus dan het geloof. En er is geen andere weg om tot het geloof te komen dan door het Woord. En ook de zekerheid van het geloof wordt op geen andere wijze verkregen dan door eerbiedig te luisteren naar het Woord.
„Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs dat wij prediken. Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met de mond belijdt men ter zaligheid" (Rom. 10:8-10).
De prediking We beginnen met het voornaamste: de prediking van het Woord. Aan de dienaren van het Woord is de verklaring en toepassing van het Woord opgedragen. Dat is een hoogst-belangrijke opdracht. Niets meer en niets minder dan de ambtelijke bediening van Christus, waaraan de belofte van Zijn Geest is verbonden.
Nu is de Heilige Schrift de bron en de norm van de prediking. Daarom zal in de prediking, evenals in de Schrift zelf, het geloof centraal dienen te staan. Niet wat de mensen zo graag horen en altijd weer willen horen. Ook niet wat deze of gene ervan zegt of denkt. Maar de centrale boodschap van de bijbel: „Gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden."
In de prediking krijgen we onderwijs. Voortdurend onderwijs in het Woord. Daardoor kan op den duur veel dat scheefgegroeid is rechtgetrokken worden. Meningen en opvattingen over de geloofszekerheid worden gecorrigeerd.
We moeten terug naar de Bron. Water dat door allerlei andere kanalen tot ons komt kan vertroebeld zijn. Maar: hoe dichter bij de bron hoe helderder het water. De prediking dient ook tot versterking van het geloof. De vonk van het geloof kan bijna uitgebrand lijken, daarom moet ze voortdurend aangeblazen worden door Woord en Geest. De prediking moet ertoe bijdragen dat er „een wassen en toenemen" komt in de genade en in de kennis van Jezus Christus. Zij is zelfs het middel bij uitstek daartoe. De meeste zegen wordt ontvangen daar waar een biddend opgaan is onder het Woord, een gelovig luisteren naar het Woord. Want — zeggen de Dordtse Leerregels — „door de vermaningen (d.w.z. door de prediking, door de onderwijzing) wordt de genade medegedeeld."
Deze opdracht stelt hoge eisen aan de dienaren van het Woord. Ze hebben voortdurend met de Schrift bezig te zijn, in het Woord te graven, daaruit telkens nieuwe schatten op te delven. Waar de prediking altijd weer de platgetreden paden gaat, waar de vanouds bekende waarheden altijd weer worden opgedist, daar gebeurt meestal niet veel. Daar verschraalt en verarmt de gemeente. Maar waar uit de schat van het Woord oude en nieuwe dingen worden voortgebracht, waar dc bediening van het Woord is in betoning van Geest en kracht, daar gebeurt iets! Daar worden van verre staanden dichterbij gebracht. Daar worden mensen gebouwd op de Rotssteen, Wiens werk volkomen is.
De catechese
Met opzet noemen we hier ook de catechese. Het onderwijs der Kerk waarin eveneens het Woord van God moet domineren. Ook en vooral de jongere generatie moet weer leren wat de Schrift onder „geloof"
verstaat en wat het klare en eenvoudige getuigenis van de Reformatie was, dat verwoord is in de belijdenisgeschriften. Juist in het betrekkelijk kleine groepsverband kan daarover doorgesproken worden. Kan ook gewezen worden op de noodzaak èn op de mogelijkheid van het geborgen zijn in Christus. Dat geeft zekerheid in een tijd waarin zoveel zekerheden wegvallen en waardoor de jeugd zo onzeker geworden is.
En vooral wanneer de jongeren — en dat gebeurt telkens weer! — met vragen komen als: , , Kan een mens dat dan weten of hij behouden is? " hebben we alle gelegenheid om vanuit Schrift en Belijdenis deze vragen te beantwoorden.
Het pastoraat
In het pastoraat kan men op-de-man-af en op-de-vrouw-af zijn. Op de kansel kunnen de dingen toch eigenlijk maar in hun algemeenheid worden gezegd. Maar op bezoek aan huis kunnen we ingaan op persoonlijke vragen. Wanneer daar harten opengaan — al is daar weieens geduld voor nodig — dan kunnen we te weten komen wat er in die harten leeft. En tegelijk „uitdelers van de verborgenheden Gods" zijn, naar ieders behoefte! Zo wordt het pastoraat Woordbediening aan huis, toegespitst op de persoonlijke situatie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's