Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(27)

ARTIKEL XIV

De schepping, de val en het verderf van de mens

De schepping, de val . en het verderf van de mens. De mens — eindelijk wordt er na de voorafgaande artikelen nu aandacht aan hem besteed. We horen van de mens, zoals hij geweest is, toen God hem geschapen had, zoals hij nu geworden is in zijn diepe val. De gevallen mens! Daarmee zijn wijzelf bedoeld, wij, die zo graag onderwerp van gesprek zijn, die zo graag in de prediking aan de orde komen. De gevallen mens, die zegt, dat hij eigenlijk niets kan, en toch zoveel doet — wie is hij?

In onze eeuw is dc aandacht voor de mens ontzagwekkend. Nog altijd zijn we als dichters, filosofen, wetenschapsmensen op zoek naar het geheim van de mens. En telkens, wanneer we hopen in de buurt van het wezen van de mens te komen, ontglipt ons het geheim. De mens blijft de mens een raadsel! Geven we ons hierbij, al luisterend aan de

Bijbel over, dan is de schok nogal hevig: e Bijbel heeft nauwelijks aandacht voor de mens op zichzelf. Dat wil zeggen: e mens bestaat niet dan ais schepsel van God. Over de mens kunnen we niet spreken dan in de gegeven relatie tot God de Schepper, en de daarin gegeven relatie tot de medemens, tot al het geschapene. Dat de mens aandacht zou hebben voor zichzelf, los van de gegeven verbondenheid met God en met de naaste, blijkt een gevolg juist van de zondeval te zijn. De breuk met God en met de schepping brengt mee, dat de mens aandacht voor zichzelf begint te krijgen. Losgerukt uit de gegeven verbanden, gaat hij zichzelf belangrijk vinden. Als afzonderlijk, schepsel wil hij zijn als God zelf. Dat is zijn val! In het verloren gegane paradijs heeft de mens zichzelf in het middelpunt van hemel en aarde willen zetten, en nu kan hij — vroom of goddeloos — zichzelf niet meer uit het centrum wegdenken. Vandaar is het, dat wij niet meer rechtstreeks vanuit onszelf kunnen weten, wie de mens, wie Adam in het paradijs geweest is vóór de donkere dag van Genesis 3. Wie zo rechtstreeks zou willen terugkeren naar het verloren paradijs, vindt de toegang versperd door de engel met het vlammende zwaard. En vooruit ziende: oe de mens zal zijn in het beloofde nieuwe paradijs, kunnen we ook nu niet rechtstreeks weten. Dat is ons immers nog niet geopenbaard — zegt Johannes — wat wij zijn zullen. Zo zijn verleden en toekomst ontoegankelijk. Maar het heden dan? Kan de mens nu niet weten, wie hij is, wat hij is? Ja, dat kunnen we weten, al luisterend ons overgevend aan het gehoorde W T oord: Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: iet, de Mens!" (Joh. 19 : 5).

Ziet, de Mens!

Om de mens te zien, zoals hij is buiten het paradijs, zoals hij is in Gods oog, leggen we het vergrootglas, waarmee we onszelf bekeken, opzij en zien we: het Lam van God, de Messias van Israël, de Zoon des mensen. De Mens! Wanneer God Zelf mens is geworden, zouden we daar dan niet het antwoord hebben te zoeken op de vraag: wie is toch de mens? Daarom geldt de laatste zin van dit artikel van onze Geloofsbelijdenis, het Woord van Christus: zonder Mij kunt gij niets doen, voor alles wat hier van de mens wordt uitgesproken. Zonder de openbaring van God in Jezus Christus kunnen wij niet werkelijk weten wie de mens is. Vanuit de openbaring van God in Jezus, en Zijn waarachtig mens-zijn, gaan we het geheim van de mens belijden. Daarbij richten we onze aandacht op drie momenten, die de eigenlijke kern vormen in deze veelheid van stof:

In de eerste plaats: de schepping van de mens.

„Wij geloven, dat God de mens geschapen heeft van het stof der aarde, en heeft hem gemaakt en gereformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis, goed, rechtvaardig en heilig, kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met de wil van God."

Onze aandacht vraagt met name de belijdenis, dat de mens geschapen is naar het beeld van God. Uit het stof der aarde is de mens gemaakt en daarmee is hij op de aarde in zijn element. Daar hoort de mens thuis. Dat de mens stof is, is op zich geen gevolg van de zonde, maar behoort tot de goede schepping van God. Vanuit het paradijs is de mens bestemd niet voor de hemel, maar voor

de aarde. De engelen in de hemel, de mens op de aarde. Daar is de mens geroepen, geschapen naar het beeld van God. We kunnen ook lezen: geschapen in het beeld van God. In de schepping van de mens heeft God eerbeeld van Zichzelf geschapen, een afbeelding en uitbeelding.

Waarin bestaat het beeld van God? Dit is een eeuwenoude vraag, waar — wonderlijk genoeg — het Oude Testament nauwelijks antwoord op geeft. Wanneer bijvoorbeeld de Heidelbergse Catechismus de woorden , .naar Zijn beeld" uitlegt als: n ware gerechtigheid en heiligheid, dan is die omschrijving ontleend aan het Nieuwe Testament. Daar wordt gesproken van de nieuwe mens, die naar God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid (Ef. 4 : 24).

Hier is bedoeld de nieuwe mens in Christus. Met andere woorden: wat het beeld van God betekent, kan ook al weer alleen in Christus voor ons opengaan. Christus Zelf wordt genoemd het Beeld van God. Dat zegt ons eenvoudig, dat God de Vader in Christus ons het juiste beeld geeft van Zichzelf. In Christus kunnen wij weten wie God is. Zie eenvoudig het Lam van God — Ziet, de Mens! — en we hebben het juiste beeld van God voor ons. De mens, zoals hij is, en zoals hij door God bedoeld is.

De Zoon, als het uitgedrukte Beeld van Gods zelfstandigheid (Hebr. 1 : 3), is het Woord van de Vader. Dat de mens genoemd wordt het beeld van God zal dus te maken hebben met het geheim van het Woord. Daarin hebben we uiteindelijk het verschil te zoeken tussen mens en dier: od verleende Adam en Eva de gave van het woord. God spreekt, en de mens kan ant-woord-en! En wie antwoord geven kan, is verantwoordelijk. De mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, is het schepsel, dat door God verantwoord-elijk gesteld is. De mens kan zich verantwoorden, door antwoord te geven. Zijn leven is een antwoord op het gesproken Woord van God. Alleen zo in de gegeven relatie tot zijn Scheper kan de mens leven. Hij kan niet leven in zichzelf en door zichzelf. Vandaar dat onder andere Kohlbrugge sprak van het geschapen zijn van de mens niet naar het beeld, maar in het beeld van God. De mens was „daarin geschapen, hij ademde en leefde daarin, was daarin gelukzalig, dat hij in God zijn eeuwig en enig Al, zijn hoogste goed vond en had".

Aan de hand van een voorbeeld kan dit geschapen zijn in het beeld van God verduidelijkt worden: „ïien vis is door God geschapen in het water. Daar is de vis in zijn element, daarin alleen kan hij leven. Buiten het water wacht de vis de dood." Zo is de mens geschapen in het beeld van God, daarin is hij in zijn element. Valt hij daaruit, dan wacht hem een gewisse dood. Het beeld van God, dat wil dan zeggen: blijven in het Woord, waarin we geschapen zijn, blijven in de levende relatie tot God. Wanneer de verleiding klinkt: „Is het ook, dat God gezegd heeft...? ", dan staat de mens aan de rand, dan staat hij op het punt zich te begeven buiten het gegeven Woord van God. En dan valt hij buiten het Woord, en ligt als een vis op het droge, happend naar adem. Ten dode opgeschreven!

Zo valt helder licht over het heilgeheim in Jezus Christus ons gegeven: in Christus wordt de mens herschapen in het beeld van God. In Christus is de mens, als in een nieuwe schepping, opnieuw in zijn element. Duidelijk is ook hier, dat we over de mens nooit kunnen spreken los van zijn relatie tot God en tot de naaste. Wie de mens op zich wil bestuderen, die haalt een vis uit het water, om het dier eens op zijn gemak te kunnen onderzoeken. Op deze wijze zijn we al spoedig bezig niet een levende vis, maar een dood voorwerp te onderzoeken. De zondeval is de val van de mens uit het beeld van God, en daarmee gaat verloren het beeld van God in de mens. De gevallen mens is als een vis op het droge! Hiermee wordt ons het ene aan het hart gelegd: Adam, heeft nooit het leven gehad in zichzelf, maar altijd alleen in de gegeven relatie tot God. We kunnen niet over de mens spreken, onafhankelijk van zijn Schepper. En dat wil in onze situatie zeggen: over het verloren gegane paradijs kunnen we niet spreken buiten de openbaring van God in Christus om. Het moet een hopeloze weg genoemd worden, als mens buiten het paradijs in eigen kracht en inzicht naar het verloren paradijs te willen terugkeren. W T anneer we willen weten, hoe de mens voor zijn val geweest is, wanneer we naar het paradijs willen worden teruggebracht, ontmoeten we de engel met het vlammende zwaard. Wat het verloren gegane paradijs betreft, dan horen we Christus spreken tot een ten dode opgeschreven mens: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn! In Christus, dat is: in het Woord van de Vader worden we opnieuw ons element ingebracht. Wij, die midden in de dood liggen, als een vis op het strand, mogen zoeken en vinden het leven buiten onszelf in Jezus Christus.

W 7 anneer we zo het leven in Christus vinden, wordt ons hart gericht op het nieuwe paradijs, waar geen vervloeking meer tegen iemand zal zijn. „Verzadigd met het goddelijk beeld", wil dan zeggen: als dienstknechten God dienen. Zijn Naam dragen op het voorhoofd, heersen als koningen. Vanuit de laatste bladzijde van de Schrift gaan wc de eerste verstaan. Dan leren wij — als Israël — de Schriften lezen van achteren naar voren, en wordt het begin verstaan vanuit het einde. Vanuit het lioht in Christus, het Beeld van God, gaan we verstaan hoe de mens geweest is: goed, heilig en rechtvaardig, hoe Adam met zijn wil in alles kon overeenstemmen met Gods wil. En dat verstaan we zo, dat Adam kon antwoorden op Gods

Woord, en dat ook wilde. Hij wilde, zoals God wilde, niets anders en ook niets liever. Hij wilde van ganser harte de hem van God gegeven plaats innemen. Daar was hij in zijn element!

In de tweede plaats: de val van de mens. „Maar als hij in ere was, zo heeft hij het niet verstaan, noch zijn uitnemendheid erkend, maar heeft zichzelf willens aan de zonde onderworpen en daarmee aan de dood en de vervloeking, het oor biedende aan het woord van de duivel..."

Het gebeurt zo eenvoudig, en de val is zo diep: de mens biedt het oor aan een stem, die niet de stem van God is. Dat is alles: het hart openstellen voor een vreemd woord! Het Woord van God op dat ene moment niet horen, dat is het moment van de val van de mens: buiten het Woord van de levende God. Daarmee is dc mens ten dode opgeschreven: al wat klinkt buiten het Woord van God is een stem des doods. Zo is de geschiedenis van Adam de onze!

E.

H. Vk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's