HET PAND BEWAREN
We hebben gezien, hoe Gunning in zijn tijd een weg probeerde te vinden tussen verstarde gebondenheid en oeverloze vrijheid Dat getuigt van een evenwicht dat we ook nu niet kunnen missen. Wie meent alle ontwikkeling te kunnen ontkennen en verwerpen vergelijke eigen geloven en denken maar eens met dat van de eerste christenen. We kunnen toch niet doen alsof de geweldige worsteling van de kerk de eeuwen door, om de waarheid te verstaan niets is geweest! Wat heeft men zich in de eerste eeuwen niet intens bezonnen op vragen als: W r ie is God? en Wie is Jezus Christus? Het getuigenis van de Schrift moest nader ontvouwd worden juist met het oog op een telkens weer dreigend misverstaan daarvan.
En dat is zo voortgegaan. De Reformatie kenmerkte zich door de vraag naar de aard van de genade van God en de verhouding daarvan met de menselijke werkzaamheid. In nog later tijd komt aan de orde, wat eigenlijk de grond van ons religieus kennen kan zijn. In onze tijd komt de bezinning op de Schrift en de toekomst van de mens o.a. naar voren. Het mag hieruit duidelijk zijn: ontwikkeling en verandering laten zich niet negeren. Zelfs niet in die zin dat verandering een terugkomen op in houd. We kunnen immers niet volhouden, dat onze belijdenissen en leerstellingen onfeilbaar zouden zijn. Daarvoor zijn te zeer menselijk antwoord op de openbaring van God. En dat menselijke is het menselijke met alle betrekkelijkheid van dien. Met alle risico van falen cn kortzichtigheid daarbij ingebouwd. het kan ons zeker helpen en verder op weg brengen om onze mening te vormen en onze houding te bepalen.
Het gaat dan ook niet aan te zweren bij oude formuleringen, alleen maar om die formuleringen zelf. W T e kunnen de waarheid niet verbreiden en verdedigen, omdat het nu eenmaal de waarheid is en daarmee uit. De kerk van Christus trekt voort van de Pinksterdag tot aan de jongste dag. En elke tijd, die haar in dat tijdsbestek van de laatste dagen gegeven wordt, is Gods tijd. En mag ze gebruiken om daar en dan kerk te zijn, kerk van Christus.
Ik moet in dit verband denken aan de mens als het beeld van God. Dat beeld kon zich niet uitputten in één mens, ook niet in één volk. Maar zo is het toch in de herschepping ook. De heerlijkheid van de nieuwe mens in Christus kon zich niet beperken, tot één persoon, volk, tijd of taal. Ze waaiert uit in een kleurrijke veelvoud. Men kan zich afvragen of dat ook niet één van Gods beBEWAREN doelingen is met het duren van het laatste der dagen. Natuurlijk moet daarin het getal der uitverkorenen vol worden, maar moet daarin ook niet de veelvuldige wijsheid, de volheid van Christus openbaar komen? En moet die heerlijkheid tenslotte niet ingedragen worden in het koninkrijk van God. Zal zo niet de 4e, de 10e, de lóe, de 18e, de 20e eeuw en w T elke eeuw dan ook, God verheerlijken? De rechtvaardigen worden bij hun ingaan in de heerlijkheid toch gevolgd, niet voorafgegaan, maar wel gevolgd door hun werken!
Bij al die kleurrijkheid en veelheid van het christelijk denken en christelijke leven in de lengte van de geschiedenis en in de breedte van het hier en nu duikt altijd weer de vraag op naar de eenheid, de vastheid, de continuïteit.
We hebben gezien, hoe Gunning die aanwees in de levende Christus zelf. Dat heeft veel voor. Het kan ons bijvoorbeeld bewaren voor de gevaarlijke scheiding tussen leer en geloof. Daarin is Gunning erg verwant aan het piëtisme. Het ging Gunning ook niet om de woorden van de zaken, maar om de zaken van de woorden en dan vooral om die ene zaak van het Woord, die helemaal geen zaak is, maar een Persoon n.1. Christus.
Ook kan het ons er helder zicht op geven dat het die levende Christus is, die Zijn gemeente bewaart, beschermt en onderhoudt en haar door Zijn Geest leidt in alle waarheid, de tijden door tot aan de jongste dag.
Toch rijzen juist op dit punt onze vragen. Ik moet denken aan wat de Dordtse Leerregels in het vijfde hoofdstuk belijden over de leiding van God met Zijn kerk. Het ligt daar meer op het vlak van het leven dan van de leer, maar ik geloof dat we ook in deze dingen leven en leer niet mogen te scheiden. Van de leiding der genade, zo wordt daar gezegd in art. 4, kunnen de bekeerden afwijken door hun eigen schuld. Daarom moeten zij gestadig waken en bidden, dat zij niet in verzoeking geleid worden. Met andere woorden de leiding van Christus door Zijn Geest is geen zaak waar je van uit kunt gaan, om dat je nu eenmaal kerk of gemeente bent. We kunnen in deze al te argeloos, ja zelfs al te triomfantelijk zijn. We dreigen dan tenslotte als christelijke gemeente onherkenbaar te w 7 orden. Als een beek, die krachtig en snel stroomt in haar bedding, maar als ze die verlaat uitloopt in het zand.
Daarom is het de christelijke gemeente geboden te waken. Als haar vrees wordt verweten, kan dat terecht zijn als dat een soort watervrees is, een angst voor nieuwe en andere omstandigheden. Maar dat verwijt is niet terecht als het gaat om de vrees van de christelijke gemeente om weg te glijden uit het goede spoor.
In de Bijbel zelf komen we dat tegen. Als Jezus spreekt tot zijn discipelen over de toekomst, waarschuwt Hij ze voor de verleiding. In de eindtijd zal er het gevaar zijn dat de gemeente onder bekoring komt van hen, die zich voordoen als Christus. Zo wordt er ook gewaarschuwd tegen dwaalleraars met hun vreemde leringen. In 1 Tim. 4 vs. 1 heeft de apostel Paulus het over de leringen der duivelen, waar, uit het vervolg te merken, een of andere ascetisch-gnostieke dwaalleer mee bedoeld zal zijn.
En tegenover het negatieve van de waarschuwing tegen verleiding staat ook het positieve van de opwekking om het goede pand te bewaren. 1 Tim. 6 vs. 20 en 2 Tim. 1 vs. 14. Dat bewaren is betrokken op het geheel van het christelijk geloven. De geboden moeten bewaard worden, d.w.z. zij moeten gedaan worden. Hierbij is de Otische achtergtond duidelijk. Israël moest het verbond houden door de inzettingen Gods te bewaren. Toch blijkt uit de genoemde teksten dat we daarbij ook moeten denken aan het Evangelie als een overgeleverde belijdenis, die tegen de dwaalleer bewaard moet worden. Ook de termen vasthouden en volharden worden in dit verband gebruikt.
Het geloof moet bewaard worden, vastgehouden en zo ook overgeleverd. Opmerkelijk is wat Paulus daarover schrijft in 1 Kor. 15. Hij spreekt over het Evangelie behouden zoals hij het hun heeft verkondigd. En dan geeft hij ook concreet aan, wat hij dan verkondigd, overgeleverd heeft, n.1. dat Christus is gestorven en opgestaan.
Dat Christus door Zijn Geest de gemeente bewaart door de tijden heen, gaat dus niet buiten onze verantwoordelijkheid om. Er moet bewaard, bewaakt, vastgehouden en overgeleverd worden. Daarbij spelen concrete geloofsinhouden duidelijk een rol al in het Nieuwe Testament. Die concrete geloofsinhouden worden zelfs aangegeven met leer. In 2 Tim. 1 vs. 14 staat het goede pand dat Timotheüs bewaren moet in direct verband met de gezonde woorden. Met zoveel woorden vermaant Paulus Timotheüs in 1 Tim. 4: Heb acht op de leer, volhardt daarin.
En in Hand. 2 vs. 42 wordt van de gemeente bericht, dat zij volhardde in de leer der apostelen. Daarbij ging het natuurlijk niet om een uitgewerkt dogmatisch stelsel. Leer wordt in het Nieuwe Testament in het algemeen nog nauw betrokken gezien op het concrete leren en onderwijzen van Jezus, de apostelen e.a. Duidelijk heeft het echter de betekenis van leerinhoud in Hebr. 6 vs. 2 en 13 vs. 9.
We hebben al gezien, hoe bij Paulus in 1 Kor. 15 iets van de inhoud van die leer naar voren kwam. Zo zijn er ook sporen van
oudchristelijke belijdenissen in het N.T. aan te wijzen Fil. 2 vs. 11 en 1 Joh. 4 vs. 2 en 3.
Uit deze Bijbelse gegevens kan duidelijk zijn, dat de leiding van Christus met Zijn gemeente niet buiten haar verantwoordelijkheid om geschiedt. En dat zij aan die verantwoordelijkheid voldoet niet alleen doorte blijven bij de levende Christus, maar ook bij de goede belijdenis. Die twee zijn niet te scheiden, vanuit de openbaring al niet.
Als God Zich openbaart is dat zeker een levende persoonlijke ontmoeting, maar wordt daarbij toch ook gesproken. Er wordt het een en ander meegedeeld. Daarom is de geloofskennis niet alleen maar een menselijk getuigenis vanuit die ontmoeting. Dan zou die geloofskennis inderdaad betrekkelijk blijven. Neen, door het geloof mogen wij kennen, wat God Zelf bekend gemaakt heeft.
Dat betekent niet dat geloofsontmoeting en geloofskennis eigenlijk gescheiden kunnen worden. Iemands' woorden versta ik toch ook het best, wanneer ik hemzelf ken. Ik voel de bedoeling beter aan en kan de accenten beter leggen.
Dat betekent wel dat we voor de eenheid van de kerk van alle tijden en plaatsen niet om de eenheid van het belijden heen kunnen. De oecumene in de lengte van het verleden, in de breedte van het heden en in de voortgang naar de toekomst heeft rekening te houden met onopgeeibare kennisinhouden van het geloof.
Voor die kennisinhouden worden we verwezen naar het Woord van God zoals ons dat in de Bijbel gegeven is. Niet alleen Christus maar ook Zijn Woord, dat Woord is voor alle tijden. Wij worden bij de voortgang naar de voleinding niet aan onszelf overgelaten. De Geest leidt in alle waarheid, maar houdt Zich daarbij aan het Woord.
Onze opdracht is het Woord te bewaren, niet als een museumstuk dat te kijk staat en bij tijd en wijle wordt afgestoft, maar als een gids, die ons richting wil geven in alle tijden en culturen. Uit dat Woord levend en denkend mogen wij voortgaan naar de toekomst van Christus.
Op onze reis mogen we ook meenemen alles wat we meekrijgen uit de geschiedenis van de christelijke gemeente aan belijden vanuit dat Woord. Zelfs is het niet uitgesloten dat we vasthouden aan oude formuleringen, omdat het nog nooit beter gezegd is cn misschien ook wel niet beter te zeggen valt en we het gevoel hebben, dat met die formuleringen wezenlijke inhouden van het christelijk geloven staan en vallen.
Toch hindert ons dat niet om ook nu en morgen als christenen, profetisch en belijdend in de wereld te staan. Wie alles bij het oude wil laten omdat dat eigenlijk wel gemakkelijk is, moet weten dat voor gezapigheid en luiheid ons geen toestemming is gegeven van hogerhand. Wel mogen wij rusten! Ons geloof mag rust vinden in de wetenschap, dat onze arbeid niet ijdel is in de HEERE. In de weg van ons bewaren en voortgaan, zal Christus Zelf er voor zorgen, dat Zijn gemeente niet zoek raakt tussen de ideologieën en filosofieën van de geschiedenis.
A.
A.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's