Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De plaats van ’t Woord in het geloofsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van ’t Woord in het geloofsleven

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het W T oord is Schrift geworden. En het is zeker zo dat iemand door het lezen van de Schrift tot het geloof wordt gebracht. Het bekende voorbeeld is de Moorman uit Handelingen 8, in wie door het lezen van het Woord van de profeet Jesaja bepaalde verwachtingen en begeerten werden verwekt, die de Geest onder het lezen in zijn hart werkte. Ik zeg bepaalde, want het geheel was voor hem nog duister, totdat God in Filippus een uitlegger op zijn wagen plaatste die beginnende van die Schrift hem Jezus verkondigde: Het gebeurt niet zelden dat iemand door het lezen der Schrift tot het geloof wordt gebracht. Eenmaal tot het geloof gebracht, zal Gods Woord ons dagelijks voedsel zijn, waarin we het geestelijk manna voor elke morgen en elke avond en elke dag bukkend, biddend oprapen. Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. Toch willen we, mede in verband met ons onderwerp in het bijzonder de prediking van het Woord van God benadrukken. Want het is juist die opdracht waaraan de Koning der Kerk zoveel gelegen is en waaraan de dienaren van die Koning zich alles gelegen te hebben laten liggen. Hoewel de Reformatoren de Heere vrij gelaten hebben in de wijze waarop Hij de mensen tot het geloof in Christus brengt, zijn ze niet wijs geweest boven hetgeen men behoort wijs te zijn. Immers het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.

Als men vraagt hoe komen de woorden van God tot ons dan moet het eerste en voornaamste antwoord zijn: door de verkondiging, door de hoorbare prediking, die tot sterking van het geloof ondersteund wordt door de aan die prediking verbonden sacra-

menten. Het is dus niet zo dat God alleen maar tot ons zou spreken als er van tijd tot tijd eens , , met kracht een belofte tot het hart wordt gebracht" (Erskine). En zonder de waarde daarvan te ontkennen zullen we daar niet moeten beginnen. Het geloof wordt door Woord en Geest gewekt in het hart van de zondaar in het bijzonder door de prediking van het evangelie. In de prediking spreekt God met hoorbare stem. Hoor maar: De rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in de hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Of wie zal in de afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen? De rechtvaardigheid die uit het geloof is zegt heel eenvoudig dat we het niet moeten zoeken in mystieke hoogten of in mystieke diepten alsof we door rijzen en dalen en alle kanten opzweven blijk zouden geven van de diepst ingeleide christenen te zijn. Daar hoeft geen mens geestelijke capriolen voor uit te halen. Neen het is veel eenvoudiger. Maar wat zegt zij? (n.1. de rechtvaardigheid die uit het geloof is). Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs hetwelk wij prediken. Dit is Gods hoorbare stem, die geloof vraagt van degenen die die stem horen, die uit vrijmachtige genade zelf het geloof werkt door toepassing des Geestes.

Gevraagd naar de plaats van het Woord in het geloofsleven kan op grond van de Schrift zelf en vanuit de opdracht des Heeren aan profeten en apostelen gezegd worden dat het gepredikte woord van God de centrale plaats dient in te nemen. Als het geestelijk leven genormeerd wordt aan de Schrift neemt het die plaats ook werkelijk in. Zo kan alleen de weg naar het Woord zuiver afgebakend worden en krijgt geen enkele „vreemdigheid" kans om wortel te schieten in het leven van gemeente en individuele christenen. De prediking is Gods hoorbare stem.

Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Welke zij niet geloofd hebben, en hoe zullen zij in Hem geloven, van Welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt? Hier ziet u hoe belangrijk de prediking is voor het geloof. Ze is zelfs geheel onmisbaar. (Verg. Romeinen 10 : 6—17). Van hoe grote waarde in de reformatietijd de prediking van het Woord van God werd geacht, wordt ons duidelijk als wij de Reformatoren eerst zelf aan het woord laten en daarna beknopt luisteren naar de opvattingen verwoord in enkele van onze belijdenisgeschriften.

Van Luther lazen we: Nu mag ik en een iegelijk die Christus' Woord spreekt zich er vrij in beroemen dat zijn mond als Christus mond is. Ik ben er van overtuigd dat mijn woord wanneer ik spreek niet mijn woord, maar het woord van Christus is, zo moet mijn mond als de mond van Christus zijn." In een preek over Joh. 20 : 19—31, die handelt over de sleutelmacht der kerk zegt Luther het volgende: Dat is nu een macht waartegenover de macht van koningen en w v n g t a d e v keizers in het niet zinkt, dat een apostel, ja ieder van Christus' jongeren die Hem in de ambtelijke dienst opvolgen een oordeel mogen uitspreken over de ganse wereld, dat de zonde totaal weg is. En dit oordeel is zo zeker en gewis als had God Zelf gesproken." Laten we elkaar eens eerlijk de vraag stellen geloven wij zó nog in de kracht der verkondiging? Of is het woord der prediking wat het waarlijk niet is, namelijk een mensenwoord? Zou de hang naar het krijgen van aparte woorden niet samenhangen met het niet ten volle waarderen van de prediking als zodanig? Geloven wij nog wel voldoende en leven we erbij dat het Gode behaagt door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven? (1 Cor. 1 : 21).

We luisteren verder naar Luther. „Dat is een groot en voortreffelijk ding dat de mond van ieder die het predikambt op een rechtschapen wijze dient de mond van Christus is en zijn woord van vergeving Christus' woord van vergeving is als had Christus het Zelf gesproken. Hebt u zonde en belijdt u die en gelooft u in Christus; dan zal de prediker die zonde vergeven in Christus' plaats, en de woorden die hij van Godswege zegt, moet u aannemen, als had Christus die Zélf tegen u gesproken. Daarom doet men er goed aan dat men het woord van de prediker, hetwelk hij predikt Gods Woord noemt." Nu zal iemand in de lezerskring denken, dat gaat me te ver, dat is te gemakkelijk of te lichtgelovig. Je kunt het toch zo maar niet aannemen dat het gepredikte woord in, laat ik nu maar zeggen, mijn doodsituatie het laatste woord is, hèt verlossende woord is! Ik zou een tegenvraag willen stellen. Het is niet bepaald luthers om op die krasse wijze over de betekenis der verkondiging te spreken.

Het is voluit Bijbels. Om te beginnen denk ik aan het woord van Jezus die bij de opdracht tot de prediking van het evangelie tegen zijn discipelen zegt: ie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, verwerpt Degene die Mij gezonden heeft (Lukas 10 : 16). De Heidelberger Catechismus legt de sleutelmacht der kerk als volgt uit: et hemelrijk wordt door de prediking van het heilig evangelie ontsloten en toegesloten. Ontsloten, alzo als volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, alleen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun zo dikwijls als zij de beloftenis des evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk al hun zonde van God, om der verdiensten van Christus' wil vergeven zijn.

Daarentegen — en dit is dan te toesluiting — alle gelovigen en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods, en de eeuwige erdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich iet bekeren; naar welk getuigenis des evanelies God zal oordelen beide in dit en in het oekomende leven. (H.C. Zondag 34 vr. en ntw. 84). Geloven wij nog, juist wij die e hele zaligheid laten afhangen soms van en „gekregen" woord deze laatste ernst an het spreken Gods in de prediking? Ik onthoud mij van een generaliserend oordeel in deze; maar dat ik deze hoogschatting en laatste ernst van de verkondiging nu regelmatig tegenkom kan ik ook niet direct zeggen. Ik haast me wel om er onmiddellijk aan toe te voegen dat waar het Woord ons raakt er ook altijd een diepe begeerte openbaar komt die blijk er van geeft wat we zo graag zingen: Eén dag is in Uw Huis mij meer, dan duizend daar ik U ontbeer. Waarom zo alle nadruk op de prediking als de hoorbare stem Gods? Opdat we die hoger zullen schatten dan in het algemeen gebeurt. In het slot van antw. 84, zojuist geciteerd valt het op dat de prediking betrokken wordt tot in het jongste gericht. Dat zie Luther ook als hij schrijft: „In de jongste dag zal God tot mij zeggen: Hebt u ook gepredikt? en ik zeggen zal, ja! dat heb ik gedaan, God dan tegen ü spreken zal: hebt u het ook gehoord? en u antwoorden zult: ja!; en hij verder spreekt: waarom hebt u dan niet geloofd? en u dan zeggen zult: O, ik hield het voor een mensenwoord gesproken door een arme dorpsdominee. Dan zal u datzelve woord dat nog diep verborgen in uw hart zit, u aanklagen en het zal uw openbare aanklaper en rechter zijn ten jongste dage." U begrijpt dat zó verstaan de prediking vol met laatste ernst zit. Het Woord dat u iedere zondag van de kansel hoort, komt in het gericht terug, uw laatste verantwoording daarvoor ligt voor Gods rechterstoel.

Het zou niet moeilijk zijn om artikelenlang te vullen met uitspraken van Cavijn die het bovenstaande nog eens bevestigen. We zullen ons zeer beperken maar enkele saillante woorden door de Hervormer van Genève aan deze zaak gewijd, naar voren halen. Als hij over de waarde van de prediking schrijft, neemt hij in zijn Institutie zijn uitgangspunt in Efeze 4 : 11, waar Paulus aan de gemeente voorhoudt: hristus heeft sommigen gegeven tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking der heilgen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus, totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des waren geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate der grootte van de volheid van Christus". Calvijn zegt dan verder:

„Wij zien hoe God de Zijnen, die Hij in een ogenblik zou kunnen volmaken, toch niet wil dat zij tot een mannelijke leeftijd opgroeien, tenzij door de opvoeding der kerk". Calvijn erkent dus dat het voor God niet onmogelijk is onmiddellijk te werken maar dat het Hem behaagt middellijk te werken. En aan dit welbehagen van God heeft Hij ons gebonden. „De herders is de prediking der hemelse leer opgelegd".

Bij God berust de macht om zalig te maken, maar in de prediking van het evangelie openbaart en verklaart Hij die. Het volk Israël heeft Hij niet verwezen naar de engelen, maar Hij heeft leraars van de aarde

opgewekt om in waarheid het ambt der engelen te bedienen. Hij heeft niet alleen de Wet gegeven, maar ook priesters die het volk de wet moesten uitleggen. „Zo wil Hij tegenwoordig dat wij niet alleen aandachtig zullen zijn in het lezen (van Gods Woord H.V.) maar hij stelt ook meestres boven ons, door wiens dienst wij kunnen geholpen worden." U ziet dat Calvijn ook het lezen van Gods Woord als een wettig middel beschouwd om tot het geloof te komen en er in geleid en gesterkt te worden. Maar als hij zegt „niet alleen het lezen" dan stelt hij de prediking hoger dan het lezen. Waarom? Daar geeft hij antwoord op in zijn commentaar op Hand. 8 : 31 waar de kamerling Filippus om nader uitleg vraagt. Daar merkt Calvijn bij op: Dit nu is de ware eerbied voor de Schrift, dat wij al bekennen wij dat er veel wijsheid in verborgen is, die al onze bevatting verre te boven gaat, toch niet moede worden maar ijverig lezen in afhankelijkheid van de voorlichting des Heiligen Geestes, en begeren dat ons iemand geschonken wordt om haar te verklaren". En even verder zegt hij dingen die ook ons onderwerp ten nauwste raken als hij er op wijst dat wij naar het voorbeeld der kamerling hulpmiddelen moeten gebruiken, welke de Heere tot recht verstand der Schrift schenkt. Hij zegt dan: De uitzinnige mensen begeren tekenen van de hemel, en intussen verachten zij de dienstknecht des Heeren, door wiens hand zij zich moesten laten leiden. Anderen steunende op eigen inzicht, verwaardigen zich niet om naar iemand te luisteren, of enige verklaring der Schrift te lezen."

Calvijn keurt deze hoogmoedige betweterige houding dus ten scherpste af. Hij noemt het een buitengewone aanbeveling voor de uitwendige predikdienst dat de stem Gods tot onze zaligheid door de mond der mensen weerklinkt. Teruggrijpend op wat hij in zijn Institutie daar verder over zegt, komen we de uitdrukkelijke aanbeveling van de prediking tegen in uitspraken als: „God proeft onze gehoorzaamheid wanneer wij zijn dienaren horen spreken, evenals of wij Hem zelf hoorden. „Hij verwaardigt zich de monden en tongen der mensen te heiligen, opdat in die Zijn stem zou klinken... Dit alles klinkt zeer overtuigd en overtuigend. Vandaar dat Calvijn er ook zo sterk op aan dringt dit van God gewilde middel niet te verachten.

We kunnen niet zeggen het krijgen van een woord is het ware, al het andere is slechts bijzaak. Het moet ons niet verdrieten zegt Calvijn, „gehoorzaam de leer der zaligheid, die door het Zijn bevel en mond ons voorgesteld wordt, te omhelzen, want ofschoon de kracht Gods aan uiterlijke middelen niet gebonden is, heeft Hij toch ons gebonden aan de gewone wijze van onderricht; en wanneer dwaze mensen weigeren zich daaraan te houden, dan verkwikkelijken zij zich in veel dodelijke strikken. Calvijn waarschuwt ervoor dat de mensen zichzelf niet wijs moeten maken, dat ze door bij zichzelf te lezen en te overdenken voldoende kunnen vorderen, wat onmiskenbaar leidt tot het vermaden van openbare bijeenkomsten en het overbodig achten van de predikatie. „ „ „ , ,

„Daaruit volgt dan dat allen die de geesteijke spijs hunner ziel, welke hun van Godswege door de handen der kerk worden toegereikt, versmaden, waardig geacht worden van honger en gebrek om te komen", (verg. Inst. IV-1-5, de aangebrachte cursiveringen zijn van mij).

Wie nu. met aandacht het bovenstaande heeft gevolgd zal uit de uitspraken van beide Hervormers kunnen concluderen dat de prediking van het Woord Gods de levende en hoorbare stem van God is tot de gemeente. Daarom wie oren heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

K.a.Z.

H. V.

P.S. In het le artikel is een regel verkeerd overgekomen. Er had moeten sf.nan: „Daarvoor is ons de openbaring Gods niet gegeven. Openbaring Gods dient niet om de touwen van ons levensschip los te gooien en vrij rond te zwalken in het ruime sop van eigen ideeën."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De plaats van ’t Woord in het geloofsleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's