Onderweg met het Woord*)
Op Uw Woord heb ik gehoopt En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop Ps. 119 : 114b en 116b
Hoop
Het thema van de bevestigingsaienst was: op weg met het Woord.
Boven de intredepreek zou ik willen zetten: Onderweg met het Woord. Wie van de ene gemeente naar de andere gaat begint immers wel, maar begint ook niet. De omstandigheden veranderen, het ambt blijft een. De jaren van je leven door ben je onderweg met het Woord. En je kunt je afvragen, hoe dat allemaal zo gaat. Wat is dat voor een leven? Wat kom je daarin tegen? Hoe beleef je dat?
Misschien is het goed, om daar maar niet veel over te zeggen. Om maar te gaan en te doen zonder veel overleggingen en zonder veel woorden. Eenvoudig en rechtuit in gehoorzaamheid. Misschien is dat wel het ideale. Of zeker eigenlijk wel! Maar toch de vragen dringen zich altijd weer op! De storm van aarzeling en worsteling woedt zo maar weer. In de woorden van onze tekst vinden we er een weerklank van: Op Uw woord heb ik gehoopt. En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop.
Hoop dat zou wel eens een van de meest kenmerkende gestalte kunnen zijn van het onderweg zijn met het woord. Wij zijn vissers van mensen in hope. Wij brengen het woord in de kerk, aan de huizen, aan ziekbedden en sterfbedden. Wij onderwijzen jonge mensen en ouderen, wij doen dat in hope. We varen uit en wij varen voort op hoop en zegen. Dat betekent, dat wij van die zegen meestal niet veel zien. Paulus zelf zegt: De hoop nu die gezien wordt is geen hoop. Want het geen iemand ziet, waarom zou het ook hopen? Wat wij zien staat vaak haaks op onze hoop. Het koninkrijk van de satan lijkt toch langzaam maar zeker veld te winnen. De secularisatie mag zich kwa omvang dan miscbien wat minder snel uitbreiden, ze is wel in de fase van de verdieping. Dat wil zeggen, dat ze er nu op uil is om elke laatste rest van het christelijke geloven en denken uit de samenleving uit te bannen of facultatief te stellen. De geslachten zakken langzaam maar zeker weg van het Woord. De gewetens worden van lieverlee uitgehold. De getijstroom van de geest dezer eeuw slijt onze weerstand weg. Vroeger of later gaan we ook meedoen.
Misschien vindt iemand het wat al te negatief getekend. Hij zegt: Er is toch best nog wel wat te zien. Kijk eens om u heen! Er is toch nog een gemeente. En het is zelfs zo dat er verschillende mensen vrijgesteld kunnen worden om als herder en leraar de gemeente te dienen. Dat is allemaal toch niet niks. Dat is het zeker niet. Er zijn heel wat dingen waarvoor wij de HEERE ootmoedig dankbaar mogen zijn. En toch leeft het geloof meer van het hopen dan van het zien. Er is zoveel op af te dingen! Telkens denk je w T eer mismoedig dat het eigenlijk meer een vermolmend stuk traditie is, dat zo'n gemeente bijeenhoudt, dan een werkelijk geestelijk leven door het geloof. En de sociologie en de psychologie hebben er ook allerlei verklaringen voor, waarom de kerk nog kerk is. Vaak leggen ze dan het accent op nog. Volgens hen kan het met de kerk in onze veranderde samenleving echt niet zo lang meer duren. Onderweg met het woord, daar heb je de hoop bij nodig, anders hou je het niet uit. Je geeft het op, je laat het er bij zitten. Je kunt zelf immers niet tegen de geweldige machten van ongeloof en vijandschap op. En wie ben je zelf? Het ongeloof en de twijfel vreten aan je eigen bestaan.
Leven uit de hoop, dat bepe.Kt zich bepaald niet alleen tot hpt ambtelijk leven. Het is de gang van heel de kerk op weg naar de toekomst van Jezus Christus. Zij heeft Pasen en Pinksteren in de rug. En voor zich? Ja wat heeft ze eigenlijk voor zich? In Petrus' dagen zeiden ze al: Er verandert niets. Het blijft allemaal hetzelfde. Van al die mooie woorden over het koninkrijk van vrede en gerechtigheid in Christus komt niets terecht.
Het is de gang in het persoonlijk leven. We hunkeren naar vergeving en vernieuwing. We hebben het woord gehoord. Het woord van het evangelie. Maar wat zien we ervan? Nog steeds die aanklacht en die onrust. Nog steeds dat oude leven der zonde, dat mij weer de baas wordt.
We pleiten op Gods Vaderlijke trouw en goedheid in Christus ook ons dagelijks leven. Maar het wordt eerder slechter dan beter. Niet zien, dat is wel duidelijk dus. Maar ondanks dat niet zien, leeft de hoop toch. Nu, zal iemand zeggen, dat kan dan nooit veel zaaks zijn met die hoop. Het zal dan wel meer in de sfeer liggen van het grote misschien. Je hoopt het wel, maar eigenlijk verwacht je er niet veel van. Zoals een moeder nog hoopt dat haar zoon zal thuiskomen hoewel hij als vermist is opgegeven. Haar verstand zegt: Het kan niet, en toch haar hart blijft hopen: Wie weet. Is het zo ook met de bijbelse hoop? Moeten we zo onderweg zijn met het Woord, ambtelijk en persoonlijk? Je moet het dan toch maar doen. Wie weet komt er nog wat van terecht. Je weet maar nooit. Je moet maar hopen. Als of hopen een tweederangsmogelijkheid is. Je zou het zeker willen weten, maar ja dat kan nu eenmaal niet en nu moet je het maar hopen.
De hoop van een christen is totaal anders. Ze is geen tweederangsmogelijkheid. Ze doet niet onder voor het zeker weten. Zij is zeker weten. Ze neemt het zelfs gemakkelijk tegen het zeker weten van het zien op. De dingen die men ziet gaan immers voorbij en met hun voorbijgaan vervalt hun zekerheid. We zijn maar arme en dwaze mensen als we het van het zichtbare en tastbare hebben moeten. Wat houden we dan aan de grens over. aan de grens van de tijd? Waar is ons houvast als we alles los moeten laten en onze ogen zich voor goed voor het zichtbare sluiten? De dingen die men ziet die zijn tijdelijk! We zijn maar arm en dwaas als we onderweg met het. Woord niets anders hebben. Dan moeten onze berekeningen het doen. De statistieken.. En die vallen altijd weer tegen. De dingen, die we niet zien, die zijn eeuwig.
Het Woord
De dichter van psalm 119 belijdt: Op Uw Woord heb ik gehoopt. Het woord is de grond van zijn hoop. Over dat woord heeft hij het al een hele tijd. Hij raakt er maar
*) Intreepreek, gehouden op zondag 13 januari j.1. te Ede door ds. Jac. Westland.
niet over uitgezongen en uitgesproken. Het woord heeft Hij lief met heel zijn hart. In dat woord wil hij leven. Er is voor hem geen groter goed. Van dat woord verwacht hij het ook. Er zijn moeilijke omstandigheden genoeg. De boosdoeners belagen hem maar hij schuilt bij God en bij Zijn woord.
Dat woord is voor de dichter van psalm 119 een volheid. Het omvat alles. Je zou kunnen zeggen: Het is wet en evangelie, evangelie en wet. Het is de openbaring van God, die eist en die geeft. Die mensenlevens opeist voor Zijn dienst en voor Zijn eer. En tegelijkertijd daar Zelf voor instaat. Het is de openbaring van die God wiens geboden gedragen worden door Zijn beloften. Daarom is de dienst aan het Woord ook zo'n hoopvolle dienst..
De dichter belijdt ook niet zomaar: Op „Uw" Woord heb ik gehoopt. Het Woord is van Hem. Het kan nooit van Hem worden losgemaakt. Dan wordt het koude levenloze steen, gestolde lava.
Op Uw woord heb ik gehoopt. Het woord is het geheim van de hoop. Góds woord. Maar daar ligt dan toch nog wel wat moeilijks. Wat hebben we eigenlijk van God te verwachten? Wij getekenden! Wij zondaren! Toen Petrus iets van Christus' wondere macht ervoer kon hij alleen nog maar belijden: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. Wie daar niet wat van beseft kan het christen-zijn een vanzelfsprekende zaak vinden. En hoopt natuurlijk allerlei dingen! Wie zichzelf een beetje kent, komt daar wel mee om! Zou ik mogen hopen? In mijn ambtelijk leven, kan ik bij alle tekorten, bij de traagheid, het ongeloof, het mezelf zoeken nog verwachten dat God er zegen op geeft? Kunnen wij mensen eigenlijk maar niet beter vrezen, als het gaat over onze verhouding tot God.
Op Uw woord heb ik gehoopt. Deze dichter heeft er veel vertrouwen in. Het woord is immers van God. En God is de God van Zijn verbond. De God wiens trouw en genade zelfs door de zonde niet te niet wordt gedaan. Zo mag Hij worden gepredikt. U die geen grond voor Uw hoop vinden kunt. Het breekt u altijd maar weer bij de handen af, bij het hart af. In uw hart vindt u weinig anders dan een vuile bron van ongerechtigheden.
Het woord is het woord van God, barmhartig en genadig en groot van goedertierenheid. Wii kunnen dat nog beter weten dan de dichter van ps. 119. Is Christus niet het laatste Woord Gods? In Hem laat God met eerbied gesproken het achterste van Zijn tong zien, laat God Zijn hart zien, spreekt Hij zich helemaal uit.
Johannes stamelt ervan: Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader vol van genade en waarheid. Christus is oorsprong en tegelijkertijd de vervulling van al de woorden van God. Al Gods beloften zijn in Hem ja en amen.
Op Uw Woord heb ik gehoopt. Er is watte verwachten van God en Zijn woord als je met het woord onderweg bent, ambtelijk. Er is w 7 at te verwachten in het persoonlijk leven, in het leven van de kerk. Ondanks alles. Het woord is immers het woord van God, die in Christus de wereld met Zichzelf was verzoenende.
We gaan niet op weg en we zijn niet onderweg met een misschien. We hopen niet dat het meevalt. We mogen geloven dat God God is. God zoals Hij zich uitsprak in Christus. En dat daarom ook Zijn Woord Zijn woord is. Daarom is het geloof en de hoop vaster dan de fundamenten der aarde. Vaster dan bergen en de heuvelen. Die zullen nog wankelen. Die gaan in de branding van de jongste dag omver, maar het verbond van Gods vrede zal niet wankelen in de eeuwigheid. Hij heeft immers gezworen dat Hij niet meer op ons schelden, noch op ons toornen zal. En alles wat Hij verder toezegt aan licht en leiding, aan hulp en heil, dat ligt vast in Christus' doorboorde handen. Wij hebben een Hogepriester, die niet door een aardse tabernakel is doorgegaan, maar door een hemels heiligdom met Zijn eigen bloed.
Gebed
Op Uw Woord heb ik gehoopt. Dat mag en zal de belijdenis zijn van een ieder die God overhield in zijn leven. Maar laat nu niemand denken dat het met zo'n belijdenis allemaal gladw T eg verloopt. Vandaar dat we ook nog even willen luisteren naar de laatste woorden van vers 116. En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop. Hopend leven dat is vertrouwend leven, maar niet onaangevochten leven. Het is niet een leven dat in overspannen enthousiasme geen rekening houdt met de nuchtere werkelijkheid van alle dag. Daar komen wij immers de onmogelijkheden tegen. Daar zijn de vijanden, die hun vinger naar ons uitstrekken. En die spottend vragen: Waar is God op wie ge bouwde en aan wie ge uw zaak vertrouwde? De zaak van uw gemeente, de zaak van uw leven, van uw heil. Je komt er beschaamd mee uit. Er kemt niets van terecht. Wat is dat een aangrijpende mogelijkheid. Beschaamd worden, bedrogen uitkomen.
In huwelijken vandaag aan de dag is dat schering en inslag. Een vrouw vertrouwt op haar man. Het komt geen ogenblik in haar op dat hij het met een ander zou houden. Ais hij wat laat thuiskomt dan peinst ze er niet over dat dat een andere reden zou kunnen hebben dan hij opgeeft. Totdat het allemaal uitkomt. De wereld van zo'n vrouw stort dan ineen!
Beschaamd uitkomen. Daarmee zit de duivel ons dwars. Er blijft niets van over van de hele kerk. Die toekomstdromen over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde moet je maar vergeten. Dat God jou genadig zou zijn, daar moet je maar niet veel illusies over koesteren. Wat kunnen we ons slecht ontworstelen aan de zuigkracht van zuike negatieve gedachten. Ze sluipen om ons heen en ze bespringen ons van achteren en trekken ons mee naar beneden.
Onderweg zijn met het Woord dat is hopend leven, vertrouwend leven. Op uw Woord heb ik gehoopt. Maar het is tegelijkertijd strijdend leven. Onze doodsvijanden houden niet op ons aan te vechten. Ze houden niet op de zaak van God en van Zijn koninkrijk ter discussie te stellen. En ons hart, ach ons zwakke zondige hart!
Onderweg zijn met het Woord kan dan ook niet anders zijn dan: biddend leven. Maak mij niet beschaamd vanwege mijn hoop. Laat de vijanden niet lachen. Laat ze zien dat Gij God zijt. Verheerlijkt Uw Naam. De bestrijders, de tegenheden, de aanvechtingen, de wankelingen, het is allemaal heel groot. Het valt als een donkere massa ineens over mij heen. Dan breng ik het geloof niet meer op. Dan is de hoop nergens meer te bekennen. Dan daalt de nacht over mijn ziel. Dan zie ik geen uitkomst meer. Maar ik schuil bij U.. Maak mij niet beschaamd vanwege mijn hoop. Leven met het Woord is een arm leven. Tobberig leven. En toch getroost leven. Zelfs vrolijk leven. De aanvechtingen zijn groot en veel. Maar geen nood. Ik hoef zelf immers niets waar te maken, niets te garanderen. Het is allang gegarandeerd in die Ene, die worstelde in de hof en aan het kruis. Die hoopte op hoop tegen hoop en niet beschaamd is uitgekomen.
Als ik, omringd door tegenspoed Bezwijken moet, Schenkt Gij mij leven; Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt. Uw rechterhand zal redding geven.
De HEER' is zo getrouw, als sterk; Hij zal Zijn werk Voor mij volenden.
Verlaat niet wat Uw hand begon O Levensbron, wil bijstand zenden.
E.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's