Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTUS BOVEN ALLES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTUS BOVEN ALLES

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„U dan die gelooft, is Hij dierbaar; maar de ongehoorzamen wordt gezegd: e Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een hoofd des hoeks en een steen des aanstoots en een rots der ergernis. Degenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn." 1 Petrus 2 : 7, 8.

Dierbaar

„Dierbaar"! Dat staat drie keer in de verzen 1 — 10 van 1 Petrus 2. Dat is opmerkelijk. In vers 4 wordt het van Christus Zelf gezegd. Hij is de Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. En in vers 6, waar Petrus uit Jesaja 28 citeert, wordt het opnieuw van Christus gezegd: God legt in Sion de uiterste Hoeksteen Die uitverkoren en dierbaar is. En dan hier in boven vermelde tekst, vers 7. U die gelooft, is Hij dierbaar.

Dierbaar, dat moeten we goed verstaan. Wij gebruiken het woord 'dierbaar' thans anders dan in de tijd van de Statenvertalers. Bij 'dierbaar' denken wij aan 'kostbaar', 'waardevol' en niet aan een of ander zoet gevoel. In 1 Petrus 1 : 19 heeft Petrus hetzelfde woord ook al gebruikt. Van de gelovigen schrijft hij daar dat ze zijn verlost, „niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van het Lam". De prijs was geen zilver en geen goud, maar een veel duurdere, een veel hogere prijs: et kostbare bloed van Christus. Trouwens, het woord dierbaar komt in de brieven van Petrus meer voor. Ik schreef al, drie keer in dit tweede hoofdstuk. In de tweede zendbrief spreekt hij over hen die „een even dierbaar geloof met ons ontvangen hebben". Ook vermeldt hij dat de gelovigen „de grootste en dierbare beloften geschonken zijn" (2 Petr. 1 : 1 en 4). Opmerkelijk dat woordgebruik. Dierbaar, kostbaar.

Kostbaarder dan zilver of goud is het bloed van het Lam. En daarom is dit Lam ook dierbaar in de ogen der gelovigen. Dat wil dus niet zeggen dat de gelovigen een of ander zoet gevoel ontvangen als ze aan Christus denken. Maar Christus is hen dierbaar, dat wil zeggen: Hij is ze alles waard. Christus is alles voor een mens die helemaal tot niets is geworden. En dat zijn toch gelovigen: mensen die tot niets geworden zijn. Voor hen is Christus dierbaar, kostbaar, alles waard. Bent u dat ook geworden? Een mens die buiten deze Jezus verloren is en verloren ligt? En die daarom nooit meer buiten deze in het Evangelie geopenbaarde en door de

Geest geschonken Christus leven kan? Omdat Hij u kostbaar werd in de nood van uw bestaan en Hij u tot enige troost werd?

Van onszelf staan we zo hoog met ons zelf. We zijn onszelf dierbaar. Daarom heeft Christus voor ons geen waarde. We leven aan Hem voorbij. Wat wordt Hij onderschat, ook binnen de gemeente naar Zijn Naam genoemd. Wij achten Hem niet. Hij is veracht. Omdat wij wat zijn en omdat wij wat hebben. Wij zijn rechtzinnige mensen. Wij zijn vrome mensen. Wij zijn degelijke mensen. En daarom achten wij Christus gering. Omdat we er nimmer oog voor kregen hoe onze toestand van nature is. Omdat we nimmer oog kregen voor de verlorenheid waarin we ons bevinden buiten Christus.

Maar wie geworden is, wat hij is, die kan buiten Christus niet meer verder leven. Dan zit ik diep onder de schuld en wie zal die schuld betalen dan Hij, deze kostbare Borg. Ik ben een kind des doods, wie kan het leven schenken dan alleen deze Levensvorst? Wie niets geworden is, die leert alles in deze Jezus te zien. Hoe meer ik mijn dierbaarheden verlies, des te dierbaarder wordt Hij. Iemand schreef eens in een overdenking van onze tekst: „Jezus is dierbaar voor een verloren mens. Maar wie nog rijk en verrijkt is, voor hem of haar is Hij slechts een verachte fakkel".

Hij dierbaar, Hij kostbaar! En dat wordt Hij nu al meer, naar dat wij al minder worden. Hoe meer zonde ik bij mezelf ontdek, des te meer krijgt Hij waarde voor mijn hart.

U die gelooft, is Christus' dierbaarheid, kostbaarheid, staat er letterlijk. De nieuwe vertaling heeft hier vertaald met: U die gelooft, geldt dit kostbare. Onze tekst moeten we lezen in het verband van het voorgaande. Daar is van Christus gezegd dat Hij de Steen is door God uitverkoren en bij God dierbaar, in Gods oog kostbaar. De bouwlieden hebben van Christus gezegd: waardeloos deze steen, weg ermee!! Ze hebben die steen verachtelijk een plaats ontzegd. Maar God heeft die Steen nu juist uitverkoren! Dat staat hier dus tegenover elkaar. De mensen hebben de Steen Christus verworpen. Maar de Vader heeft de Steen Christus verkoren. De mensen hebben de Steen waardeloos verklaard. De Vader heeft Hem dierbaar, kostbaar geacht. Christus is dierbaar, kostbaar in Gods oog. Driemaal heeft de Vader het tijdens Jezus' leven openlijk gezegd: Deze is Mijn Geliefde Zoon in Wie Ik al Mijn welbehagen heb. God noemt Christus uitverkoren en dierbaar. En dat leren de gelovigen nu overnemen, van heler harte. Want dat is het werk des geloofs: Christus dierbaar, kostbaar achten. Hèm alle waarde toekennen, omdat God Hem kostbaar acht.

ostbaarheid geldt u!

Maar nu bedoelt onze tekst ook te zeggen: Al de waarde al de kostbaarheid, al de heerlijkheid die de Vader aan deze levende Steen Christus heeft toegekend, die geldt ook u, als gelovigen. U moet u de situatie indenken van de mensen aan wie Petrus deze brief schreef. Ze verkeren in de verstrooiing. Ze moeten veel lijden om Christus' wil. En dat veroorzaakt veel twijfel en aanvechting. Ze zijn niet alleen in eigen oog niets geworden. Maar ook in de ogen van de wereld die hen omringt. De verachting waarmee Christus werd veracht, geldt ook allen die Zijn Naam belijden tot zaligheid. Hij veracht, zij óók veracht. Hij bij niemand in tel, zij ook bij niemand in tel. Maar, wil de Heere door onze tekst tot Zijn volk zeggen tot troost, bedenk toch uw grote voorrecht. Christus door God uitverkoren en bij God dierbaar, kostbaar. En dat geldt nu ook u. U bent ook in Christus, de uitverkoren en dierbare Hoeksteen, uitverkoren en dierbaar in Gods oog. U dan die gelooft, geldt dit kostbare, geldt mede deze rijkdom. De glorie waarin Christus deelt, daarin deelt ook Zijn gemeente. We zijn met Christus in de hemel gezet (Ef. 2). Dat kostbare van Christus, dat geldt ook mij! Ik mag weten in deze uitverkoren Hoeksteen mede uitverkoren te zijn door God. Hoe kom ik tot geloofszekerheid? Door op Christus te zien. Hoe kom ik aan de weet dat mijn naam geschreven staat in het boek des levens des Lams? Door op Christus te zien.

Het geloof

U die gelooft is Christus kostbaar. Voor u die gelooft, geldt deze kostbaarheid. Het geloof. Dat is het middel van onze hoogachting van de Heere Jezus. Het geloof is de weg waarlangs ons alles wat aan Hem is, wordt geschonken. Van nature zien we niets in deze Jezus. Wat moet ik met Jezus doen? , zo vragen we met Pilatus. Maar het zaligmakend geloof acht Jezus dierbaar, kostbaar. Daarom noemt Petrus dat geloof zelf ook dierbaar (2 Petr. 1:1). Dat geloof is zo kostbaar, wil hij zeggen. Immers, het is gave van God. Zonder dat geloof is het onmogelijk God te behagen. Zonder dat geloof liggen we verloren en gaan we verloren. Alwat uit het geloof niet is, dat is zonde. Dat is dan ook het contrast van onze tekst: die gelooft, is Hij dierbaar! MAAR! Let u op die tegenstelling in vers 7.

Maar de ongehoorzamen wordt gezegd: de Steen, Die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks en een steen des aanstoots en een rots der ergernis. Let op dat woord: ongehoorzaamheid. Ongeloof is ongehoorzaam-

heid. Waar Christus komt, worden de harten openbaar. Aan Hem vallen de beslissingen. Of er komt geloof óf er openbaart zich ongeloof. Hij is tot een val of tot een opstanding. Een reuke des levens ten leven is Zijn Evangelie óf een reuke des doods ten dode. Het is onmogelijk in de confrontatie met deze Christus neutraal te blijven. Er moet gekozen worden. En dan valt, als het van ons af hangt, die keus altijd verkeerd uit. Want wij kiezen Hem uit onszelf nimmer. Dat heet hier: de ongehoorzamen. Zij hebben de Steen verworpen.

In eerste instantie zal Petrus hier aan Israël hebben gedacht. Zij zijn de bouwlieden die de Steen Christus hebben verworpen. Zo heeft ook Jezus Zelf in een gelijkenis verteld (Markus 12 : 1 — 12). God legt de Steen Christus midden onder de Zijnen neer. Maar deze Steen vindt geen genade in hun ogen. Ze verwerpen Hem. Echter, dat kan Gods werk niet tegen houden, want God maakt Hem tot een hoeksteen (Psalm 118). Het ongeloof der mensen kan het werken van God nimmer tegenhouden. God gaat toch door.

Intussen blijft het wel volop realiteit: e Steen Christus verworpen door Zijn volk. Dat is een aangrijpende mogelijkheid waarvan de Heere Zelf in Jesaja 8 : 14 al had gezegd dat Hij tot een steen des aanstoots en tot een rots der struikeling de twee huizen van Israël zou wezen, tot een strik en een net voor de inwoners van Jeruzalem.

Aanstoot, ergernis

Opmerkelijk, dat de leiders van het volk in de verwerping van Christus zijn voor gegaan. Dat was in Jezus' dagen onder Israël het geval. Calvijn ziet dat in zijn dagen in de vóórmannen van de Roomse kerk. En je zou kunnen zeggen dat het nog helaas veelal het geval is dat vooraanstaande personen, hoogleraren, voorgangers voorop lopen in het verwerpen van de Christus. Hij schrijft dan dat we door deze wetenschap gewapend moeten zijn opdat we niet mede in verwarring zullen worden gebracht en ons de Christus der Schriften niet zullen laten ontnemen. Het is nog nooit anders geweest of de Steen is door de bouwlieden verworpen. Calvijn wordt dan scherp en schrijft: Ze bouwen liever voor de varkens een stal dan 'n tempel voor hun Heere. De bouwlieden verwerpen de Steen. Dat kan ook door een onopvallend bouwer, zoals u misschien. U staat niet vooraan in de kerk en toch verwerpt u Hem altijd maar. Weet wat u doet. Levensgevaarlijk, want dan struikelt u juist over Hem en dan stoot u zich juist aan Hem die kwam om te bouwen en om op te richten. Ja, God legt Hem voor onze voeten neer, aan de poort van ons hart. En nu kunnen er twee dingen gebeuren. Of u wordt op Hem gebouwd. O, wat is Hij dan een betrouwbaar fundament, een vaste grond.

Door God in Sion gelegd tot een uiterste Hoeksteen. En dan kunt u nooit roemen in uzelf, maar dan moet u het steeds zeggen: dit is van de Heere geschied en het is wonderlijk in onze ogen. Of u struikelt over Hem, Hij is u een aanstoot. Dat kan gepaard gaan met zware godsdienst of met lichte godsdienst. Met een zwaartillend leven of met een oppervlakkig leven. De Farizeeën verwierpen deze Steen en deden dat met een diep ernstig leven. De Sadduceeën verwierpen Hem eveneens en deden dat met een vrijzinnige leer. Maar in beider godsdienst was geen plaats voor Christus. En dat is nu het verschil met de gelovigen. Hen is Christus kostbaar. Voor hen is er maar één Hoeksteen, deze Christus!

Waartoe gezet

Petrus gaat nog even door op de ongehoorzamen. Nogmaals, hij heeft hier vooral Israël als volk op het oog. Hoe komt dat nu, dat ze de Beloofde zo radicaal hebben afgewezen? Ze hebben zich gestoten aan het

Woord, staat er in vers 8, ongehoorzaam zijnde. Hoe gaat die afwijzing van Christus in het werk? „Als de mensen zich tegen Gods Woord hardnekkig aanstellen" (Calvijn). „Al degenen die Christus met Zijn Evangelie bekleedt en dat Woord niet horen, gelden als Gods wederpartij... Christus is niemand tot verderf dan degenen die uit moedwillige blindheid, boos en hardnekkig tegen Gods Woord uitvallen... de schuld van onze misdaad wordt Christus niet geweten... het ligt aan de mensen dat zij zich aan Hem stoten, namelijk: omdat de mensen door hun ongeloof met God strijden" (Calvijn).

Opmerkelijke uitspraken waarin de volle verantwoordelijkheid voor ongeloof en ongehoorzaamheid bij de mensen, in dit geval ook bij Israël zelf, wordt gelegd. Verloren gaan is altijd eigen schuld. We kunnen de oorzaak nimmer bij God of in Zijn Woord zoeken.

En dan komt dat opmerkelijke woord: „waartoe zij ook gezet zijn". Calvijn schrijft dan dat je dit op twee manieren kan uitleggen, nadat ook hij met nadruk zegt dat Petrus hier aan de Joden denkt. De eerste manier van uitleg is, aldus Calvijn, dat, de Joden gesteld waren door God om te geloven, want hun was de belofte van de zaligheid toegeschikt. En dan bevat deze uitspraak een fel verwijt juist aan hen. Want zo komt de gruwelijkheid van hun ongeloof des te schriller aan het licht, dat ze, hoewel van God verkoren en hoewel de zaligheid aan hen vóór anderen was toegeschikt, toch die zaligheid hebben verworpen. In deze uitleg wordt de uitdrukking 'waartoe ze gezet zijn' dus betrokken op het geloof zelf. Israël was gezet tot geloof, maar ze hebben moedwillig gekozen voor het ongeloof.

De andere uitleg die Calvijn geeft, die hem zelf ook aannemelijker voorkomt, is dat het gezet-zijn te maken heeft met het ongeloof. Ze zijn tot ongeloof verordineerd, gezet. En dan moeten we zeggen dat God het zo bedoeld, gewild heeft dat Israël tot de verwerping van Christus is gekomen. Het was gevolg van Gods raadsbesluit dat Israël tot verwerping van Christus kwam. Calvijn noemt hier ook de Farao van Egypte die door God was gesteld om Hem te wederstaan. „Zo zijn ook alle verworpenen tot hun einde geordineerd".

We stuiten hier op de verborgen raad van God waarin het ons niet toegestaan is breed te graven, Slechts Gods souvereine handelen te aanbidden. Intussen bleek ons wel hoezeer de verantwoordelijkheid van Israël en daarin ook van ons naar voren werd gebracht.

Israël, bedoelt Petrus, verwierp de Christus. Wij weten uit b.v. Romeinen 9—11 dat er over Israël nog meer te zeggen is. Dat God met dat volk Zijn hoge bedoeling heeft. Maar in eerste instantie hebben ze Christus verworpen en is God zo tot de heidenen gekomen. En dan zullen we een volgende keer horen, gaan de uitdrukkingen die voorheen aan Israël als volk werden toegekend, nu over op de gemeente van het Nieuwe Verbond. Wonderlijke, aanbiddelijke gang van het handelen Gods. Vrije souvereine genade valt hier slechts te roemen. Want nu zijt gij een uitverkoren geslacht, gemeente Gods uit de heidenen geroepen en getrokken, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk!

Dat zijn de gelovenden van vers 7. Hen is Christus dierbaar. Eens werd Hij dat en steeds blijft Hij dat. De gelovenden is Hij dierbaar, staat er immers. Er blijft er in het leven des geloofs slechts één heerlijk en kostbaar: Christus. Ook reeds in uw leven ?

W.

J. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

CHRISTUS BOVEN ALLES

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's