De Nederlandse Geloofsbelijdenis
(37)
ARTIKEL XIX
DE EENHEID VAN DE TWEE NATUREN IN DE PERSOON VAN CHRISTUS
Wie is Jezus van Nazareth?
De eeuwen door zijn de antwoorden gegeven op deze vraag. Ook binnen de gemeente, die naar Zijn Naam genoemd is: de gemeente van Christus. En wanneer een antwoord gegeven is, klinkt de vraag opnieuw met des te meer kracht: Wie is Jezus van Nazareth? Om het antwoord op déze vraag gaat het in die vragen die samen verband houden met richtingen en stromingen binnen de gemeente van Christus. Deze ene vraag kan zo diep ingrijpen, dat we vanwege de verschillende antwoorden ekaar zelfs niet meer herkennen als leden van de ene gemeente van Christus.
De kerk van de eerste eeuwen heeft geworsteld met deze vraag, en dat in een wereld, waar een antwoord verwacht werd. De kerk werd geroepen de kern van het Evangelie samen te vatten in de belijdenis wie Jezus van Nazareth is. Het antwoord — uiteindelijk — was niet meer dan een enkel woord: Jezus is waarachtig God, en tegelijkertijd is Hij waarachtig mens! Zo vond de kerk de woorden, waarin ze de eigenlijke grondtoon van het Evangelie hoorde doorklinken. Zo is Jezus waarlijk Immanuël dat is: God met ons. God zelf kiest te worden,
wat Hij niet is: mens, en tegelijk te blijven, wat Hij is: God. Daarmee belijdt de kerk haar geloof, zonder dat zij deze belijdenis door-grondt. Nader aangeduidt: in de rechtzinnige belijdenis van de kerk geloven en belijden wij, dat Jezus Christus waarachtig God èn waarlijk mens is. Maar dit betekent niet, dat wij daarmee het geheimenis van het Woord, dat vlees werd, beter of dieper verstaan dan een meer vrijzinnig spreken aangaande deze verborgenheid. Hoe zouden wij ooit in onze woorden dit Godsgeheimenis kunnen bevatten?
Dit laatste geldt te meer, wanneer nu in dit artikel de vraag centraal staat: hoe kunnen in de éne gestalte van Jezus Christus God èn mens samen-wonen, samen-zijn? Dat is de vraag, die vanuit het Evangelie onontkoombaar naar ons toekomt. Wanneer de evangelisten de geschiedenis van Jezus van Nazareth spellen, dan horen we de levensgeschiedenis van een mens, zoals wij zelf zijn. We zien het kind in de kribbe, we zien Hem als twaalfjarige jongen in de tempel, we horen dat Hij honger heeft, verdriet kent, in toorn uitbreekt, we vernemen dat Hij pijn kent, aanvechting en strijd, we weten dat Hij, zo jong nog, sterft. Tegelijkertijd valt door dit alles, door heel Zijn leven heen het licht terug, vanuit een open graf, van waaruit Hij opstond uit de dood. Zijn tekenen en wonderen, Zijn Woord, vervuld met bovenmenselijk gezag, vallen in het licht van de opstanding slechts te verstaan als dit éne: Hij is God zelf! Ja, zó doen ons de Evangeliën de geschiedenis van Immanuël horen, temidden van Israël: God met ons. Onmiskenbaar: God èn mens... Twee woorden voor de ene gestalte van Jezus van Nazareth.
Toen werd de kerk geroepen verantwoording af te leggen van de hoop, die in haar was. Ze werd geroepen ook onder woorden te brengen hoe God en mens kunnen samen gaan in de ene gestalte van Jezus. De worsteling om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft eeuwen geduurd. Pas in het midden van de vijfde eeuw, op het Concilie van Chalcedon in 451, werd een antwoord gevonden, dat tot op vandaag niet werkelijk door een beter vervangen is. Daarmee is — nogmaals — niet uitgesproken dat het mysterie doorgrond is. Integendeel — het dogma van de kerk betekent nooit een doorgronden van het Godsgeheimenis, maar allereerst een lofprijzing, een loflied, waarin de grote daden Gods in een enkel woord worden samen-gevat. Het spreekt vanzelf, dat daarbij in de vijfde eeuw woorden genomen zijn vanuit die eeuw; woorden, die niet letterlijk soms aan de Schrift ontleend zijn, maar die een levend loflied willen doen horen op de éne Naam: Immanuël, en die daarbij als een bescherming willen dienen om het geheim Gods in deze ene Naam niet te schenden. In dit licht overdenken we de inhoud van Art. 19, in verwondering en in de gestalte van de aanbidding. Hoe mogen we, stamelend, verwoorden dat God èn mens in één gestalte kunnen samengaan, in de éne gestalte van Jezus Christus?
„Wij geloven, dat door deze ontvangenis de persoon van de Zoon onafscheidelijk verenigd en te zamen gevoegd is met de menselijke natuur, zodat er niet zijn twee Zonen van God, noch twee personen, maar twee naturen in de enige persoon verenigd, doch elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudende."
De eigenlijke vraag van het kerstfeest is: Wie ligt daar nu eigenlijk in de kribbe? Dat is God, de Zoon, in het menselijk vlees! Wat wij zien met onze ogen is een kind, zoals elk ander pasgeboren kind. De herders hebben niets bijzonders aan dit kind kunnen zien. Van deze kant, van mensenkant uit vinden we geen toegang tot het eigenlijke geheim van het leven van Jezus. In de vorige eeuw met name is wel getracht de geschiedenis van het leven van Jezus te beschrijven, zoals een biografie. Op grond van historische gegevens moest het toch mogelijk zijn de vraag te beantwoorden, wie Jezus werkelijk is geweest. Deze inspanningen hebben voor het geloof in Hem niet veel opgeleverd, inegendeel: hier bleek een vergeefse weg te zijn gezocht. Wij gelóven... De inzet is het geloof, dat de Zoon van God. de tweede Persoon van de Heilige drieeenheid, dat het Woord van God vlees is Geworden. Door de ontvangenis van de Heilige Geest, in de schoot van Maria, is de persoon van de Zoon samengevoegd met de menselijke natuur. Samengevoegd — God en mens kwamen hier samen, doordat de eeuwige Zoon van God de menselijke natuur heeft aangenomen, in Zich heeft opgenomen. Daarbij is de Zoon van God het onderwerp, de handelende, en dat blijft Hij! We kunnen zeggen, dat Hij, als enige, gevraagd heeft geboren te mogen worden. Hij kon dat vragen als de eeuwige Zoon van God. Daarbij heeft Hij zich toen niet verenigd met een reeds bestaande mens. Dan zou er van twee personen gesproken moeten worden: de persoon van de Zoon van God èn de persoon van de mens. De oude kerk sprak van de éne persoon van de Zoon van God, en van de twee naturen, de goddelijke en de menselijke natuur.
Twee naturen in een enige persoon verenigd! Deze woorden willen niet anders dan het Evangelie samenvatten in de kern. De persoon van de Zoon van God is onafscheidelijk verenigd en samengevoegd met de menselijke natuur. Op het moment van de ontvangenis van de Heilige Geest is dit geschied, het begin van de vleeswording van het Woord. Hieraan mogen we nooit gewoon en gewend raken: cle reine, ongeschapen Zoon van God, het eeuwige Woord van de Vader neemt ons vlees en bloed aan, verbindt Zich met de menselijke natuur. Voor altijd verbindt de Geest de beide naturen, in de schoot van Maria. De hemel heeft nu de aarde geraakt. „Hij kwam zo stil, waar zijn moeder was, als dauw in april, die valt op het gras", zoals een middeleeuws lied het bezingt. Zo stil, in het verborgene van de moederschoot: daar neemt de eeuwige Zoon van God vlees en bloed aan uit de maagd Maria. Dit vlees en bloed bracht Hij niet mee vanuit de hemel, rnaar dit was van onze aarde, van de moeder, zoals elk kind vlees en bloed van de moeder neemt. Maar hier is het deze éne keer de Zoon van God, die gevraagd heeft, die gewild heeft geboren te worden. Deze weg door de moederschoot en straks door het graf wil Hij gaan uit liefde tot Zijn eeuwige Vader.
Onafscheidelijk verenigd en samengevoegd!
Voor altijd zit de Zoon van God nu letterlijk vast aan de menselijke natuur. Daarvan kan Hij nooit meer los komen, en dat wil Hij ook niet, zo verstaan we het Evangelie. Wat dit voor Hem, als Zoon van God heeft betekend, daarvan ontvangen wij een indruk, met name aan het einde van Zijn leven op aarde, wanneer de diepten van het gevallen mens-zijn, van het leven onder de vloek en de toorn van de heilige God voor Hem open gaan, en Hij daar doorheen gaat in Gehsémané en op Golgotha. Dan is het, dat Hij de gehoorzaamheid leert uit hetgeen Hij lijdt, dat Hij gehoorzaam blijft aan de uitgesproken wil van God, en dat vanuit het menselijke vlees, buiten het paradijs. Onafscheidelijk verenigd en samengevoegd met de menselijke natuur. Wanneer zo in de Zoon God zelf nooit meer wil los komen van de mens, voor alijd aan de mens wil ververbonden zijn, vernemen wij hierin de vrijheid van de Zoon van God. Zó heeft Hij het gewild als de Zoon van de Vader, en deze wil van de Zoon komt op vanuit het welbehagen en de vrijheid van God. Wij kennen om deze reden geen andere God, dan deze, die een God van mensen wil zijn. In Jezus Christus openbaart de God van Israël zich als een God van mensen. Hij wil wonen bij de mensen, God wil opnieuw in zijn paradijs kunnen komen, zonder dat de mens zich achter struiken gaat verbergen. God heeft zich in de Zoon verbonden aan ons mensen, en wil niet meer van ons loskomen. Heeft dan niet God zich zó gebonden, dat Hij zijn vrijheid verloor, en dat wij mensen zelfs misbruik zouden kunnen maken van dit gebeuren: God zit letterlijk aan ons vast... Dat wij dit misbruik kennen, toont, als verderf van binnenuit, hoe wij tegenover
God gaan staan! Nee, de Zoon van God wordt verenigd en samengevoegd met de menselijke natuur, maar blijft tegelijkertijd Zoon van God, dat is: God zélf! Me name in het spoor van Calvijn belijden we deze vrijheid van de Zoon van God. In de vleeswording wordt het Woord niet opgesloten in het vlees, niet ingekapseld, maar omgekeerd: het vlees wordt opgenomen in het Woord. En het Woord, de eeuwige Zoon, blijft God.
Eén persoon, twee naturen: goddelijke en menselijke natuur, zo klinken de woorden. Hoe worden deze beide naturen nu samengevoegd? „Twee naturen in een enige persoon verenigd, doch elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudende". De twee naturen — met andere woorden — worden, als ze samenkomen, niet vermengd tot een nieuwe, een soort derde natuur, een vermenging van God en mens, half God en half mens. Op het Concilie van Chalcedon is dit een van de afgewezen dwalingen geweest, die met name door Eutyches werd vertegenwoordigd. Hij leerde dat er een vermenging van naturen plaats vond, en dat daaruit een soort derde natuur ontstaat. Zoals vermenging van heet en koud water een derde soort, namelijk: lauw water oplevert. Deze dwaling moest worden afgewezen, want Christus zou op deze wijze noch waarachtig God, noch waarachtig mens zijn geweest, maar een geheel nieuw soort van tussenwezen, half tussen God en mens in. Zo echter kon Hij de Middelaar niet zijn. Zo leren we Hem in de Evangeliën ook niet kennen!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's