EEN HERDERSLIED
EEN HERDERS De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij neer liggen in grazige weiden. Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel.
Ps. 23 : 1—3a
de Herder
Dit lied is een bijzonder lied. Niet zonder reden is het de nachtegaal onder de psalmen genoemd. Het is immers schoon, welluidend van klank, vast in maat en treffend van beeld en woord. Het is ook lieflijk. Het zingt van een herder en zijn schapen. Het roept beelden bij ons op van het stille landelijke leven. Toch is dat allemaal de diepste schoonheid van dit lied niet. Het verklaart niet waarom dit lied op zijn gang door de mensengeschiedenis zovelen heeft vertroost en verkwikt. Waarom 't op ziekbedden diepe vrede kon geven, waarom het door kon helpen in allerlei zwarigheden, waarom het in donkere duisternissen in vertrouwen kon doen voortgaan.
Als we daar iets van begrijpen willen, moet het gaan over de geweldige heerlijke belijdenis, die in dit lied wordt gedaan. Een belijdenis van God en van Zijn trouwe leiding en bescherming.
David belijdt dat in een beeld. Hij belijdt, dat de HEERE Zijn Herder is. Een herder met zijn schapen was een vertrouwd beeld in het oosterse land van toen, en is het daar nog steeds. David had zelfs als jongen de kudden van zijn vader geweid. Hij weet wat hij zingt. Het beeld werd nogal eens gebruikt door een oosters vorst. Hij wilde de herder van zijn volk zijn. Hij wilde het beschermen en leiden, het in alles verzorgen. David zingt hier: Niet een mens is mijn herder, de HEERE Zelf. Hij zorgt voor mij. Ik mag als een schaap dicht bij Hem schuilen, ik hoef Hem maar eenvoudig te volgen. Hij zal alles zo maken, dat ik mij verwonderen moet.
Misschien zijn wij wel eens teveel bezig met mensen, die onze herders moeten zijn. W r e verwachten te veel van psychiaters, agogen, pastorale medewerkers, dominees. En zeker wil God Zijn herderlijke zorg aan mensen uitoefenen door de dienst van mensen. Wat is dat fijn als we iemand vinden met een luisterend oor of liever met een LIED luisterend hart. Iemand, die in liefde voorons openstaat, die onze zorgen wil delen, ons raad w r il geven en leiden. En het is een goede zaak om gebruik te maken van iemands deskundigheid, maar het is allemaal uiteindelijk zo betrekkelijk. Het gaat tenslotte niet om de herders, maar om de herder. Mensen falen! Hoe wijs en liefdevol ze mogen zijn, ze zijn gebrekkig.
De HEERE faalt niet. Als Hij onze Herder is hebben we niets te vrezen. Hij is toch de Almachtige! Er is niets, dat Hem ontgaat. Er zijn voor Hem geen onvoorziene omstandigheden, geen situaties, waar Hij niet tegen op zou kunnen. En hoe wijs is Hij ook! We kunnen het beleid van ons leven gerust aan Hem overlaten. Hij weet wat goed voor ons is, beter dan we dat zelf weten. En wat mogen we ook vertrouwen op Zijn getrouwheid.
David zingt de HERE is mijn Herder. Die God, die Zich als de HEERE heeft bekend gemaakt. De God van Zijn eed en Zijn verbond. Die trouw houdt tot in der eeuwigheid, en niet laat varen de werken Zijner handen. Als ik dwaal, gelijk een schaap in het rond. Als ik eigenzinnig en dwaas eigen wegen ga, laat Hij mij niet gaan, maar zoekt mij op en brengt mij terug, zelfs als ik herweer doe en weer.
David mocht van die trouw en genade van God een glimp opvangen. Wij mogen in het volle licht staan. De HEERE heeft Zich geopenbaard in Christus. In Hem heeft Hij met de zonde afgerekend. In Hem heeft Hij verzoening teweeggebracht. Daarom is het geen ijdele pretentie als Christus van Zichzelf getuigt: Ik ben de goede Herder. Hij heeft immers al de kosten voor die verzoening opgebracht. Hij heeft het zelfs Zijn leven laten kosten. Hij heeft Zijn schapen niet in de steek gelaten toen het erop aan kwam. Hij is op Zijn post gebleven. Hij is aan Zijn kruis gebleven. Een beter en trouwer Herder dan Hij is er niet.
De HEERE is mijn Herder, dat is een opvallend persoonlijke belijdenis. Het gaat in de Bijbel nog wel eens over de HEERE als de Herder van Zijn volk. Hier gaat het over de HEERE en één enkel mens, die van Hem belijdt: mijn Herder. Daarmee stelt die ene mens zich niet buiten het volk. Neen, juist omdat de HEERE de God van Israël wil zijn, kan en mag hij belijden de HEERE is ook mijn herder. Dat is niet individualistisch maar wel persoonlijk!
En het komt voor ons toch ook aan op een persoonlijk vertrouwen. De HEERE is een Herder, dat is natuurlijk al geweldig groot. Als we zien op wat wij mensen zijn, dan kon de HEERE helemaal geen Herder zijn, alleen maar om een Rechter, die het vonnis uitspreekt en uitvoert. Maar toch, mijn Herder daar gaat het om. Dat ik dat vertrouwen en geloven mag. Wat kunnen we daar een strijd mee hebben. We zien op ons zelf. We vinden alleen maar zonden en tekorten in ons. En we hebben er niets bijzonders voor. Als we nu eens wat hadden meegemaakt. We horen soms bijzondere dingen van anderen. We meten onszelf daar aan af en we halen het nooit. En zo tobben we maar voort in onszelf.
We moesten liever zien op Hem. Hij is de goede Herder. Elij dient Zich toch zo aan. Hij laat in het evangelie van Zichzelf getuigen en Zijn getuigenis is waarachtig. Dat getuigenis wil Hij door Zijn Geest z'n kracht geven in onze harten, dat wij er ons wel aan verliezen moeten. Net als Thomas gaan we bevend verwonderd zeggen: Mijn HEERE en mijn God. En als David: Mijn Herder. En als we dat niet vast kunnen houden, zal Hij het er telkens weer bij ons doordrukken. De rechtvaardige zal zich verblijden in de HEERE en op Hem betrouwen en alle oprechten van hart zullen zich beroemen.
vertrouweyi op Hem
De dichter heeft zo'n sterk vertrouwen op de HEERE Zijn God, dat hij dan verder belijdt: Mij zal niets ontbreken. Hij zal in alles voor mij zorgen. Ik heb geen gebrek, ik heb geen gevaar te vrezen. Ik kan het helemaal in Zijn handen leggen. Mijn brood zal zeker zijn en mijn water gewis. En niet alleen in de aardse zaken zal Hij zorgen. Hij zal mij ook leiden op de weg van het geloof. Zelfs als ik sterven ga, zal Hij nog bij mij zijn.
Wat een getroost leven! Wij maken ons anders maar bezorgd. Wat zullen we eten, en wat zullen we drinken. Waarmee zullen we ons kleden. Allerlei leeuwen en beren zien we op de weg. Al die zorgen vergallen onze
ken betreft, kan ons de ontzaglijke gedachte overvallen, dat het in de gemeente komen kan tot een zoeken naar een middel om ons met God te verzoenen, namelijk: veel bidden, blijven zoeken, blijven vragen, alsof het ene offer van Christus niet gebracht is! Alsof wij geen eeuwige Hogepriester uit de hand van onze hemelse Vader hadden ontvangen! Christus kan als hogepriester nog zo onbekend zijn in het midden van de gemeente! Er is zoveel zoeken van de weg tot God, alsof niet deze Hogepriester de weg gebaand heeft met Zijn eigen bloed, een nog altijd verse en levende weg. Hij bracht het ene offer, waarin we in eeuwigheid volmaakt werden, en volmaakt, dat is ook: tot het doel gekomen. Immers, wie in Christus is, is een nieuw schepsel...
„Dit is ook de oorzaak, waarom Hij door de engel Gods genaamd is Jezus, dat is Zaligmaker; overmits Hij Zijn volk zou zalig maken van hun zonden." Wanneer Zijn naam is genoemd Jezus, dan is Hij degene, die redt en bevrijdt. Hij voert uit de benauwdheid in de ruimte. Hij maakt het ruim, daarin, dat Hij de vensters openwerpt in de vroege morgen, .na de donkere, bange nacht, zodat het zonlicht binnenstroomt. Nieuw licht, nieuwe lucht, nieuw leven!
Zo zijn wij als gemeente van Christus de geroepenen om te leven uit het diep geheimenis der verzoening. Daarbij zijn we geroepen dit niet oppervlakkig te doen, maar in de diepgang van geloof, hoop en liefde. Geroepen zijn we geheel te leven uit dit ene offer van Christus, zoals Hij zich in onze plaats gesteld heeft voor de Vader. Het is dit geheim dat de gemeente van Christus vervullen wil, om — levende uit de geschonken verzoening — als een plaats van verzoening in deze wereld te zijn. Daarin zijn we geroepen ons leven open te leggen voor Gods aangezicht, om gekend en doorgrond te worden, méér dan we ooit onszelf kunnen kennen en doorgronden. We hebben toch geen ander middel nodig om ons met God te verzoenen, dan deze enige offeranden van onze Hogepriester?
Zó klinkt met grote stem - vanuit het einde: „Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1981
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1981
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's