Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STERVENSBEGELEIDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STERVENSBEGELEIDING

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het is vrijdagmiddag, ongeveer één uur. Samen zitten we achter in de tuin. Gaat de telefoon? Ik ren naar binnen. Ja, de huisarts. „Zou uw man vanmiddag om drie uur even willen komen? Het lijkt me goed dat u meekomt." „Is de uitslag niet goed, dokter? " „Eh, dat weet ik nog niet" ( ).

Met een woordeloos gebed in mijn hart loop ik de tuin in en ga bij hem zitten... „Gert, de dokter belde zojuist op. Of je om drie uur even langs komt... Hij vond het beter dat we samen komen." Stilte ( ) Lopend gaan we naar de dokter. We zeggen niets onderweg. Bij aankomst mogen we direct doorlopen. Onze huisarts vertelt hoe de foto's eruit zien. Hij is duidelijk niet op zijn gemak. Mijn man ziet asgrauw en zegt niets ( ).

Op de dag waarop we met vakantie zouden gaan, bracht ik mijn man in het ziekenhuis. Twee mensen zagen een boeiend leven voor zich, maar nu ineens kunnen ze er niets meer van bekijken. Binnen een week had hun levensweg een vlijmscherpe haarspeldbocht genomen. Door één ruk van Gods hand aan hun levensstuur lagen alle prachtige vergezichten in één keer achter hen. Vóór hen het dal, overdekt door nevels, die alles aan hun oog onttrokken. Een weg van anderhalf jaar, zoals later zou blijken."

(Uit: S. T. van Malkenhorst-Visser: Zelfs bij het naderen van de dood, en daarna blz. 26 v.).

Dit aangrijpende, onverwoordbare gebeurt dagelijks op deze door de zonde gewonde en gekerfde aarde. Soms plotseling en schokkend, soms geleidelijk en slopend... Over deze ontzaglijke grenssituaties van het menselijk leven willen wij wat zeggen. Het is duidelijk dat dat alleen met veel schroom en eerbied kan. Maar ook bevangt ons bij dit onderwep grote verlegenheid. Het is immers bijna te teer om over te schrijven. Bovendien klinkt „stervensbegeleiding" wel erg omvattend en generaliserend. Iedere stervende is immers een uniek schepsel, aan de grenzen van het leven! Een ziel die vlak voor de grote overtocht naar de eeuwige bestemming is aangeland, mag niet begeleid en behandeld worden volgens algemene regels en een vaste methodiek. De stervende is met niets minder gebaat dan met de genade van de Heilige Geest. Dat betekent: wie een stervende begeleid, kan evenmin met minder toe! De leiding, de wijsheid, de fijngevoeligheid, de moederlijke tederheid van de Heilige Geest, en niets minder, is nodig om dit uiterst verantwoordelijk werk te verrichten. Zo ergens dooddoeners, ook vroomklinkende en rechtzinnig geijkte dooddoeners, vals zijn, dan hier: bij het naderen van de dood.

Daar komt nog bij dat over stervensbegeleiding eigenlijk moeilijk zo in het algemeen gesproken kan worden. Immers, het maakt nogal een verschil uit of we te doen hebben met een christgelovig mens of met een ongelovige die zonder God en zonder hoop is; met een jongeman in de kracht van zijn leven of met een hoogbejaarde die „der dagen zat" is; met iemand die nog helder van geest is of met een zwaar verdoofde patiënt...

Toch wagen wij het erop om enkele grondlijnen te trekken waar die en gene wellicht enige winst mee kan doen, in het voortdurend besef dat wij niet veel meer kunnen doen dan de omgeving van het

eigenlijke geheim te verkennen en... bedenkend dat er bij uitstek inzake dit onderwerp geen enkele aanleiding is tot afstandelijk dogmatiseren en theoretiseren, want wij allen, die vandaag of morgen geroepen zijn om stervenden te begeleiden, moeten ook zelf eenmaal de grote oversteek maken.. .

In vieren willen wij ons thema uiteenleggen. Ten eerste willen wij ons in grote trekken op de hoogte stellen van de huidige culturele situatie met betrekking tot de vraag naar „leven en dood". In de tweede plaats vraagt onze principiële positie onze aandacht. Vervolgens vragen wij ons af hoe onze pastorale houding dient te zijn. En ten vierde moet ons bezig houden de boodschap der waarheid die wij aan het stervensbed te brengen hebben.

De culturele situatie

Ons leven is een handbreed. Midden in dit aardse leven zijn wij door de dood omgeven. Dit geldt in elke periode van de geschiedenis en in iedere fase van ons persoonlijk bestaan. Toch beseft niet iedere tijd en generatie dit even sterk. Er is een tijd geweest dat het sterven voor het besef van de mens veel naderbij en tastbaarder was. Zo leefde de Middeleeuwse mens veel intenser met de gedachte aan dood en eeuwigheid dan de zogeheten moderne mens. Dat werd ook in de hand gewerkt door de directe omgeving: zieken en verminkten, gestoorden en stervenden leefden meestentijds niet geisoleerd van de anderen. Verbijsterende epidemieën teisterden hele volken en streken. Leest men Huizinga's „Herfsttij der Middeleeuwen", dan merkt men hoe in die tijd ziekten en dood voor iedereen zichtbaar waren. De zieken liepen op straat, zij zaten aan de kant van de weg. De lepreuzen (melaatsen) meldden hun aanwezigheid door het geklep van hun ratel; hun ommetochten waren een zichtbare waarschuwing voor de stiller ommetochten van pest en cholera, die met een zekere regelmaat Europa teisterden. De dood had een iedereen inmiddellijk aangaande gedaante. In de dodendans speelde men zijn spel, dat iedereen verstond. Stierf iemand, de gehele stad nam door het luiden van de klok deel aan zijn begrafenis; hij werd voor iedereen zichtbaar naar zijn graf gedragen dat in het hart van de stad gedolven was: op het kerkhof, gelegen om het centrum, de kerk. De dood was, evenals de ziekte, voortdurend aanwezig. Van onze tijd kan men dit zeer beslist niet zeggen. De zieken zijn van het openbare leven weggevoerd." (Dr. J. H. van den Berg, Psychologie van het ziekbed, blz. 16).

En vooral ook dit: er was in die vroege tijd een algemeen besef van de dualiteit (dubbelheid) van de werkelijkheid! Men wist van tijd èn eeuwigheid, men rekende met heden èn daarna. Het hiernamaals was nog niet opgeslokt door het hiernumaals. Bij alle uitzonderingen (die de regel bevestigen) kan men het er wel op houden dat de middeleeuwer veel meer in zorg verkeerde omtrent zijn stervensuur dan de 20e-eeuwer.

En wie ook maar vluchtig kennis heeft genomen van de geschriften der reformatoren en puriteinen, weet dat het in de 16e en 17e eeuw globaal gesproken op dit punt niet anders lag.

Sindsdien hebben zich echter ingrijpende, wijzigingen voorgedaan in het levensbesef van de westerse mens. Het hele complex van factoren en het proces van feiten die daartoe hebben geleid, moeten wij in dit kader — hoe belangrijk ze ook zijn — uiteraard buiten beschouwing laten. Wij signaleren hier alleen hoe de huidige situatie is.

Deze is nu verwarrend dubbelzinnig. Enerzijds is er namelijk opperduidelijk sprake van een wegduwen en verdringen van de dood. De 20e-eeuwse mens leeft gesaeculariseerd. Hij leeft bij het zichtbare, tastbare, meetbare. Het sterven wordt verheimelijkt. Zelfs in het ziekenhuis wordt de dood weggebannen. „De dood mag geen plaats hebben in dit oord van genezing. Ook voor de stervenden zelf zoekt men de dood te camufleren. De arts geeft morfine. Zeker: tegen een al te pijnlijk einde! Toch bewerkt hij daarmee ook wat iedereen heimelijk wil: dat de dood de zieke in een staat van onbewustheid overwint. — En het kerkhof bevindt zich in de meeste landen niet meer in het midden van de stad. Vooral in de grotere gemeenten moet men zoeken waar de doden zijn. Buiten de stad, overdekt door een koepel van groen, bedekt, verborgen, treft men de laatste rustplaats. Wie er langs komt, vermoedt eerder een prachtig landgoed dan het rijk van de dood..." (Dr. J. H. van den Berg, a.w., blz. 17). Dit is de ene kant: de dood wordt met een zee van bloemen verbloemd en verhuld.

Maar er is ook een andere kant. In de nieuwe theologie bestaat op zijn zachts gesproken de neiging om, op het schier dictatoriale gezag van de zgn. wetenschap, de dood als doodgewoon te beschouwen: de dood is „natuurlijk", biologisch onvermijdelijk met de geschapen (of: geëvolueerde!) werkelijkheid gegeven. Genesis 3 en Romeinen 5, waar ons wordt aangezegd dat de dood door de zonde zijn intrede deed in de w : ereld, worden óf doodgezwegen of als een mythologische inkleding terzijde geschoven.

Hier wordt de dood niet zozeer verdrongen als wel geïntegreerd en gefunctionaliseerd. Dat wil zeggen: de dood hoort helemaal bij het leven! Het sterven is niet meer de breuklijn met cn de grensovergang naar de eeuwigheid, maar de natuurlijke slotactie van het aardse leven. En in ons sterven maken wij weer plaats voor de volgende generatie en voor... de toekomst der mensheid.

De mens is in dit denk-en leefklimaat vanzelfsprekend niet langer pelgrim, maar kwartiermaker van de toekomst. Er is in de moderne theologie niet zelden een allesbehalve schriftuurlijke eschatologie en toekomstverwachting ontstaan, die zich uitstrekt naar een rijk Gods dat zijn boventijdelijke en Geestelijk karakter heeft afgelegd en veeleer de projectie is geworden van de wensdromen die de verwereldlijkte mensheid koestert. In zulk een ont-eeuwig tijdsgewricht leven wij.

(Wordt vervolgd)

C. a.d. IJ.

A. de Reuver.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

STERVENSBEGELEIDING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's