Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(43)

ARTIKEL XXII

Het rechtvaardigend geloof en de rechtvaardiging door het geloof

„Wij geloven, dat om ware kennis van deze grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof " We zijn nu gekmen tot de vraag, wat het betekent, wanneer de Fleilige Geest ons toeëigent hetgeen wij in Christus hebben. De verborgenheid in Christus is in de voorgaande artikelen vanuit de Schriften voor onze ogen uitgestald, en nu is de vraag: hoe ontvangen wij kennis van dit diep geheimenis? Ware kennis! Zo, dat niet alleen ons hoofd, maar ook ons hart, ons gehele mens-zijn Hem kent met de kennis, die in de liefde geborgen gaat. Daartoe ontsteekt de Fleilige Geest in onze harten het geloof. Immers — niemand kan zeggen, dat Jezus de Heere is, dan door de Heilige Geest. Wanneer God zich in Christus in deze wereld openbaart, doet Hij geen half werk, in deze zin: Hij geeft 7; ijn Zoon, en laat dan verder aan ons mensen over, hoe wij zullen handelen. Het werk van de Vader in de Zoon gaat dóór, tot in de uitstorting van de Geest, en dan verder tot in het aanbreken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Het is de Geest, die ons doet zeggen, dat Jezus de Heere is. Daarin is de Geest scheppend bezig: wanneer Hij het geloof ontsteekt in onze harten, is er sprake van een nieuwe schepping. Dan is er sprake van wedergeboorte, van nieuw leven. Dan zweeft de Geest van God over de wateren, en op het Woord van de Vader is er licht, en leven. Zo belijden wij met Luther: Ik geloof, dat ik op generlei wijze door eigen krachten van mijn verstand in Jezus Christus, mijn Heere,

eloven of tot Hem naderen of komen kan, aar de Heilige Geest heeft mij door het vangelie geroepen.

Zo geschiedt het, dat in deze schepping van de Geest geloof wordt geboren. Drie kenmerken van oprecht geloof worden hier achtereenvolgens genoemd.

In de eerste plaats: Het geloof omhelst Jezus Christus met al zijn verdiensten. Wanneer de Heilige Geest het vuur van het geloof ontsteekt, geloof ik niet in iets onbestemds, in de zin van: ieder mens gelooft wel wat, gelooft dat er „iets als een god" bestaat. Dat mogen we echter geen geloof zelfs noemen, wanneer we hier horen, dat het geloof het geloven in Jezus Christus is. Dat wil zeggen: geloven in die God, die wij niet anders dan in Christus leren kennen. Het geloof richt zich op Jezus Christus, en komt in Hem tot het geloof in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het geloven in God begint niet met allerlei gedachten, die mensen over God kunnen hebben — en dat zijn er vele! — maar het begint met God te ontmoeten daar, waar Hij zich laat ontmoeten en vinden: in Jezus Christus. „ De ware christelijke theologie", aldus Luther, „stelt zich God niet voor in zijn majesteit, maar Christus geboren uit de maagd, onze Middelaar en Hogepriester." Ook zegt hij: „Grijp God aan, gelijk de Schrift u leert, begin daar, waar Hij zelf begon, namelijk in de moedermaagd, in de kribbe... Daarom, wanneer ge met de rechtvaardiging bezig zijt en overweegt, waar toch die God is te vinden, die zondaren rechtvaardigt en aanneemt, waar en hoe Deze te vinden is, zie dan toe, dat ge van geen God weet buiten deze mens Jezus Christus, omhels Deze en blijf aan Hem hangen met het ganse hart en laat alle speculatie over de Majesteit varen." Het geloof richt zich dus op die God, die mens werd — en geen andere! Ook Calvijn spreekt hier duidelijke taal: „Elke theologie buiten Christus is niet alleen verward en ijdel, maar ook dwaas, bedriegelijk en onecht. Vervloekt zij daarom alles, wat ons van God wordt voorgesteld, zo het niet op Christus gericht wordt. Omdat God onbegrijpelijk is, zal het geloof tot Hem nooit genaken, zo het zich niet eerst tot Christus begeeft." Dit is duidelijke taal: geloven in God is geloven dat in de mens Jezus Christus wij God ontmoeten, en van geen andere god te willen weten. Van onszelf uit willen we op dit punt juist uitwijken: of naar een algemeen en vaag geloof in God de Vader, of naar een algemeen en vaag geloof in de Heilige Geest. Dit laatste bestaat dan gewoonlijk in een leven van onbestemde gemoedsaandoeningen. Wanneer de Geest in onze harten geloof ontsteekt, doet Hij bij dit ontstoken licht niemand zien dan Jezus alleen. Wij zien God, zoals Hij mens is geworden, zoals Hij ons kent en doorgrondt van binnenuit en weet wat in de mens is.

We kunnen God niet ontwijken, zo wordt hierin beleden! We kunnen eindeloos zovele dingen ontwijken, we kunnen ons leven laten verlopen in een niet aflatende vlucht, door telkens, wanneer het er op aankomt, het eigenlijke te ontwijken, en te vluchten in nietige bijzaken. God in Jezus Christus kunnen wij niet ontvluchten. Ogen zien ons aan, zijn stem horen we klinken: zo nabij, zo werkelijk concreet in ons midden. En dit is het, wat de Geest ontsteekt: het gezicht op de Zoon. En achter dit gezicht en dit licht weten we schuil te gaan het welbehagen van de Vader: Deze is mijn geliefde Zoon, hoort Hem! Zo gaat ook de Geest zelf schuil, wanneer het licht ontsteekt: wanneer de ogen open gaan wordt niemand dan Christus gezien

En dan is er de ontmoeting: het geloof omhelst Christus met al zijn verdiensten. Het geloven is als een omhelzen. We denken bij dit woord aan het Hooglied, en wc zien de bruid de bruidegom omhelzen. De bruid, zij is daar volkomen bij betrokken, en toch — daar is het geheim — zij is niet met zichzelf bezig. In het geloof is de hele mens erbij betrokken, de Geest zet ons hart in vuur en vlam, en toch zijn we niet met onszelf bezig. Juist niet! Eindelijk juist niet meer! Het leven zoeken we in de omhelzing geheel en al buiten onszelf. Wanneer het geloven als een zien wordt ervaren, dan zien we Christus bij het licht van de Geest, en in dat zien verliezen we onszelf. In het zien van een schilderij van Rembrandt vergeten we onszelf, we verliezen onszelf in het wegzien en afzien van ons eigen ik. We zijn als mens volkomen betrokken bij het zien van het geheim, en daarom juist hebben we het niet over onszelf. Te zeggen: zie nu eens, hoe aandachtig ik dit schilderij sta te bewonderen, wat klinkt het vals, wat doet het pijn! Geloven is: niet zelf ten diepste te leven, maar geheel en al te leven van wat het oog ziet in Christus. Met het woord omhelzing wordt omschreven hoe wij, die midden in de dood liggen, het leven geheel en al vinden buiten onszelf in de God van het leven. Dat is in geloof Christus met al zijn verdiensten omhelzen.

Hoe geschiedt dit: Christus omhelzen? Hem, die we niet gezien hebben, die we niet kunnen aanraken? Het geloof omhelst de gegeven belofte. Christus wordt omhelsd in het gewaad van het Woord, in de gegeven tekenen van doop en avondmaal. Wanneer Christus zijn liefde toont en bewijst, dan „zie de vrouw dat zij de man vreze". In het diep ontzag van de liefde mogen we Christus omhelzen, wanneer we het Woord omhelzen, wanneer we Hem in geloof mogen aannemen. „Het geloof", zegt Calvijn, „omhelst Christus, Die niet in de verte verschijnt, maar Zich met ons verenigt, opdat Hij ons zij tot een Hoofd en wij zijn leden mogen zijn." Niet in de verte, maar nabij is Hij — in het Woord, dat niet ver is, maar nabij ons, in de tekenen van brood en wijn, die niet hoog en ver zijn, maar in ons midden zijn gegeven als tekenen van de omhelzing van de eeuwige liefde van de Vader in de Zoon. Dan overvalt ons de schroom, de diepe eerbied, het huiveringwekkende van het bemind worden als een bruid: zwart, en toch liefelijk in zijn ogen...

In de tweede plaats: Het geloof maakt zich in Christus eigen. Hier luisteren de woorden zeer nauw: Christus in het geloof ons eigen maken, kan nooit betekenen, dat we Hem bezitten, zoals we met een willekeurig bezit kunnen doen wat we willen. Het betekent wel, dat we, ook persoonlijk, mogen instemmen met de geloofstaal van zijn gemeente: dit is mijn enige troost, in leven en in sterven, dat ik zijn eigendom ben! Zo eigen wij van nature met de eerste Adam zijn, zo eigen te zijn met de tweede Adam! Mijn Liefste is mijn, en ik ben de zijne. Wanneer ons geloof van Christus getuigt, weten we over wie we het hebben. We spreken niet over een onbekende, een vreemde. Luther wees in dit verband op de voornaamwoorden in de Schrift: de engel zegt bijvoorbeeld niet, dat de Zaligmaker heden geboren is, maar: ü is heden geboren!

In de derde plaats: Het geloof zoekt niets anders meer buiten Christus. Aan dat zoeken is een einde gekomen, dat rusteloze zoeken, waarin we altijd onzeker zijn, waarin wij menen gevonden te hebben, en dan blijkt van: toch weer niet. Het geloof, dat de Geest ontsteekt zoekt niets anders meer buiten Christus. Het geloof heeft genoeg aan de omhelzing van deze Ene: dan is het hart samengevoegd, verenigd tot de vreze van Gods Naam, dan hebben we eenvoudig geen oog voor iets anders. Wanneer de waarschuwing weerklinkt, dat we „toch niet zomaar op Christus mogen zien", verstaat het geloof zulke taal eenvoudig niet. Wat zou de bruid nog verder moeten zoeken, wanneer ze Hem gevonden heeft, Hem omhelsd heeft? Dan is er de eenvoud van het één van beiden: Hij is het, of Hij is het niet...

„Want het moet noodzakelijk volgen, óf, dat niet al, wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus is; óf, zo het alles in Hem is, dat degene, die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft". Hier horen we klinken de ware eenvoud van het geloof: Hij is het! We hebben dikwijls onze voorstelling van geloven nameloos ingewikkeld gemaakt, vooral ook tegenover kinderen, zodat dc indruk gewekt is, dat het geloof wel nagenoeg onbereikbaar moet zijn voor de meeste mensen. Wat ingewikkeld, wat echt moeilijk is, dat is echter juist het ongeloof, dat is ons natuurlijke leven, onze eindeloze gesprekken óver geloof en bekering en de kerk. De ware eenvoud is: het geloof in Jezus Christus. Of Hij is het, en dan ook volkomen, of Hij is het niet.

„Nu dat men zeggen zou, dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware." We horen hier het getuigenis klinken, dat gericht is met name tegen Rome. Naast Christus toch iets anders nodig hebben, toch nog. Hierbij kunnen we gerust aan onszelf denken: Christus alleen,

en toch

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's