Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIJT ALTIJD BEREID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIJT ALTIJD BEREID

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede? Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vrezen van hen en wordt niet ontroerd, maar heiligt God, de Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een ieder, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze. En hebt een goed geweten opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen tvorden die wv goede wandel in Christus lasteren." 1 Petrus 3 : 13—16

lijden om der gerechtigheid wil

Petrus is bezig zijn gemeente tc vermanen, in de voorgaande verzen hebben we daar een en ander reeds van vernomen. Ter sprake kwamen de verhouding tot de overheid, de positie van de slaven tot hun heren, de plichten van gehuwden tegenover eikaar en tenslotte de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente Gods.

Nu gaat Petrus nader in op de concrete situatie waarin de gemeente zich bevindt. Dat concrete is hier met name het lijden dat haar treft. De gemeente bevindt zich in moeilijke omstandigheden. Vanaf bovenstaande verzen wordt het lijden dan ook hèt thema van de eerste Petrusbrief.

Om te beginnen wijst de apostel hen er op dat ze in een leven naar Gods wil geen kwaad van de buitenwacht hebben te vrezen. „Wie is het die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede? " Wie goed doet, goed ontmoet, bedoek Petrus eigenlijk. Goed doen wil zoveel zeggen als: een kwaad met kwaad vergelden, geen schelden met schelden beantwoorden, zijn tong stillen en zijn lippen bedwingen etc. (zie 2 : 11 —3 : 12). Als u zó leeft temidden van een krom en verdraaid geslacht, dan zal men u wel vreemd vinden, maar toch gaan respecteren. Vrees, angst hoeft u dan in geen geval te hebben voor de buitenstaanders. Weer roeipt Petrus de gemeente dus op in haar wandel te tonen wat het betekent het eigendom van Christus te zijn. „Evangeliseren" is hier weer zoveel als: óórleven, het voorbeeld geven. Zó wint men mensen voor Christus.

Maar, dat wil bij voorbaat niet zeggen dat lijden achterwege zal blijven. „Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig". Lijden om der gerechtigheid wil, wat betekent dat? Jezus noemt het in de zaligsprekingen ook. „Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen" (Mt. 5, 10). Het wil zeggen dat men lijdt omdat men de rechte levenshouding heeft, om het zijn zoals God dat wil, omdat men leeft zoals God dat wil. En daarom haalt men de vijandschap van de wereld op zich.

Leven naar Gods wil, brengt lijden met zich mee. Dat mag niet vreemd voorkomen. Dat zou wel kunnen, dat wij mensen zulk lijden negatief beoordelen. In de geest van: nu leef ik zo tot Gods eer, nu ga ik zo in het spoor van de gerechtigheid en is mijn loon dan toch nog lijden? Hoe kan dat toch? Zit ik, zitten wij dan toch verkeerd? Heb ik het dan toch mis? Nee, zegt Petrus dan, lijden om de gerechtigheid, lijden omdat u leeft in de rechte levenshouding, doet helemaal niets af van de zaligheid. U bent juist zalig omdat, ge lijdt om der gerechtigheid wil. Hier weerklinkt Jezus' woord bijna letterlijk: zalig zijt ge als men u smaadt en vervolgt en door te liegen allerlei kwaad van u spreekt.

Intussen kan dat allemaal moeilijk genoeg zijn: lijden om der gerechtigheid wil. Ik denk aan de gemeenten en de christenen achter het IJzeren Gordijn. We moeten daar maar niet romantisch over doen of idealistisch over spreken. Het is een bitter lijden, een donkere weg die God met Zijn volk gaat. De omstandigheden zijn beangstigend en dreigend. Dat kunnen wij ons niet indenken. Wij horen veel meer tot een luxechristendom dan tot een lijdende gemeente. Petrus troost de gemeente onder dreiging als volgt: „vreest niet uit vrezen van hen en wordt niet ontroerd". In zulk een klemmende situatie van doodsdreiging en lijden, klinken de psalmen als woorden van bemoediging en troost. God is ons een Toevlucht en Sterkte. Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen. Nee, inderdaad', niet vrezen. Waarom niet? Ons staat een sterke Held terzij. Niet wij zijn zo flink en moedig, maar Hij vervult Zijn beloften. Hij doet niet beschaamd staan. En ons kan niets worden aangedaan buiten Zijn wil om. De gemeente is in Gods hand. Niemand kan uit die hand ooit meer rukken, hoe hard er overigens aan die hand getrokken wordt.

altijd bereid tot verantwoording

Dus, vrees is niet nodig. Voor de dreiging die van de vijand uitgaat, hoeft niet gevreesd te worden! Wat moet ze dan wel? Haar Heere heiligen, Christus als Heere heiligen: . Dat is haar roeping. Wat betekent dat? In de Bijbel wordt het woord 'heiligen' veelal gebruikt in de eredienst. 'Heiligen' betekent: in verband met God brengen, (Bolkestein). Meestal doet God, dingen of mensen heiligen. Dan zet God de dingen of de mensen apart. Hij claimt ze voor Zichzelf. Hier wordt de gemeente opgeroepen God de Heere te heiligen in hun harten.

Midden in al haar lijden moet de gemeente God als haar Heere heilig houden. Dat moet ze doen in haar hart. Christus als Heere heiligen betekent zoveel als: Christus in het geloof als Heere erkennen en belijden. Aan Hem die enige plaats toekennen die Hem als Heere toekomt, juist ook in het lijden. Ze mogen zich niet in de war laten brengen dus, wanneer andere machten en heren op hen afkomen en op hen inwerken. Nee, Christus is Heere en Hem alleen komt die plaats rechtens toe. Dat is het wat hier staat: heiligt God de Heere in uw harten! In uw harten. Dat wil niet zozeer zeggen dat dat alleen maar een kwestie is van de binnenkamer, maar veelmeer van binnenuit naar alle delen van het leven toe. Immers, uit het hart zijn de uitgangen des levens. Als Christus als Koning regeert over het hart, zal Hij ook regeren over al onze levensuitingen.

Dan volgen in onze tekst de bekende woorden „ en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een ieder, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is..."

Deze tekst staat op de titelpagina van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wie de geschiedenis kent van het ontstaan van dit belijdenisgeschrift en op welk een manier het eertijds door Guido de Brés is aangeboden, die weet tegelijk hoe onze tekst is bedoeld door de apostel. Laten we trachten tot een uitleg van deze woorden te komen.

Waar Christus als Heere wordt geheiligd in het hart, waar Hij dus Koning is, daar zullen wij ook de moed vinden om te staan voor Gods zaak. Hier sta ik, ik kan niet anders. Altijd bereid tot verantwoording.

Opmerkelijk is dat Petrus de inhoud van de verantwoording hier noemt: de hoop die in u is. Terecht heet hij d'e apostel van de hoop. Steeds spreekt hij daarvan. Wij zouden zeggen: een christen moet altijd bereid zijn verantwoording af te leggen van het geloof dat in hem is. Petrus zegt dan: van de hoop die in hem is.

Christenen zijn mensen van de hoop. Ze leven uit de verwachting. Ze zijn in Gods beloften verworteld en verankerd geraakt. Ze hebben de dood achter zich en het leven voor zich. Ze grijpen naar het eeuwige leven, ze jagen er naar. Niet dat ze het airede gegrepen hebben. Ze zijn zalig geworden in hope. De erfenis is hen toegezegd. Ze delen er in op de manier van de belofte, maar de dag der uitbetaling staat nog even uit. Dat is de hoop die in hen is, die in hen leeft. Daarom is het zogeheten 'doemdenken' voor een christen onverenigbaar met dat leven uit de hoop. Als hem verantwoording wordt gevraagd, dan begint hij niet 'ach en wee' te roepen, maar te getuigen van zijn hoop en verwachting. Niet als een soort verdoving voor moeiten nu, maar als een levende werkelijkheid ons door het geloof in Christus geschonken. Christus is onze Hoop der heerlijkheid. Die hoop is de geheime kracht waaruit de gemeente Gods leeft. Die hoop houdt het hoofd omhoog, die hoop trekt het hart omhoog, die hoop doet omhoog zien bij alle verschrikkingen die in onze wereld op te noemen zijn want we weten als we al deze dingen zien dat

onze verlossing nabij is. Geen 'doemdenken', maar hopend leven en getuigen. De hoop is het geheim van de gemeente des Heeren.

Wat zegt de apostel daar nu van? Wel dit, die gemeente Gods moet altijd bereid zijn om verantwoording van die hoop af te leggen aan een ieder die daarom vraagt. Kennelijk gaat Petrus ervan uit dat om die verantwoording zal worden gevraagd. Een leven uit de hoop wordt opgemerkt. Dat valt blijkbaar op in de heidense omgeving waar vaak een lijdelijk fatalisme of een stoicijnse gelatenheid en onverschilligheid werd gepropageerd. Als dan om verantwoording wordt gevraagd, moet men altijd bereid zijn die te geven. Altijd en aan een ieder, staat er. Het is niet zomaar een advies, maar een klemmende vermaning. Ontloop uw roeping en opdracht niet. Altijd en aan een ieder bereid tot verantwoording. Als er om gevraagd wordt, staat er. Dat wil niet zeggen: als niemand er om vraagt, kunt u uw mond wel houden. Nee, er wordt om gevraagd, want het valt op.

Dat wij er in 1981 nauwelijks om gevraagd worden rekenschap af te leggen van de hoop die in ons is, kon weieens samenhangen met een puur wereldgelijkvormige manier van leven. Er vak niets aan ons te vragen. We zijn als gemeente veelal gelijkgeschakeld met leven en doen van de wereld. Wij roepen geen vragen op vanwege ons hoopvol leven. „Wij zijn zó gelijkvormig in ons denken en doen dat niemand 1 opkijkt en wij ons, bij gebrek aan vragen van buitenaf, werpen op een opdringerig apostolaat dat meer voorziet in eigen behoefte dan dat het rekenschap geeft aan hen die buiten zijn" (ds. T. Poot in Postille 27, pg. 89v).

Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een ieder die u rekenschap afeist van de hoop die in u is. Wij hebben in de Schrift geen grond om ons op eigen helft terug te trekken. We ontlopen onze opdracht wanneer we ons knus bewegen met een boekje in eigen hoekje. Guido de Brés gooide zijn boekje niet in een knus hoekje, maar over de muur van zijn en Christus' tegenstanders. Het kostte hem tenslotte zijn nog jonge leven. Bereid tot verantwoording! Wij willen soms nog wel de confrontatie aangaan met broeders van eigen huis. Elkaar vliegen afvangen op het punt van degelijke en minder degelijke rechtzinnigheid. Afgezien van het onverkwikkelijke, is het ook een steriel gebeuren. God wijst ons deze weg: roept uw leven uit de hoop vragen op? Dat kan niet anders. Wees dan bereid, ook in deze Godvergeten wereld, getuigenis te geven van die hoop. Wordt het dan geen tijd dat ware christgelovigen de gelederen aanéén sluiten nu de wereld om ons heen in brand staat, nu de wetteloosheid en de zedeloosheid zulke ontstellende vormen heeft aangenomen, om gezamenlijk rekenschap af te leggen van de hoop die Gode zij dank in ons is?

Wie weet zich niet machteloos waar hij tot deze verantwoording wordt geroepen? Staan we niet vaak weerloos? Er valt niets te bewijzen, niets met de stukken aan te tonen. En toch staat het voor ons zo vast als het huis op de rots. „Onze verantwoording is geen andere dan deze: ik hoop op de vergeving der zonden en de wederopstanding des vleses. De christelijke gemeente is het volk dat van de hoop leeft — hoop doet leven" (]. Koopmans, Laatste Postille, pg. 144).

Is het u weieens overkómen dat u ter verantwoording werd geroepen: wat hoopt u nou precies? Wat is de inhoud van uw hoop? Ja, en dan het antwoord. Wat was uw antwoord? Wat geven wij in 1981 aan de wereld ten antwoord als zij ons vraagt naar de inhoud van ons geloven en hopen? „Hoopt gij, dat de oude tijd nog eens terug komt, etc? ... Maar dat is achteruit-hopen! Wij moeten vooruit-hopen: op Jezus Christus en Zijn dag" (J. Koopmans, a.w. pg. .144).

Wel, tenslotte, die verantwoording mag gegeven worden met „zahtmoedigheid en vreze". Eerst is er sprake van dat die verantwoording altijd gegeven moet worden en aan een ieder. Maar ze moet wel met zachtmoedigheid en met vrees gegeven worden. Geen opdringerige manier van getuigen dus. Ook geen zelfvoldane, zelfbewuste trant. Maar bescheiden, nederig, ootmoedig.

Het stemt ons vooral ootmoedig dat we door genade niet buiten, maar binnen de gemeente Gods geplant staan. We herkennen in de boosheid en het venijn van de buitenstaander eigen venijn tegen Gods genade. Daarom staan we niet boven de mens die in haat tegen God en Christus leeft, want dat waren en zijn we zelf ook van nature: haters van God. Maar, o wonder van ontferming, God legde beslag op ons leven, Hij werd ons te machtig, Hij overwon onze tegenstand' en brak ons verzet. Hij stortte Zijn liefde uit in ons hart, werkte en schonk geloof in Christus door Zijn Geest en doet ons thans leven uit de hoop op Hem gericht en aan Hem verbonden.

W.

J. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

ZIJT ALTIJD BEREID

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's