WET EN EVANGELIE
(3)
Polarisatie
De opvattingen van Luther en van Calvijn ten aanzien van de plaats en de functie van de Wet hebben wel consequenties gehad! De vraag die de eeuwen door aktueel is gebleven is deze: gaat het werk van de Wet aan het Evangelie voorat? En van het antwoord op die vraag hangt af welke plaats de Wet moet krijgen in de prediking.
Zo ontstaan er naar twee kanten spanningen. Aan de ene kant wordt met een beroep op Calvijn — overigens ten onrechte! — de Wet uitgeschakeld, althans in zijn aanklagende en veroordelende functie. Men begint bij het geloof en voor boetvaardigheid is nauwelijks plaats meer. Het stuk der ellende wordt gemakshalve overgeslagen. Kennis van zonde en schuld is er niet, belijdenis van zonde ook niet.
Maar in dat geval komt het Evangelie ook 'in de lucht te hangen', het heeft geen adres. Want wat moet iemand die geen schuld heeft met vergeving beginnen? De Wet wordt dan hoogstens gepredikt als een soort moraal. Dat is vandaag aan de linkerzijde van de kerk duidelijk waarneembaar: een aktivisme, waarbij we dit en dat móéten. Op een wettische wijze moeten wij het Koninkrijk Gods gestalte geven, liefst door middel van allerlei akties en organisaties.
Maar de andere kant, laten we zeggen, de meer Lutherse lijn, is ook niet ongevaarlijk. Eerst moet de Wet scherp gepreekt worden in zijn aanklagende functie, opdat de zondaar alle hoop op behoud zal verliezen en zó vatbaar gemaakt kan worden voor het Evangelie. De zondekennis komt dan vrijwel los van het geloof te staan Of — nog erger — er wordt voortdurend in de prediking betoogd dat zondekennis noodzakelijk is, terwijl de nodiging tot Christus en de beloften van het Evangelie in de prediking niet of nauwelijks meer doorklinken.
(Voor een bredere uiteenzetting hiervan leze men Dr. C. Graafland, Het Vaste Verbond, hoofdstuk 3, waaraan ik één en ander ontleende).
De prediking van de Wet
Het kan natuurlijk geen vraag zijn óf de Wet gepredikt moet worden. Het is wel de vraag welke plaats de Wet in de prediking moet krijgen en op welke wijze de Wet gepredikt moet worden.
We kunnen dan niet voorbijgaan aan het bekende woord van Paulus: Zo dan, de Wet is onze Tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden' (Gal. 3 : 24). In het Grieks staat er: e Wet is ons een paedagoog geweest tot Christus. En een paedagoog, een opvoeder, was bij de Grieken de slaaf die de kinderen elke dag naar school bracht. Die slaaf had tot taak de kinderen aan te sporen zodat ze op tijd waren voor het onderwijs. Hij had geen rust tot de kind'eren bij hun leraar waren.
Als de Wet dan een paedagoog tot Christus is, dan is het de functie van de Wet de zondaar bij Christus te brengen en niet te rusten voor die zondaar bij Christus is! Dat wil dus zeggen dat de prediking van de Wet geen doel in zichzelf kan zijn, maar middel om tot Christus te brengen.
Onze Catechismus vraagt in Zondag 2: waaruit kent gij uw ellende? En dan luidt het antwoord: uit de Wet Gods. Maar als dan, vervolgens wordt gevraagd: wat eist de Wet Gods van ons? — dan krijgen we te horen: dat leert ons Christus in een hoofdsom. Niet Mozes, maar Christus!
De Wet is dus in handen van Christus gelegd. We komen bij Christus op school om uit het boek der Wet te leren hoe zondig en verdorven we zijn. Hij is de Profeet Die ons de weg der zaligheid leert. Maar zo krijgen we Hem ook nodig als Priester om onze zonde te verzoenen.
Maar die zondekennis, die ellendekennis is niet zomaar een voorafgaand, zeker niet een voorbijgaand stadium. Want dezelfde Catechismus zegt in Zondag 44, midden in het stuk der dankbaarheid: waarom laat God ons zo scherp de tien geboden prediken, daar toch niemand ze in dit leven houden kan? En dan luidt het antwoord: ten eerste opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen en des te begeriger zijn om de vergeving der zonden in Christus te zoeken.
Dat wil dus zeggen dat ook in het leven van het geloof de Wet haar aanklagend en veroordelend werk blijft doen. Meer kennis van onze zonde en van onze zondige aard is nodig en blijft nodig opdat we steeds meer behoefte zullen krijgen aan Christus en aan de verzoening door Zijn bloed.
Alwéér: de prediking van de Wet is geen doel in zichzelf, maar middel om de zondaar bij Christus te brengen en bij Christus te houden!
We mogen dus zeggen dat in de prediking Wet en Evangelie aan de orde dienen te komen. Maar daarmee is niet alles gezegd.
Want Wet en Evangelie mogen niet op gelijke wijze aan de orde komen!
De dienaren van het Woord zijn dienaren van het Evangelie. Nergens in de bijbel is te lezen dat ze dienaren zijn van de Wet. Integendeel, Paulus schrijft: Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn dienaars van het Nieuwe Testament, niet der letter (d.w.z. van de Wet!), maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend' (2 Cor. 3 : 6). En nergens heeft de Heere tegen Zijn apostelen of tegen Zijn dienaren in het algemeen gezegd: Predikt de Wet', maar altijd: Predikt het Evangelie'.
De Wet heeft een plaats in de prediking en moet ook een plaats hebben, maar altijd om plaats te maken voor het Evangelie. Calvijn noemt dat zelfs 'het oneigenlijk gebruik van de Wet'. Het eigenlijke gebruik van de Wet is voor Calvijn het normatieve, dat wil zeggen: de Wet als regel om naar te leven (zie ook het slot van Zondag 44, vraag en antwoord 115).
Praeparatio of conditio
Het is dus bijbels en reformatorisch te zeggen dat de Wet ons praepareert, voorbereidt op het Evangelie. Maar dat geschiedt niet los van het Evangelie. Ook dat voorbereidende werk van de Wet' staat in het kader van Gods heilshandelen met dc mens. Maken wij de Wet los van het Evangelie, dan wordt de praeparatio tot conditio, dat wil zeggen: dan wordt de voorbereiding voorwaarde.
Dat gebeurde al in de Oude Kerk, die het Evangelie verstond als een nieuw soort Wet. Zo ging de boetvaardigheid hoe langer hoe meer een verdienstelijk karakter krijgen. Kennis van zonde en belijdenis van schuld kon men als het ware bij de Heere aanvoeren om vergeving te ontvangen.
Maar dat gevaar heeft ook voortdurend het Protestantisme bedreigd en het doet dat nóg. In gepopulariseerde vorm kennen we dat allemaal wel: 'Jamaar, je mag niet zómaar tot Christus komen. Je zal eerst grondig aan je zonde moeten worden ontdekt, je zal eerst verbrijzeld moeten zijn door de Wet'. Dan wordt de Wet, inplaats van een Tuchtmeester tot Christus, een afhouder op de weg naar Christus! 'Op deze wijze komt de Wet als een massief blok op de weg van het Evangelie te staan' (Ds. C. den Boer, Theologia Reformata, jaargang 17).
De prediking van het Evangelie
Wanneer de boetvaardigheid een voorwaardelijk karakter krijgt heeft dat ook gevolgen voor de prediking van het Evangelie. Als een zondaar eerst volkomen door de Wet moet zijn verbrijzeld voordat hij tot Christus mag komen, dan kan het Evangelie niet onbeperkt worden verkondigd, dan kunnen Christus en de beloften van het Evangelie niet aan alle hoorders van dat Evangelie worden aangeboden. Want dat Evangelie is er dan alléén voor hen die eerst door de Wet zijn verbrijzeld', die door schuldbesef getroffen en verslagen zijn.
Maar zo lopen we hopeloos vast. Want wie zegt ons dat die zondaar aan wie we het Evangelie verkondigen wel genoeg verbroken en verbrijzeld is? Bovendien, zo komen we in conflict met de opdracht van Christus Zelf, Die gezegd heeft: Gaat heen, predikt het Evangelie aan alle creaturen' (Matth. 28 : 19).
Het is niet onze opdracht het Evangelie te adresseren aan verbroken en verbrijzelde zondaren, aan mensen die wéten dat ze zondaren zijn, maar aan zondaren in het algemeen. 'Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde' (Jes. 45 : 22). Alle einden der aarde — daarbij wordt niemand uitgesloten, daarbij worden geen voorwaarden gesteld.
De gebroeders Erskine, twee grote Schotse theologen uit de 18de eeuw, die dit onoorwaardelijk karakter van het Evangelie pnieuw hebben verstaan en dit ook onveroeid hebben uitgedragen, hebben daarover rasse uitspraken gedaan. 'Een voorwaardelijk Evangelie is geen Evangelie'. En: Beter géén Evangelie dan een voorwaardelijk vangelie'. Hun tegenstanders, die de boetaardigheid preekten als een voorwaarde,
hebben hen dan ook herhaaldelijk van Remonstrantisme beschuldigd.
In feite is het echter precies andersom. Wie het werk der Wet losmaakt van het Evangelie en de boetvaardigheid ziet als een voorwaarde legt toch — zonder het te willen en te bedoelen — een grond in de mens. En wat is dat anders dan Remonstrantisme, een vorm van samenwerking tussen God en mens?
We mogen niet een Evangelie verkondigen los van de Wet, los van Gods gericht. Zo'n Evangelie heelt geen adres. Maar we mogen evenmin de Wet (prediken, los van het Evangelie. Dat geeft geen uitzicht en zou een mens tot wanhoop brengen.
We hebben zondaren, onbeperkt en onbepaald, te nodigen tot de gemeenschap met God in Christus. Hen óp te roepen tot geloof en bekering. Hen de schrik des Heeren te verkondigen. Hen te betuigen dat ze buiten Christus voor eeuwig moeten ómkomen. Hoe zullen wij ontvlieden indien we op zo grote zaligheid geen acht nemen? Maar ook hen te verzekeren dat ze bij Christus welkom zijn zoals ze zijn, al hadden ze nóg zo lang cn nóg zo zwaar gezondigd, omdat Zijn bloed reinigt van alle zonden.
Schitterend is deze opdracht samengevat in de prediking van Petrus in het huis van Cornelius: Hij heeft ons geboden den volke te prediken en te betuigen dat Hij is Degene Die door God verordend is tot een Rechter van levenden en doden. Dezen geven getuigenis al de profeten dat een ieder die in Hem gelooft vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam' (Hand. 10 : 42-43).
Een mysterie
De verhouding tussen Wet en Evangelie is en blijft ergens een mysterie dat we nooit helemaal zullen doorgronden. Ik ben me bewust dat ik het probleem slechts heb aangestipt en dat ik zeker niet een pasklare oplossing heb gegeven. Ik troost me dan maar met dit woord van Luther:
'Geen mens leeft er op aarde die weet te
onderscheiden tussen Wet en Evangelie. Wij verbeelden ons wel, als we het horen prediken, dat we het verstaan, maar er ontbreekt véél aan. Alleen de Heilige Geest verstaat deze kunst. Zelfs de Mens Christus had er moeite mee op dc Olijfberg, toen een engel Hem moest vertroosten. Hij was toch de hemelse Doctor en toch werd Hij door een engel gesterkt! Ik heb gemeend dat ik het wist, daar'ik er zo lang en zo veel over geschreven heb. Maar wanneer het erop aankomt, zie ik wel dat er veel aan ontbreekt. Dus zal en moet alleen God de Heiligste Meester zijn.'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's