Verslag van een ooggetuige
Begin van dit jaar stond Tatjana Nikolajevna Sjtsjipkova terecht. Zij is orthodox christen en lid van het seminaar over kwesties inzake de religieuze herleving. Wegens haar religieuze overtuigingen werd deze 49jarige vrouw ontslagen als docente aan het pedagogisch instituut te Smolensk. De Raad van Geleerden van de Leningradse Universiteit ontnam haar bovendien haar graad van candidate in de filologie — staat ongeveer gelijk met onze doktorsgraad —. Een strafvervolging dus tegen een vrouw die met haar hele gezin, bestaande uit haar zoon en zijn vrouw, heeft geleden omwille van haar godsdienst. Haar zoon en zijn vrouw werden namelijk uitgesloten van het pedagogisch instituut waar zij studeerden en haar zoon werd onverwijld opgeroepen voor de militaire dienst. Ze is niet alleen ontslagen, maar ze kan ook geen nieuw w r erk meer krijgen (op de drie brieven aan de autoriteiten die de aanstellingen en de werkverdeling regelen kreeg ze een afwijzend antwoord). Dat zij tot gevangenisstraf veroordeeld werd, was dubbel zwaar, aangezien zij voor haar kleinzoon van een half jaar zorgde, zodat haar schoondochter voor hen driecn het brood kon verdienen.
Wat voor straf staat een actief orthodox christen te wachten nadat ze reeds aan dergelijke represailles heeft blootgestaan? Er is in de Sovjet Unie één beproefd middel in de strijd tegen de religie en dus werd Tatjana Nikolajevna beschuldigd van kwaadwillige straatschenderij die bijzondere gevaren zou opleveren voor de gemeenschap.
In februari van het vorig jaar had zij een bijeenkomst met haar geestverwanten van het christelijk seminaar. Zij spraken over kerkelijke en christelijke onderwerpen. In de keuken werd thee gezet. Opeens werd er gebeld en cen vrouw riep van buiten: 'Wij komen van het huisbestuur voor de reparatie. Doe de deur open.' Tatjana Nikolajevna was in de hal en deed open. Opeens hoorden degenen die in de kamer zaten, haar schreeuwen: 'Breek mijn arm niet, u doet mij pijn!' Een groep mannen in burger drong het huis binnen. Onder luide protesten van de aanwezigen klikte een foto-a; pparaat. Vreemde mannen renden de kamer in en rukten de aanwezigen boeken, aantekeningen, tijdschriften en persoonlijke bezittingen uit de handen. Daarna kwamen twee mannen in uniform binnen. 'Dit is een paspoortcontrole, passen overleggen.' De christenen toonden hun paspoort dat werd afgenomen. Tatjana Nikolajevna had een blocnotes in de hand. 'Geef hier!' riep een stevige kerel in sportcostuum ('ik doe al vier jaar aan worstelen', pochte hij naderhand).
'Waarom? Dat is mijn persoonlijk bezit, mijn aantekeningen geef ik niet af.' Toen probeerde hij het haar af te pakken. Tatjana Nikolajevna hield de blocnotes op haar rug, maar er kwamen nog twee mannen bij die haar tegen de muur drukten. De ferme sportsman draaide haar arm om. Tatjana Nikolajëvna schreeuwde van pijn en toen hij haar blocnotes had afgepakt en haar arm losliet, gaf ze hem een oorveeg. Gevolg: de komst van een afdeling militie, fouillering, ondervraging van de deelnemers aan het seminaar tot twaalf uur 's nachts. Er werd proces verbaal opgemaakt tegen Tatjana Nikolajevna. Vervolgens riep de politie getuigen op die het incident hadden meegemaakt, w r aarbij men voortdurend naar het seminaar informeerde. Tatjana Nikolajevna werd beschuldigd van straatschenderij (art. 206/1) en moest een verklaring tekenen dat ze Smolensk niet zou verlaten.
De zomer verstreek, in afwachting van het proces. In de herfst verschenen er politiemensen bij haar thuis en dwongen haar mee te gaan. 'Liet is hier vlakbij, even naar het bureau om een paar gegevens te controleren!' Maar ze namen haar mee naar het station en brachten haar onder bewaking van twee man naar Moskou. Daat bleek dat de oude zaak ai enkele maanden geleden als te onbetekenend was geseponeerd. Men had natuurlijk niet zonder bijbedoelingen Tatjana Nikolajevna hier nooit van op de hoogte gesteld. De nieuwe rechter van instructie vertelde haar dat er opnieuw een rechtzaak op grond van een nieuwe beschuldiging tegen haar was ingesteld. De oorveeg was in de looip van de zomer namelijk veranderd in 'kwaadwillige straatschenderij' en stond als zodanig beschreven in artikel 206 van het wetboek van strafrecht (strafmaat vijf jaar kamp). De rechter noemde deze daad van een vrouw die aan geweld blootgesteld was geweest, geen oorveeg, maar een pak slaag. 'U wordt opgeroepen voor het proces', zei hij haar.
De nacht van 7-l-'80. Russisch Kerstfeest. Tatjana Nikolajevna is ter gelegenheid van het feest met haar vrienden in de kerk. 'Ik hoorde vandaag de hele dag die woorden: 'Neem het lichaam van Christus, proef van de onsterfelijke bron.' Liet is de Heere die mij tot het avondmaal roept', zei ze tegen haar vrienden. Het was de laatste keer voor haar inhechtenisneming dat ze de heilige levendmakende sacramenten ontving.
De volgende dag, de achtste januari, was de rechtzitting. Ze kwam daar vergezeld van
christenvrienden van haar eigen orthodox geloof en van andere gezindten die van het proces hadden gehoord en aanwezig waren om hun zuster met woord en gebed bij te staan.
Om tien uur, toen het gebouw openging gingen zij als eersten binnen. Het was niet van tevoren bekend gemaakt in welke zaal het proces zou plaats vinden, maar voor de deur van de bewuste zaal stond een dichte haag politie en mannen in burger. Het bekende beeld. Niemand werd in de zaal toegelaten. Ook dat is overbekend. Dat noemt men dan in ons land een open zitting. In de zaal zaten reeds figuren die men van vorige processen kende en die langs een andere ingang binnengekomen waren, betaalde toeschouwers, eigen mensen van de overheid. Het vertrek was heel klein, de helft van de banken waren weggehaald, maar er waren nog een paar vrije plaatsen over.
'Mogen we naar binnen? ' 'Weg daar bij die deur. De zaal is vol.' 'Pardon, er is nog plaats.' 'Houd de ingang vrij, weg bij die deuren!' 'Maar het zou toch een open zitting zijn!' 'Zo meteen laten we jullie uit het gebouw verwijderen' zei een grote man in burger.
Ook al een bekende die dit keer fungeerde als hoofd van de ordedienst.
'Ik ga niet zonder mijn vrienden naar binnen', verklaarde Tatjana Nikolajevna.
De eerste rechter van het Leningradse Djatsjkov district die Tatjana Nikolajevna moest berechten, gaf een kort bevel en de politie leidde haar onder dwang de zaal binnen. De vrienden bleven buiten.
'Nu goed, als we haar dan niet in de zaal mogen steunen, gebed is niet verboden.' In het lege aangrenzende vertrek stegen zacht gebeden op voor de vervolgde dienares des Heeren Tatjana. Dat werd gemerkt. De grote orderbewaarder stuurde de militie op ons af en zij bevalen ons de zaal te ontruimen.
'Wat? Is het hinderlijk als er gebeden wordt? '
'Hoe komen jullie op het idee? Gaan zitten bidden in een rechtszaal? '
'Bidden kun je overal.' 'Jullie zouden misschien ook nog op het Rode Plein gaan zitten bidden? '
'Ais het moest wel. De grond daar is niet van jullie, maar van Christus.'
De tijd ging afschuwelijk langzaam voorbij. De getuigen a charge, (drie leden van de hulppolitie en twee politie-agenten) verklaarden dat Tatjana Nikolajevna een hulppolitieman met haar vuist had geslagen. Het duurde vier uur. Eindelijk werden de getuigen a décharge opgeroepen. Het waren er maar twee. Er hadden er meer kunnen zijn, maar het gerecht had besloten geen grote aantallen getuigen op te roepen. Zo was het natuurlijk ook gemakkelijker. De rechter vroeg de getuigen te vertellen hoe de zaak zich had toegedragen. Volgde een beschrijving van dc overval op het christelijk seminaar en de onwettige handelingen van de overvallers. Daarop riep de rechter de getuigen a charge weer op. Degenen die gisteren zelf de wet overtraden, dezelfden die haar arm omdraaiden en haar bezit afnamen, bestreden nu dc woorden van de getuigen en legden zelf valse verkaringen af.
De procureur stelde uitvoerige vragen naar ds christelijke activiteiten van de deelnemers aan het seminaar. De getuige weigerde op die'vragen te antwoorden.
De tweede getuige werd opgeroepen. 'In wat voor relatie staat u tot de burgeres Sjtsjipkova? '
'Normale, menselijke.' 'Wat zijn dat dan voor relaties? Plaat u haar soms? '
'Hoe komt u erbij. Ik spreek over menselijke relaties, niet over haat.'
'Haat is ook een menselijke relatie.' 'Nee, integendeel, dat is onmenselijk.' Daarna werden weer de leden van de burgerpolitie en de militie opgeroepen, weer legden ze valse getuigenissen af en spraken de verklaringen van de getuigen a décharge tegen.
Toen was het de beurt van de procureur, dezelfde procureur die besloten had de zaak tegen Tatjana Nikolajevna weer op te nemen en haar volgens een zwaarder artikel te beschuldigen.
Dc militie en de burgerpolitie hadden, zo zei hij, geen overval gedaan, hun optreden was onderdeel van een systematische passencontrole. De militie wist niet dat er christenen bijeen waren in haar woning, men had hun verteld dat daar een bende misdadigers zat. Militie en burgerpolitie hadden zich korrekt gedragen. Maar Sjtsjipkova was hen uitdagend; tegemoet getreden, ze had de burgerpolitie geprovoceerd, de aanwezigen opgestookt en aangemoedigd om zich tegen de overheid te verzetten. Ze was op het slachtoffer toegesprongen en had hem in een aanval van drift met de vuist in het gezicht geslagen. En dat alles had plaats gevonden in een huis waar een deel van de inwoners was geëvacueerd met het oog op herstelwerkzaamheden. Dientengevolge was dit niet een woonhuis zonder meer, maar een openbare plaats, hetgeen het vergrijp van Sjtsjipkova een openbaar karakter gaf. Het gebouw lag niet ver van het Kremlin waar de sovjetregering zetelt en dat maakte het vergrijp nog zwaarder. Sjtsjipkova bevind zich hier niet als privépersoon, maar als lid van een onwettige religieuze organisatie, hetgeen haar daad een voor de overheid gevaarlijk karakter verleende. Tenslotte werd in de karakteristiek, opgesteld in haar voormalige werkkring op aanvraag van de rechter van instructie, gezegd, dat Sjtsjipkova een laaggekwalificeerde leerkracht was. Ze was niet zorgvuldig, hautain tegenover haar collega's en zocht een goedkope populariteit onder de studenten die ze christelijk moreel-ethische inzichten trachtte bij te brengen, hetgeen indruist tegen de normen van onze socialistische samenleving. Na haar ontslag aan het instituut had zij niet meer gewerkt.
Hij besloot dit meesterwerkje van procureurslogica en partijdigheid met het verzoek Tatjana Nikolajevna Sjtsjipkova te veroordelen tot vier jaar kamp.
De advocaat legde daarop de rechtbank een serie andere documenten voor. De karakteristiek die men van Tatjana Nikolajevna had gegeven stemde niet overeen met de gegevens van de procureur. Het was juist een schitterend uitvoerig getuigenis over een hooggekwalificeerd pedagoog, geacht en geliefd bij studenten en collega's, iemand die al haar tijd besteedde aan het onderwijs. De
In het oudste levensbericht, dat we over Zwingli bezitten, dat van Myconius lezen we ook het bovenstaande. Na de slag werd het terrein drie dagen door de overwinnaars bezet gehouden. In die tijd werd Zwingli's lichaam gevonden, werd het gevierendeeld en in het vuur geworpen, samen met de resten van varkens. De as werd verstrooid.
Het levende hart van Zwingli
Ook het protestantisme heeft zijn heiligenlegenden. Over Zwingli werd verteld, dat men op het slagveld zijn stoffelijke resten zocht, en dat men onder de as, o wonder! zijn nog levende en kloppende hart vond: het kwam geheel en al ongeschonden te voorschijn. „De goede lieden verbaasden zich, zij erkenden het wonder, maar zij begrepen het niet. Zij schreven het aan God toe en verblijdden zich zeer, omdat zij als het ware op een bovennatuurlijke wijze overtuigd werden van de zuiverheid van Zwingli's hart". Myconius, die dit vermeldt vertelt er bij: „Kort daarop kwam een mij zeer bekende en bevriende man, en hij yroeg mij of ik een stuk van Zwingli's hart wide zien, dat hij in een foedraal bij zich droeg. Ik wees het af omdat bij dit onverwachte woord een huivering door mijn hele lichaam voer; en dus kan ik daarvan geen ooggetuige zijn."
Het verhaal van Myconius laten we maar voor wat het is. Blijkbaar wilde hij zelf niet als de zegsman van dergelijke wonderlijke zaken worden aangemerkt. Maar hij vertelde het intussen wel en we kunnen ervan overtuigd zijn dat het in zijn dagen werd geloofd door velen. Hoe komt dit? Het zou onmogelijk zijn als de dood van Zwingli niet een heel bijzondere indruk had gemaakt, en vooral niet wanneer zijn leven, zijn werk, zijn woorden niet zulk een indruk van zuiverheid hadden gehad. Zwingli zelf was dood. Maar zijn zaak was springlevend. Het hart van de evangelische beweging die hij op gang had gebracht was krachtig en levend. Dat hart van de zaak was zuiver en sterk.
De indruk van Zwingli's dood
Schrik en ontzetting heersten in Zürich en ook in tal van andere Zwitserse steden. Van de kleine Raad in Zürich waren er 15 omgekomen. Ongeveer 400 vermisten werden genoemd, burgers en edelen van de stad. De reactie van Bucer getuigt van een grote bewogenheid. De reformator van Bazel, Oecolampadius ervoer de doodstijding van Zwingji en betekenis ervan voor de toekomst als zo verschrikkelijk, dat hij met zijn zieke lichaam de slag niet te boven kwam. Hij werd ziek en op 22 november overleed hij. Voordien had hij nog een verzoek om de opvolger van Zwingli te worden van de hand gewezen. Vrij algemeen was de verslagenheid in Zwitserland en ook in Straatsburg. Op 8 november schreef Joh. Zwick aan Oecolampadius: „Hoe wonderlijk en verscheiden zijn Gods oordelen. Gaan ze niet alle gedachten van allen te boven? Wie zou gedacht hebben dat onze meest en geleerde Zwingli zo plotseling zou omkomen, indien tenminste een zo getrouw en moedig man kan omkomen? Laten wij derhalve erkennen, dat niets in onze hand is opdat wij zouden leren om altijd de onschendbare wil van God voor ogen te hebben. Indien de Heere het oordeel begint vanaf zijn huis, wat moet dan eindelijk zijn goddeloze vijanden wel niet te wachten staan? "
Toch had Joh. Zwick zijn twijfels over het dragen van wapenen door geeestelijken, ofschoon hij genoeg kan bedenken om Zwingli te verontschuldigen. Maar op dit punt kon Luther absoluut geen begrip opbrengen. Hij zag in Zwingli's dood een Godsoordeel.
Als diens dwaling het gewonnen had, dan zouden wij, zegt Luther, met onze kerk ten onder zijn gegaan. „Het spijt me voor Zwingli, maar ik heb
geen hoop voor hem". Dit verbijsterend harde oordeel hangt natuurlijk samen met de afwijzing van de avondmaalsleer van Zwingli, maar het berust ook zeer bepaald op Zwingli's gedrag in de oorlog.
Deze kwestie moet hier nu verder onbesproken blijven. We constateren slechts een totaal andere benadering van het probleem van de oorlog bij Zwingli en bij Luther. Blijkbaar stonden tóen ook reeds standpunten in deze kwestie tegenover elkaar. Dat Zwingli's overtuiging hem ernst was mag en kan niemand betwijfelen, die weet dat hij zelf een plan voor een veldtocht ontwierp en zich dus zeer betrokken wist bij politieke, maatschappelijke en zelfs militaire vraagstukken. Een pacifist was Zwingli niet. Het mag ons te denken geven, nu wij na 450 jaren aan zijn sterven denken.
Een herwaardering van Zwingli's gedachten zette in de laatste dertig jaren in. Te veel was het historisch oordeel bepaald geweest door wat anderen over hem schreven, b.v. Luther en zelfs Calvijn. Ook Zwingli heeft recht op een waardering van wat hij zelf in de korte tijd van zijn werkzaamheid voorstond. Wij danken meer aan hem, dan wij onszelf wel bewust zijn, d.w.z. te weinig leeft onder ons de indruk van wat de Heere door hem aan ons heeft geschonken: Een moedig en dapper geloof." —
Nogmaals over Zwingli
Laat ik dit keer deze kroniek besluiten met u nog iets over Zwingli te laten lezen. In 1979 verscheen een geschrift van de hand van dr. C. A. Tukker over Zwingli onder de titel 'Vast vertrouwen en Onberispelijk levcn'.-Daarin behandelt dr. Tukker de 67 stellingen van Zwingli en diens kommentaar daarop. Hij besluit zijn boek dan als volgt:
„Waarschijnlijk is geen der reformatoren zo omstreden als Zwingli. Zijn politieke inzichten, zijn vertrouwdheid met de klassieke oudheid en het gebruik dat hij daarvan maakte, zijn nadruk op de Wet van God, en de pertinente weigering om het Woord dat van de kansel af verkondigd moest worden, te scheiden van het Woord dat op het stadhuis moest regeren, hebben daartoe bijgedragen. Ook de wijze waarop Christus voor hem Verlosser en Voorbeeld was, en het grote belang dat hij in de vernieuwde mens en zijn handel en wandel stelde, doen hem weieens op een ander spoor gaan dan zij verwachten, die de aanzet tot Reformatie tot Noord-Duitsland en West-Zwitserland beperken.
Toch is hem vaak schromelijk onrecht aangedaan, en ik ben geneigd om aan het einde van dit boekje'opnieuw de waarschuwing van G. W. Locher te laten klinken, dat men namelijk het beeld van Zwingli scheef trekt, wanneer men zijn christologie niet verstaat als het centrale van zijn theologie en zijn gehele werk. En dan bedoel ik niet alleen, dat ook in de Christus Die de Wet vervult, opdat wij van Hem leren wat God behaagt, de goddelijke natuur bij Zwingli alle nadruk krijgt: God-in-Christus vervult de Wet. Maar tevens zullen we de verzoenings-en verlossingsleer van de Ziirichse reformator ernstig moeten nemen. H. Bavinck mag dan vriendelijk hebben geschreven, dat de godsdienst door Zwingli vooral van de ethische kant beschouwd is en dat in elk dogma het ethische datgene was dat hem boeide, en dat zijn praktische natuur geen bevrediging kon vinden in wat alleen voor het verstand en niet ook voor het hart en het leven vruchten afwierp, toch zijn we mijns inziens dan nog niet klaar met het geloofskarakter dat zijn ethiek draagt. Zwingli is de man van de twee polen, waartussen hij zich beweegt: het hart van het Evangelie en het dagelijks leven. Hij heeft één grote hartstocht: wat van Godswege waar is in Christus, moet ook waarheid blijken en praktijk worden in het zedelijk handelen van de mens, in
de maatschappij en de politiek, en op het terrein van de schepping waar de God van de Wet en het Evangelie tegelijk de Oorsprong en bewegende Oorzaak is en de Onderhouder van alle dingen. En door die hartstocht kwam Zwingli soms gevaarlijk dicht in de buurt van de Wederdopers (bijv. in de leer van het inwendige woord dat geschreven is in de harten der gelovigen), dan weer in de buurt van het humanisme dat hem van jongsaf vertrouwd was, dan weer in de omgeving van rooms-katholieke leringen, wanneer hij bepaalde gebruiken die hij in de praktijk tegenkwam, niet te hard wilde aanvallen en verbieden. Maar wie alleen de gevaren signaleert en niet de hartstocht opmerkt, die er achter zit, heeft van Zwingli weinig verstaan.
Zwingli heeft als zovelcn een ontwikkeling doorgemaakt. Op 1523 volgt 1524, het jaar waarin hij met de brief van Hoen over het Avondmaal kennismaakt. Toch blijft het de vraag of hij zich ver van het standpunt heeft verwijderd, dat hij inzake het Avondmaal in de Uszlegen inneemt en waarbij hij zich nog tamelijk dicht in Luthers omgeving bewoog. Uiteindelijk is het ook hier een christologie (en niet de behoefte aan een symbolische Avondmaalsopvatting en viering), welke Zwingli tegen Luther te Marburg stelling doet nemen. God-inChristus neemt ons heil ter hand op Golgotha, en hoe moeten wij dit rijmen met het eten van Zijn lichaam en het drinken van Zijn bloed?
Wanneer hij bijvoorbeeld in zijn kommentaar over de ware en valse religie (1525) de woorden „symbool" en „symbolisch" herhaaldelijk in verband met het Avondmaal gebruikt, dan werken die begrippen bepaald misleidend wanneer wij menen dat Zwingli Christus' lichaam en bloed symbolisch present acht, en niet verstaan dat ook hier Zwingli naar de vruchten van het geloof vraagt. Wat betekent het lichaam des Heeren anders dan dat de gemeente uit Zijn en elkanders leden bestaat? Dat is voor hem de zaak waar het om gaat cn blijft gaan, ook wanneer hij van Luther duidelijk afwijkt in Avondmaalsopvatting. En het is de vraag, of Luthers verwijt: „Gij zijt van een andere geest dan wij", op dit punt terecht was. Ik noem nu alleen als voorbeeld het Avondmaal, maar er zou meer te noemen zijn. Daar is het hier de plaats niet voor. Slechts spreek ik de wens uit, dat Zwingli's stellingen en kommentaar, die tot het hoogtepunt van zijn reformatorisch optreden zijn te rekenen, mogen doorklinken in oren en hart van de lezer, opdat de reformator het eerherstel ontvangt waar hij recht op heeft.
Heer', stuur Zelf het schip der Kerk. Sterk is wind en tegenstroom en dat vindt de vijand schoon, die spot met U en Uw gebod.
God, houd Zelft Uw Naam in eer. Weer met macht de wolf die snood in de nacht Uw schapen doodt.
Vergaar Uw kudde bij elkaar.
Help dat hoogmoed ons niet scheidt. Leid ons naar elkander heen, maak ons waar en maak ons één: dan stijgt een lied dat nooit meer zwijgt." —
Tot zover dr. Tukker over Zwingli. Het lied waarmee geëindigd werd is Zwingli's Kappelcr lied, vertaald en berijmd door Jan Wit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's