Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Slotacte en het Slotaccoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Slotacte en het Slotaccoord

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

OUDEJAARSMEDITATIE

En God zal alle tranen van hun ogen afwassen.

Openbaring 7 : 17b.

Johannes, de Ziener op Patmos, ziet in één van zijn visioenen een engel staan. Eén voet heeft hij geplant op de aarde, de ander staat vast op de zee.

En de engel zweert bij Hem, Die leeft in alle eeuwigheid dat er geen tijd meer zijn zal.

Waar blijft de tijd? In de eeuwigheid wordt hij geborgen, Met al ons tobben, wroeten, zorgen Al onze diepe ellendigheid.

En dan, in die van God drieënig doorwoonde eeuwigheid gaat in vervulling: En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. God legt de laatste hand hiermee aan het werk dat Hij doet aan Zijn strijdende Kerk. Dat noemen we de slotacte.

We treffen deze uitspraak tweemaal aan in het boek Openbaring. Beide keren slaat zij op de belofte van de toekomende heerlijkheid, en staat zij in verband met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. We worden dus door deze woorden geroepen om de blik en de voet te richten naar de toekomst. Daar, daar is het Lam op de berg Sion, en zingt de ontelbare schare Hem toe. Daar wandelen zij, die nu verlost zijn in hun lange witte klederen van overwinning. Gods eeuwige tegenwoordigheid heeft zich als een veilige tent over de mensen uitgebreid. Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen.

Op de laatste avond van het jaar onzes Heeren 1981, in het bijna laatste werelduur klinkt ons tegen: Zie Ik maak alle dingen nieuw.

Voelt u zich aangesproken? Of weet u zich helemaal niet geroepen om op te breken en de reis vanuit dit tranendal voort te zetten? Wacht u liever totdat het te laat is? Wie zich nog niet bekeerd heeft, kan het nü nog doen.

Er is één woord in onze tekst wat de mensen wel aan zal spreken dunkt mij. U weet het al, het woordje „tranen". Daarin komt en het verleden en het heden op een overweldigende manier op ons af. Het hart kent zijn eigen bittere droefheid. Het is een nog sprekender woord dan welk spreekwoord ook, want het is waarheid van het Woord van God. Er is in elk verdriet iets verborgens, iets eigens, iets wat bij u hoort en bij niemand anders. U heb moeite het naar voren te brengen, en wij hebben er moeite mee om het naar voren te halen. Niemand kan er in doordringen, behalve... God. Er zullen mensen zijn die uit het woordje „tranen" hun eigen bitter leed aflezen. Zij stemmen van harte in met wat Mozes zei: Het uitnemendste van al die zeventig of tachtig jaren, is moeite en verdriet.

Hoewel er ook onder die leeftijdsgrens tranen genoeg stromen. Wie van de lezers zit er met opgestapeld leed, opgekropt verdriet of opgestapelde schuld voor God?

Wie bij het licht van Woord en Geest de balans niet slechts van één jaar, maar van zijn leven leert opmerken, heeft zijn tranen tot spijs, dag en nacht. Al tellen de tranen niet mee, daarom dóen ze nog wel mee. Als we het over tranen hebben, dan moeten we het ook over schuld hebben. De zonde is de moeder van de smart. Wie veel verloren hééft schreit op de laatste dag veel tranen. Maar kent u ook de bitterheid van het wenen omdat u zonder God verloren bent?

De tranen, die ontspringen aan de droefheid naar God zijn vruchtbaar. Ik lees ervan dat de droefheid naar God een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Daarbij komen nog de tranen die Jezus weende over Jeruzalem en Paulus die wenende sprak over en tot de vijanden van het kruis van Ch 1 ' • tus.

Vele soorten tranen heeft God in Zijn fles bewaard en geschreven op Zijn register. Maar de troost temidden van al die tranen is: En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Dat is de slotacte van het heilshandelen Gods, de inzet van het zalig hemelleven.

Ze komen met tranen aan, gaan zonder tranen binnen. De laatste hand die God aan het werk der verlossing legt is de hand die alle tranen afwist.

God doet dit zelf. Dat laat Hij niet doen, door geen engel en door geen ouderling, dat laat Hij zelfs het Lam niet doen. Al dienen we wel te bedenken dat het Lam de oorzaak er van is dat de Heere dit doen kan.

Behoort het afwissen van de tranen tot de laatste dingen, er zijn nog voorlaatste dingen, die dienen te geschieden. Of, en dat is mogelijk nog beter, er staan dingen te gebeuren aan het eind van de geschiedenis die zo ongeveer met het drogen van de tranen samenvallen. In Openbaring 21 wordt de reden aangegeven waarom God die tranen afwist. Want de éérste dingen zijn weggegaan.

Wat zijn dat?

De eerste dingen zijn de dingen waarin en waarvoor wij leven. Waar ons leven op aarde zo vol van is. Van de morgen tot de avond, van jaar op jaar en van dag tot dag. Dat zijn de dingen die oud en verouderd zijn en nabij de verdwijning. Daar hoort de tijd ook bij. Het oude jaar hoort er ook bij. Als een kleed gen zijn voorbijgegaan. Dat kan ons met onzal het verouderen. Welnu, deze eerste dingelooflijke weemoed vervullen, tot tranen toe. Soms prikkelt het tot diep verzet. We willen niet dat alles voorbijgaat. We willen er niet aan. Daarom hebben de mensen ook dit jaar een hemel op aarde aan elkaar beloofd, terwijl ze er ondertussen zelf al langer hoe meer een hel van maken. Ze denken het lek boven te krijgen als ze God hebben uitgezuiverd. Maar deze wereld, die eerst Christus heeft gekruisigd en daarna weigert Zijn kruis te dragen kan slechts ten vure gedoemd zijn. Tot die eerste dingen behoren behalve de begeerlijkheden der wereld ook de smarten der aarde. Honger en dorst, dood en rouw. Een mens is een zodanig wezen dat de wereld hem uiteindelijk niet bevredigen kan.

Weer denk ik in dit verband aan de Spreukendichter. Zojuist hoorden we hem zeggen dat het hart zijn eigen bittere droefheid kent. Hij voegt er in één adem aan toe: en een vreemde zal zich in deszelfs blijdschap niet mengen. Netzomin als in ons verdriet, kan een ander in onze diepste vreugde komen.

Wat is een mens dan als het er op aankomt toch eenzaam, vindt u niet? Misschien zit u de laatste uren van het jaar af te wachten, het tikken van de klok af te tellen, uw gedachten gaan terug. Vorig jaar... en vult u maar in. En wat ben ik nu eenzaam.

Ja, maar u bent niet alleen zo eenzaam. Ten diepste is ieder mens een eenzaam wezen, zolang hij blijft wie hij is, zonder God en zonder hoop.

Dat behoort tot de eerste dingen. Evenals wat er in vers 16 van Openbaring 21 staat. Daar is sprake van de zon en de hitte, die op hen valt, die als een loden last op een broeihete zomerdag op de mensen drukt. Het hier-op-aarde-zijn, kan voor velen soms te zwaar zijn. Het bestaan zelf wordt soms teveel.

Hoe het komt dat we niet bezweken zijn? Het Woord weet er antwoord op. Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn.

Het is oudejaarsavond en u bent zo moe. Levensmoe mogelijk. Dat was Elia ook. Heere, neem nu mijn ziel. Maar hij krijgt het van de Heere niet gedaan. Hij krijgt een bevel: Sta op en eet, want de weg zou voor u te veel zijn.

Deze opdracht beluisteren we ook in de boodschap van onze tekst. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte want... en nu komt het... het Lam dat in het midden van de troon is, dat zal hen weiden en zal hun Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren. Hier wordt het moede hoofd opgetild.

Het Lam ons enige Behoud in de nood van ons leven. Toen zong u uit volle borst of ook met bevende stem. Gij hebt o Heer' in het dodelijkst tijdsgewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen.

Het Lam geeft vanavond uitzichten. Als Hij er toch niet was, als Hij er toch niet stond, ais Hij toch niet voor ons bad. Wij moesten omkomen.

Wij overzien het jaar dat achter ons ligt. Een jaar van tranen. We denken dat alles vastloopt in de kerk, in de wereld in de politiek. Maar het Lam staat in het midden van de troon en het Lam regeert. Hij is de Leidsman tot levende fonteinen der wateren. Ook worden onze tranen gedroogd bij het kruis van het Lam. dan worden de telkens opwellende tranen van leed en van droefheid over zoveel begane dwaasheden gedept in Zijn telkens terugkerende liefde.

En straks voor goed en voor eeuwig, bij de laatste snik in het laatste werelduur legt God de laatste hand aan uw verlossing. Die troost krijgt iedere pelgrim mee, die in zijn leven het kruis is gepasseerd en als een geteld schaap onder de doorboorde handen van Christus is doorgegaan. In het Lam liggen de eeuwige garanties voor deze zeer blijde boodschap.

Deze slotacte geeft aanleiding om het slolaccoord reeds aan te stemmen. Het lied dat voor de troon gezongen wordt, wordt op aarde geleerd door allen die met bloed gekocht zijn. Johannes zingt, zij het met een betraand oog over dc toekomst. Hier horen de tranen bij het leven. Daar niet meer. O, daar te zijn, waar nimmer tranen vloeien. Uw droefheid zal tot blijdschap worden. Alle leed, onrecht, verdriet, zielenood, lichaamsnood, doodsnood, zondenood zal een einde nemen.

En zij zongen een nieuw gezang. Die tranen die zij hier geschreid hebben, worden niet ingeslikt maar afgewist. Heel zorgvuldig zal dit gebeuren. Eigenlijk staat er dat elke traan, dus traan voor traan, door God uit de ogen gewist zal worden. Tweemaal wordt het woordje „uit" gebruikt. God zal uitwissen uit de ogen. Niemand komt om zijn tranen in de hemel. Niemand moet proberen met zijn tranen in de hemel te komen. Dat is het bloed van Christus onrein achten. Niemand komt trouwens zonder tranen in de hemel.

Gods kinderen zijn allemaal kinderen die schreiend aankomen. Maar dan en daarna zal er ook geen spoor meer van terug te vinden zijn. Van de tranen van het leed niet, noch van die van het inwonend bederf. Als we dit jaar, als we ons leven terugzien, dan wenen we omdat we meer voor de Heere hadden willen leven. Maar ook dat gaat voorbij. Zelfs zal er geen plaats meer zijn voor tranen van verwondering, al zal er de diepste teerheid des harten zijn over zoveel genade.

Kom, u blijft toch niet achter? Of bent u uit de koers geslagen? Waarom weent gij? Wien zoekt gij? Ze hebben mijn LIeere weggenomen.

Mag ik u dan op de laatste avond van het jaar de weg wijzen naar het kruis. Daarlangs om te komen in de stad van de slotacte en het slotaccoord, waar God de geheimen van het Lam zal onthullen.

Straks zullen ze het Lam zien die alleen, maar die ook allen, die gekocht zijn met Zijn bloed. Als ze het Lam zien, zullen ze nooit meer schreien.

Juicht vromen om uw lot. Ja, Zijn kruis ons gegeven, wat ons eeuwig juichen doet.

Straks drupt de laatste heimweetraan neer in de gouden poort van Sion en dan kijken we nooit meer achterom. Straks breekt de adem in de laatste snik. En terstond wordt die snik omgezet in een lied, in het lied: Hij zal de hele eeuwigheid goedgunstig zijn.

Mijn oudejaarsdag op aarde is mijn nieuwjaarsdag in de hemel. Maar Ik zal uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen. Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertieren heen.

Wie laat daar het woord heilsegoïsme vallen? Hoe komt u erbij?

Komt ga met ons en doe als wij Jeruzalem, dat ik bemin Wij treden uwe poorten in.

K.a.Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 30 december 1981

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

De Slotacte en het Slotaccoord

Bekijk de hele uitgave van woensdag 30 december 1981

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's