Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De andere zoon, die niet anders was

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De andere zoon, die niet anders was

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch hij antwoordde en zeide tot de vader: ie ik dien U nu zoveel jaren, en heb nooit uw gebod overtreden, en gij hebt mij nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden vrolijk mocht zijn. Maar als deze uw zoon gekomen is, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft, zo hebt gij hem het gemeste kalf geslacht. Lukas 15 : 25—31

de andere zoon

Het verhaal van de Heere Jezus is nog niet uit. Als je het naast de andere legt valt dat op. Die gaan niet verder dan het feest om het teruggevondene. Nu gaat de Heere Jezus ook nog vertellen over een andere zoon, die maar niet blij wilde zijn.

We herinneren elkaar nog even: de Farizeeën en schriftgeleerden mopperden, omdat Jezus met tollenaars en zondaars at. Ze konden niet verdragen, dat die bij Hem zo welkom waren. Ze voelden zichzelf daardoor in hun waarde aangetast.

Drie keer heeft Hij laten zien, hoe blij Hij was met die tollenaren en zondaren. In dit tweede deel van deze gelijkenis laat Hij de Farizeeërs als in een spiegel nu ook hun eigen houding zien. Het is een heldere spiegel. Ze tekent het beeld met scherpe lijn.

Laten we er samen eens eerlijk naar kijken. Het zou ook ons wat te zeggen kunnen hebben. Maar misschien protesteert u nu! De Farizeeën waren er immers in de dagen van de Heere Jezus en daarna, maar nu toch niet meer? Dat zal dan nog moeten blijken! Het zou wel eens kunnen zijn dat de Farizeeën behoren tot een onuitroeibaar geslacht, dat al de eeuwen door als een onkruid tussen tarwe heeft gegroeid.

Of misschien aarzelt u? Uw hart is vol van het wonder van Gods genade in Christus. En nog maar een verlangen hebt u om Hem lief te hebben en Hem te dienen. Wat moet u eigenlijk met zo'n beeld van een Farizeeër beginnen? Zou het voor u dan geen negatief kunnen zijn? Dit beeld laat u zien: Zo moet het niet. Het mag, het kan anders.

Het eerste waar die zoon het over heeft als zijn vader hem opzoekt is zijn dienst. Hij dient hem nu al zoveel jaren en heeft nooit een gebod overtreden. Dat is opzichzelf een goede zaak, een geweldige zaak. Daar hoeven we niets van af te doen, daar mogen we niets van af doen. Die oudste zoon deed inderdaad heel wat beter, dan de jongste. We mogen nooit een gedrag als van de jongste zoon vergoeilijken alsof dat eerlijker en beter zou zijn.

Geen kwaad woord over het dienen van God en het houden van Zijn geboden! Maar, hij is zich er zo van bewust. Hij heeft het er zo over. Hij laat zich er zo op voorstaan. Hij wijst zelfs naar zichzelf. Hij zegt: Zie ik. Ik denk aan die Farizeeër uit een ander verhaal van de Heere Jezus. Die stond vooraan in de tempel ook naar zichzelf te wijzen. Hij was tenminste niet zoals andere mensen, niet zoals die tollenaar daar achter hem.

Een recht christen zal zich wel tweemaal bedenken, eer hij gaat spreken over zijn dienen van God. Natuurlijk, er is geen ander verlangen, geen ander begeren. De HEERE is het immers zo helemaal waard. Hij heeft Zijn eigen Zoon gegeven. Hij wil ons met Hem ook alle dingen schenken. Wat zouden we nog anders willen dan Hem dienen. Maar om het daar nu ook over te hebben. Om je daar op te laten voorstaan. Ach, veeleer leeft de verwonderde vraag uit nog een andere gelijkenis van Christus in ons hart. Heere wanneer? U zegt nu wel dat wij U hongerig hebben gezien en gevoed, maar wanneer eigenlijk?

We mogen God dienen, maar we hebben het liever niet over! Wat we doen, doen we maar liever in stilte en eenvoud. En als een ander het er eens over hebben wil zeggen we: Hou toch op het is de moeite niet waard over mijn dienst te praten. Laten we het liever over Zijn dienst hebben, over Christus' dienst.

Deze jongen is niet stil. Flij heeft het er luidkeels over, wie hij wel was en is. En hij acht zich er mijlenver mee verheven boven zijn broer. Hij is niet bepaald met ootmoedigheid bekleed. Hij is hoogmoedig. En hoogmoed verblindt. Een hoogmoedig mens loopt met oogkleppen op. Die ziet alleen het gebrek van een ander. Eigen gebrek kent hij niet en erkent hij helemaal niet. De zelfkennis ontbreekt. Wie zichzelf een beetje leert kennen blaast niet zo hoog meer van de toren. Die is ook wel heel voorzichtig met dat zomaar te zeggen: Ik heb nooit uw gebod overtreden. Eerder zal die ootmoedig belijden: Ook al leefde ik niet in uitbrekende zonden, toch heb ik tegen al de geboden Gods gezondigd en geen daarvan gehouden. En ik ben nog steeds tot alle boosheid geneigd.

Zo beroemt deze zoon zich. En hij beklaagt zich daarbij over het feit dat hij nooit een bokje heeft gehad om met zijn vrienden vrolijk te zijn. We stelden: deze jongen heeft wel beter gedaan. Toch was hij niet beter. Hij had ook best graag vrolijk willen zijn met zijn vrienden. Dat leek hem eigenlijk net zo goed als zijn broer veel leuker dan altijd maar datzelfde saaie bestaan bij vader. Bij hem van binnen leeft eigenlijk niet veel anders dan bij zijn broer naar buiten kwam.

We moeten onszelf daar maar eerlijk op onderzoeken. We kunnen een keurig nette buitenkant vertonen. Maar wat is ei in ons hart? David klaagt van zijn hart. Die vuile bron van al mijn wanbedrijven. En al komen die wanbedrijven bij ons niet zo aan het licht, dan is die vuile bron er toch wel. Laten we daar maar eerlijk in zijn.

Bovendien blijkt uit de vraag om dat bokje hoezeer deze jongen zijn dienst opvat als een loondienst. Bepaald niet als een liefdedienst. Hij meent dat hij door zijn dienst recht heeft op het een en ander. Hij spreekt hier eigenlijk als een huurling. Hij dient om loon.

Toen de jongste zoon tot inkeer kwam wilde hij wel een huurling zijn. Als hij maar weer thuis was. Maar toen zijn vader hem eenmaal vol liefde had ontvangen kon hij niet meer over dat huurling beginnen. Kennelijk was het toch zijn diepste verlangen om zoon te zijn, zoon van zijn vader in liefde en wederliefde. Deze oudste zoon weet eigenlijk nauwelijks wat liefde is. Hij beleeft de verhouding tussen zijn vader en zichzelf als tussen een werkgever en werknemer. Hij meent door zijn trouwe werk toch wel recht te hebben op een bokje.

Dat hij alle liefde mist blijkt ook wel daaruit dat hij ijskoud feest had willen vieren terwijl zijn vader in grote droefheid verkeerde over het verlies van zijn zoon. Hij had geen oog noch hart voor het verdriet van zijn vader. Hij kon zich zijn blijdschap ook niet voorstellen. -

De oudste zoon miste de liefde tot zijn vader maar helemaal tot zijn broer. Dat broer kan hij niet eens uitspreken. Heel

minachtend laat de Heere Jezus hem zeggen: Deze uw zoon. Dat klinkt haast als: Die mooie zoon van u!

Misschien is dat wel het meest kenmerkende van de Farizeeër: de loondiest en de liefdeloosheid. Wat had de apostel Paulus ook in die strik gezeten. Hij meende rechtvaardig te zullen zijn voor God als hij zich maar genoeg inspande. Hij meende het eeuwige leven te zullen ontvangen op de weg van de wet. Je kunt Ojp die weg misschien een heel vrome schijn verwerven, maar je wordt er koud, hard en liefdeloos van. Een laatdunkende blik en een liefdeloos oordeel zijn er bij inbegrepen. Mensen die het wat minder doen tellen niet. Tollenaren en zondaren waren voor de Fazizeeën van geen enkel belang. Ze voelden het verdriet van de HEERE niet over hun verlaten van Zijn wet. En ze konden maar niet verstaan, hoe blij de HEERE was met hun terugkeer.

Uit dit negatief van de rechte dienst van God zien we hoe belangrijk de liefde is. Ja, de liefde is de vervulling van de wet. Toen de rijke jongeling tot Jezus kwam met de vraag, wat hij doen moest om het eeuwige leven te beërven en hij eigenlijk net als deze oudste zoon zei dat hij al de geboden had onderhouden werd hem gevraagd om alles te verkopen wat hij had en zo te laten zien, hoe lief hij de Heere Jezus had. Wie de liefde mist, mist alles. Die kan formeel misschien nog wel heel wat godsdienst in zijn leven verzameld hebben, het betekent allemaal niets. De samenvatting en de toespitsing van de wet is de liefde: Gij zult de HEERE Uw God liefhebben en uw naaste als uzelf.

De dienst van de HEERE is geen loondienst, maar een liefdedienst. Hoe kan het ook anders. Hij heeft ons uit zo grote nood en dood gered. Ons zondaren, die alleen maar konden ondergaan in de toorn van God over de zonde. Wij werden om Christus' wil aangenomen tot kinderen. Wat kunnen zulke zondaren nu anders dan Hem liefhebben. Nu zal mijn hart, nu zullen al mijn zinnen, o God mijn heils U hartelijk beminnen. Zo'n zondaar zal niet anders en niets liever willen dan God liefhebben en danken en dienen met heel zijn of haar leven. Het christelijk leven heeft niets te maken met wetticisme met krampachtigheid, het kenmerkt zich door de blijde toon van dank en liefde. We mogen ons leven wijden aan Hem die ons te voren zo uitnemend heeft liefgehad. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

En juist als dat laatste niet veel voor ons betekent, groeit de vrucht van de liefde ook niet op de bodem van ons hart. Zonder kennis van onze ellende en Gods grote ontferming worden we Farizeeërs. We missen de ootmoed, de verwondering, de afhankelijkheid.

En moeten we niet belijden dat we zo gauw weer op het verkeerde spoor zitten. We raken gewend aan de vergeving van God in Christus en we gaan weer zelf aan het werk. Onze godsdienst wordt iets van onszelf en voor onszelf.

Toch mogen we elkaar bemoedigen, niet alleen vermanen, ook bemoedigen. De Heere Jezus zegt: Die in Mij blijft, die draagt veel vrucht. Zijn dienst was helemaal een liefdedienst. Hij gaf Zichzelf uit liefde tot Zijn Vader. Hij hoefde geen bokje als beloning. Het was eenvoudig Zijn spijze om te doen de wil Desgenen, die hem gezonden had. Hij gaf Zichzelf uit liefde tot zondaren. Alzo Hij de Zijnen heeft liefgehad, heeft Hij ze liefgehad tot: het einde. Zijn dienst was een liefdedienst. Nu kan onze dienst dat ook zijn. Voor ons is niet anders nodig dan altijd maar dicht bij Hem te blijven. Afhankelijk en nederig, gelovig.

dezelfde vader

We hebben in het begin gezegd: De spits van deze gelijkenis is de liefde van de vader. Daar ging het om bij de jongste zoon. En daar gaat het nu ook om bij de oudste zoon. Het is de vader namelijk ook om zijn oudste zoon te doen, net zo goed als om de jongste. Het zijn twee zonen van wie de Heere Jezus hier verteld, maar het is één vader, een in zijn liefde tot beiden. Hij wil ook zijn oudste zoon erbij hebben. Hij heeft niets liever dan dat allen delen in de vreugde van het vaderhuis.

De Heere Jezus vertelt, dat als die vader hoort dat zijn oudste zoon niet binnen wil komen, hij uitgaat en hem vraagt om toch ook mee te doen en blij te zijn. Wonderlijk is dat! De Heere Jezus vertelt niet over een afkeurende reaktie. Hij laat de vader niet zeggen: Nu, dan moet hij hetzelf maar weten. Laat hem maar. Als hij zichzelf te goed vindt om blij te zijn met de terugkeer van zijn broer, kunnen we hem ook eigenlijk niet bij ons feest gebruiken. Iemand die zo weinig begrip heeft voor de blijdschap om het behoud van een verloren mens, hebben we hier niet nodig. Nee, de Heere Jezus laat die vader naar buiten gaan en zelfs hem bidden. In zijn liefde vernedert hij zich om zijn zoon vriendelijk maar met aandrang te vragen: Kom toch ook. Je hoort er toch bij.

In dit tweede gedeelte van deze gelijkenis schittert opnieuw en misschien nog wel meer dan in het eerste de liefde van God. Het is vermaning aan het adres van de Farizeeërs, maar het is helemaal een vermaning der liefde.

We hebben gezien: Het zou kunnen zijn dat ze er onder ons zijn van die Farizeeërs. U bent er bij-opgevoed. U hebt er altijd trouw in meegeleefd. Maar het Heilig Avondmaal nee, daar achtte u zich zelf nog niet goed genoeg voor. En nu kwam er iemand met een heel ander verleden. En laatdunkend en minachtend keek u op hem, op haar neer die aan het Heilig Avondmaal ging! Hoe bestaat het! Dan vermaant de Heere u. Dat oordeel is niet naar de liefde. Integendeel. U zou er blij mee moeten zijn, zoals de hemel blij is met iedere zondaar, die zich bekeert.

Maar u mag ook weten dat die hemel er u ook bij wil hebben. Juist ook u. Zijn vriendelijke en dringende nodiging komt niet minder tot u dan tot anderen. Komt tot mij, dat wil Hij ons allen bidden en smeken.

Dat is wat dat God gaat bidden en smeken. Dat is een vernedering! Hij is de hoge God. Hij hoeft maar te spreken en het is er. Hij hoeft maar te gebieden en het staat er. Smeken dat is Zijn maat niet, dat is onze maat. Maar tot die maat heeft Hij Zich vernederd. Zo komt Hij tot ons: Och, of ge nog deze Uw dag bekende wat tot uw vrede is dienende. En hoe komt Hij dan tot ons? Niet anders dan door Zijn evangelie. Niet anders dan door de dienst van mensen die dat evangelie u voorstellen. Zo schrijft Paulus. Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege alsof God door ons bade. Wij bidden u van Christuswege: Laat u met God verzoenen. In de gestalte van Zijn dienstknechten komt God zelf u vragen: Verhardt u niet, maar laat u leiden.

Het maakt voor de HEERE geen verschil. Niet alleen in goddeloosheid uitbrekende zondaren, maar ook nette kerkelijke zondaren wil Hij erbij hebben. Ja, Hij doet een extra dringend beroep op hen.

In deze gelijkenis laat de Heere Jezus de vader zeggen: Gij zijt altijd bij mij. Al het mijne is het uwe. Met andere woorden: Wat zit je nu toch in over zo'n bokje. Je hebt toch een veel grotere rijkdom als het er over gaat. Je mag mii hebben en met mij heb je toch alles!

Ja, wat een voorrechten hebben we in dat kerkelijk leven. We mochten het teken en zegel van Gods genadeverbond aan ons voorhoofd ontvangen. Het teken en zegel dat we erbij moge horen. Dat God ons als Zijn lieve kinderen en erfgenamen aan wil nemen. En daarom bidt de HEERE u juist met des te meer nadruk. Verhardt toch niet in de hoogmoed van uw eigen gerechtigheid, maar geeft u over aan Hem Wiens liefde ook naar u uitgaat.

De Heere laat de gelijkenis eindigen met nog eens een nadrukkelijke oproep tot de vreugde. Ja Hij laat de vader zelfs zeggen: Men behoorde dan blij te zijn. Blij te zijn om een zondaar, die dood was en levend werd, die verloren was en gevonden werd. Het mag de vreugde zijn van al de gelovigen. Het moet die zelfs. Wat een wonder. Dood in de misdaden en de zonde. Dat zijn we zelf. Dat zijn alle anderen, maar nu levend gemaakt door het geloof in de Heere Jezus Christus. Kwijt geraakt op de wegen van de zonde, maar gevonden bij het kruis van Golgotha. Van huis weggelopen kerkelijk of onkerkelijk, maar nu thuisgekomen, in Christus voor nu en voor eeuwig. Men behoorde dan blij te zijn.

Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint! Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten. Ik, HEER', die al mijn blijdschap in U vind, Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten, 'k Doe Uw geboön oprecht en welgezind; Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.

E. Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De andere zoon, die niet anders was

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's