Twee mensen en hun einde
En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende elke dag vrolijk en prachtig. En er was een zeker bedelaar met name Lazarus, die voor zijn poort lag vol zweren; En begeerde verzadigd te worden, van de kruimpjes die van de tafel van de rijke vielen; maar ook de honden ktvamen en lekten zijn zweren. Lukas 16 : 19—23
twee mensen
De Heere Jezus had nog meer te vertellen. De evangelist Lukas heeft ons daar veel van door mogen geven. In dit hoofdstuk vinden we nieuwe gelijkenissen, andere. In het vorige hoofdstuk ging het tot driemaal toe over verloren en gevonden. Tot driemaal toe werd duidelijk de hemelse vreugde om dat gevondene betuigd. En de Farizeeën werden vermaand vanwege hun wrevel en opgeroepen om te delen in de blijdschap om de terugkeer van verloren zondaren.
Hier gaat het erom, hoe je met je geld om gaat. Houd je dat alleen maar voor jezelf of gebruik je het om een ander te dienen.
Het is een ander thema, dat de Heere Jezus hier aan de orde stelt. En toch er is verwantschap. De kritiek is twee keer gericht op vermeende rijkdom. Eerst op de rijkdom van wettische vroomheid. De Farizeeën achtten zich daarmee mijlenver verheven boven tollenaren en zondaren, met wie Jezus at. Dan op de rijkdom aan bezit, die gezien werd als een teken van Gods gunst, maar waarmee een ander niet werd 1 gediend.
Ook bij dat laatste moeten we niet in het minst weer aan de Farizeeërs denken. Vs. 14 van ons hoofdstuk vertelt van hen, dat ze geldgierig waren. En in Lukas 20 : 47 horen we de Heere Jezus zeggen, dat ze de huizen der weduwen opaten. Ze gaven wel aalmoezen, dat hoorde immers bij hun godsdienst, maar ze zorgden wel dat ze er niet arm van werden. Ze waren als de rijke jongeling.-Ze onderhielden al de geboden Gods, maar ze konden hun geld niet missen.
Twee soorten valse rijkdom. Rijkdom aan godsdienst en rijkdom aan bezit. Ze willen nog wel eens samengaan! Als onze godsdienst immers de liefde van ons hart niet heeft, moet die liefde haar kracht ergens anders kwijt. En dan zou ze wel eens vaak in het bezit haar voorwerp kunnen vinden. Laten we eerlijk zijn. Hoe vaak gaat een streng wettisch leven niet samen met de jacht naar bezit. Belastingontduiking en familieruzies bij erfenissen kunnen er dan zo maar mee door.
Maar nu dan deze gelijkenis. De Heere Jezus begint met twee mensen te tekenen. Een rijk man en een arm man. De rijkdom van die ene man wordt aangeduid allereerst door zijn kleding. Hij kleedde zich in purper en zeer fijn linnen. Dat wil zeggen, hij droeg het purperrode opperkleed, waarmee vorsten en voornamen zich tooiden. Zijn andere kleding was gemaakt van het allerkostelijkste linnen.
Hij was om zo te zeggen een dure verschijning. Hij viel dadelijk op als iemand, die er warmpjes bij zat. Verder tekent de Heere Jezus zijn dagelijkse levensgang als uitbundig en vrolijk. We hoeven daarbij niet direkt te denken aan grove losbandigheid of aan uitspattingen, maar hij nam het er toch wel goed van. Er werden vaak maaltijden gehouden met buren en vrienden en bij die maaltijden was de tafel wel voorzien. De rijke man hoefde geen kosten noch moeite te sparen om zich het leven zo aangenaam mogelijk te maken en hij deed het ook niet.
We kunnen ons afvragen of deze beschrijving al een kritische ondertoon heeft. Van voorname kleding zegt de Bijbel op andere plaatsen niet zoveel kwaad. Jezus Zelf droeg een rok, die de soldaten bij Zijn kruisiging niet wilden verscheuren. Dat Lydia rijk en voornaam was, dat zij handelde in purper, wordt haar op geen enkele manier kwalijk genomen. Er is niets op tegen dat we als christenen ook voornaam gekleed gaan. Het gevaar is echter wel groot dat we er een heel punt van gaan maken in ons leven. Dat we er altijd maar mee bezig zijn, hoe we gekleed zullen gaan. Het wordt min of meer ons leven. We gaan er in op. Dan geldt het woord van Petrus voor allen, voor mannen en vrouwen, dat ons versiersel niet moet zijn in hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten van haar en omhangen van goud of het aantrekken van klederen, maar de verborgen mens des harten in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God.
Ook van maaltijden wordt in de Schrift niets kwaads gezegd. Ook niet als ze eens een keer overvloedig zijn. De Heere Jezus gebruikt het beeld van de maaltijd telkens weer en niet in ongunstige zin. Het goede van de aarde mogen we genieten. Alleen dat „elke dag" hier is wel bedenkelijk. Kennelijk wil Christus laten zien dat het. hier gaat om een mens die helemaal in zijn luxe en weelderige leventje op ging. Die van het ene feest naar het andere leefde. Het maakte zijn leven uit.
En dan te bedenken dat het geen ongodsdienstige man is; die Jezus ons hier tekent. Straks horen we hem Abrahem zijn vader noemen. Maar met al zijn godsdienst ging hij in zijn rijkdom op en vergat de arme.
Zulke mensen zijn er kennelijk geweest in de dagen van de Heere Jezus. Zijn beeld is een beeld van de werkelijkheid. Zou Hij Zijn gelijkenis nu nog kunnen vertellen? Zouden ze er nog zijn? Kerkmensen, die zich goed aan de vorm houden, maar voor wie intussen wel de wereld het moet zijn. Die pas leven als ze genieten kunnen van weelde en welvaart. Het is maar een vraag aan u en mij!
Deze man vertoont de trekken van een andere man. Ook al uit een gelijkenis van de Heere Jezus, De rijke dwaas uit Lukas 12, die zich met zijn vele goederen veilig voelde en vergat, hoe vergankelijk hij was. Dat vergat deze man ook. Hij dacht dat er nooit een eind zou komen aan zijn vrolijke leventje. Hij hield in wezen dan ook geen rekening met God en Zijn gebod.
Dat blijkt wel uit wat Jezus verder vertelt. Daarin komt zijn eigenlijke zonde naar voren. Er was namelijk nog een man. Vlak in zijn buurt. Ja, die man lag voor zijn poort. Telkens als hij thuis kwam of weg ging zag hij hem. Hij moest hem wel zien. Maar hij negeerde hem. Hij vond hem de moeite niet waard. Hij had geen zin om zich bezig te houden met het lot van die man, het zou zijn plezier alleen maar vergallen.
Die man was namelijk arm. Een zeker bedelaar zo stelt de Heere Jezus hem voor. Die armoede vormde voor hem één bitter stuk ellende. Hij was niet in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien en daarom afhankelijk van wat anderen hem toestopten.
Dat moest hij al bedelend zien te verkrijgen. Maar veel leverde het niet op. Hij wist maar al te goed wat honger was. Wat zou hij graag met de resten van de overvloedige maaltijden van de rijke zijn maag vullen. Van die overvloed zag hij iets door de poort. Kreeg hij er toch maar wat van. Er bleef toch genoeg over. Waarom dachten ze nu nooit eens aan hem? Maar die vraag bleef onbeantwoord, niemand zag naar hem om.
Bij zijn armoede was hij nog ziek ook. Talrijke zweren bedekten zijn lichaam. Melaats was hij niet, dan had hij hier vast niet mogen liggen, maar die zweren waren toch erg genoeg. En verzwakt als hij was kon hij zich de straathonden niet eens van het lijf houden. Die onreine beesten likten zijn wonden.
Wat een schril kontrast. Twee mensen. Twee werelden. Een wereld van licht en vrolijkheid althans in schijn. En een wereld van bittere ellende. Twee werelden, die God zo niet heeft bedoeld noch gewild.
het einde van de een
Maar het gaat sterven worden voor beiden. Dan komt de omslag radikaal en volkomen. Zo ellendig als de arme er aan toe was zo heerlijk krijgt hij het. En ook, zo vrolijk als de rijke leefde zo donker en somber wordt het voor hem. Jezus vertelt, dat de bedelaar stierf en werd gedragen in de schoot van Abraham. De engelen, de godsdienstige geesten Gods brachten hem in het oord van eeuwig licht en vreugde. De schoot is een plaats van eer en gemeenschap. De liefste discipel Johannes lag in de schoot van Jezus. We kunnen zelfs denken aan een bepaalde manier van aan tafel liggen, waarbij het hoofd van de een lag ter hoogte van de borst van de ander. Abraham wordt vaker in verband gebracht met de zaligheid. Hoeren en tollenaren zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob.
Lazarus mag delen in de heerlijkheid, die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen. Zijn ellende is voorgoed verleden tijd. Hij is thuisgekomen. De poort van de rijke man bleef voor hem gesloten, de poorten des hemels stonden voor hem wagenwijk open. Van de overvloedige maaltijden bleef voor hem niets over, nu wordt hij verzadigd in de glorie Gods.
Maar waar heeft Lazarus dat aan ver-, diend? Was zijn armoede de grond voor zijn eeuwige rijkdom? Als we vs. 25 lezen zouden we het haast denken. Mocht Lazarus dan toch de hemelpoorten binnen op grond van een lijnrecht vergeldingsprincipe? Is het zo dat armoede alleen zalig maakt? Sommigen willen het ons doen geloven. Het evangelie van zonde en genade wordt vervormd tot een van armoede en ontferming. Nu heeft het evangelie daar ongetwijfeld mee te maken. God neemt het voor de armen oip. De wetten van het O.T. zijn vol van Gods zorg voor de armen. Eigenlijk konden er in Israël geen armen zijn. Tegenstellingen als de Heere Jezus hier tekende konden niet bestaan bij een volk, dat leefde naar de wetten Gods. En Christus, die leefde in de woorden van Zijn Vader kon en wilde niet anders dan zich over ellendigen en armen ontfermen. Het is opmerkelijk, hoe juist Lukas daar getuigenis van geeft.
Maar daarom heeft deze man zijn zaligheid nog niet te danken gehad > aan zijn armoede. Jezus zegt dat hier nergens. En op andere plaatsen van de Schrift vinden we wel anders. Armoede is op zichzelf geen deugd. Agur was even bang voor de armoe als voor de rijkdom. Hij mocht eens tot diefstal vervallen. En als het gaat om het vinden van het eeuwige leven stelt Jezus heel andere dingen aan de orde. Dan gaat het om de ware verhouding tot God zoals die in Christus haar vervulling vindt.
Armen werden niet zalig door hun armoe, maar omdat en voorzover als, ze door hun armoe op God werden geworpen. Zeker dat kostte hun strijd genoeg. Waren ze door God niet verworpen? Zag Hij nog wel naar hen om? Ze hadden geen deel immers in Israël! En toch in al die ellende konden ze het alleen maar verwachten van Hem, die het recht der armen, der verdrukten gelden deed.
Over Lazarus vertelt de Heere Jezus niet veel. Het gaat eigenlijk ook niet over hem. De gelijkenis spitst zich op het gedrag van de rijke en de uitkomst daarvan. Maar toch wordt zijn naam genoemd. En dat is opmerkelijk genoeg. De meeste gestalten uit Jezus gelijkenissen blijven naamloos. Hier krijgt de arme wel een naam. En wat een naam. Lazarus. De HEERE is mijn Helper. Lazarus heeft het van God verwacht. En hij is niet beschaamd uitgekomen.
In die verwachting van zijn God heeft zijn verdrukking een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid gewerkt.
En daarom als u vraagt, hoe. kom ik ook in die schoot van Abraham, dan is niet de weg materiële armoede. Niemand hoeft die in zijn leven te forceren of te begeren, maar dan is wel de weg: geestelijke armoede. Dat wil zeggen dat wij het met al onze ellende verwachten van de HEERE onze God. Rechten vinden wij niet, noch in onze rijkdom, noch in onze armoede. Wij hebben allen gezondigd en moeten de heerlijkheid Gods missen. Maar we mogen wel toegaan tot Hem, die arm is geworden daar Hij rijk was, opdat wij door Zijn armoede zouden rijk worden, rijk in God.
Die arme man was Lazarus. Dat was zijn naam. Dat was zijn verwachting. Nee. dat maakte zijn ellende op aarde er niet minder om. Schrijnend schril tekent Jezus die. Honger, zweren en honden! Maar dat maakte wel het uitzicht heerlijk. En dat is toch een troost voor allen die in dit leven tenslotte een dal van tranen vinden, een Mesech der verdrukkingen. We hebben hier gelukkig geen blijvende stad, maar we zoeken de toekomende. En die vinden we ook. In Hem, die Zichzelf heeft gegeven tot een volkomen verzoening van al onze zonden.
het einde van de ander
Dat is wel een troost, maar nooit een gemakkelijke uitvlucht voor anderen om het de hulp aan ellendigen niet helemaal ernstig te nemen. Dat blijkt uit het einde van de andere man. Ook hij stierf. Wat is er rechtvaardiger dan de dood? De dood schakelt allen gelijk. Uiterlijk kan er wel groot verschil zijn. Hier is dat ook zo. Jezus vertelt, dat de rijke man begraven werd. Van Lazarus lezen we daar niets over. Hij zal wel meer zijn „qpgeruimd" dan begraven. De rijke man werd begraven met pracht en praal, daar kunnen we zeker van zijn.
Maar veel baatte hem dat niet. Want het grootste verschil komt pas uit in wat er achter lag. En dat valt helemaal ten gunste van Lazarus uit. De rijke man kwam in de hel terecht. Hij sloeg zijn ogen op in de pijn. Met zijn vrolijk en luchtig bestaan was het voorgoed afgelopen. Nu moest hij op zijn beurt ondervinden wat ellende was. Hij vond de pijn van een vuur dat niet meer uitdooft.
En al weer vragen we. Waar heeft hij dat aan te danken of liever te wijten? En het antwoord is: Ook niet alleen maar aan het feit dat hij rijk was. Het gaat niet aan rijken zonder meer met goddelozen gelijk te stellen. Er waren er en er zijn er die rijkdom aan vroomheid; paren. De Schrift houdt ons ook hun gestalten voor, Abraham, David, Salomo, Jozef van Arimathea, Lydia.
Wèl omdat hij van zijn rijkdom zijn leven maakte en God vergat en zijn naaste. Bij alle vorm van godsdienst begeerde hij niet werkelijk te leven naar de woorden Gods. Misschien is bij zijn begrafenis wel gezongen en gesproken van de schoot van Abraham, maar hij sloeg zijn ogen op in de pijn. Er was in zijn leven geen echte bekering tot God en daarom ook geen vrucht der bekering. Zijn geloof was zonder werken en daarom dood.
Wat een ernstig woord. Men sprak vroeger van „die ontzaglijke eeuwigheid". Het is niet te veel gezegd. Preken over de hel, over het eeuwige vuur is niet in. Is het ooit wel „in" geweest. Jezus preekte erover! Hij liet niets aan duidelijkheid te wensen over. Daar ligt het voorland van allen die niet werkelijk God begeren te dienen met een waarachtig hart. Die niet voortbrengen vruchten der bekering. Die wel kerkmens zijn, maar geen ander, geen nieuw leven kennen. Een nieuw leven dat ook uitkomt in ontferming en barmhartigheid. Voor een ieder, die wel zegt: Heere, Heere, maar die niet doet de wil van God.
Wij mensen kunnen de hel wel proberen uit te blussen door onze gedachten en theorieën. God blust haar niet uit. God laat haar verkondigen als de andere zijde van de zegen. De vloek namelijk over allen die het niet van Hem verwachten.
Daarom, laat de goddeloze ook de kerkelijke goddeloze zijn weg toch verlaten en zich bekeren tot de HEERE. Hij zal Zich zijner zeker ontfermen.
En als dat uw strijd is. Die bekering! Dat
kan ik toch nooit en dat zal ik toch nooit. En wat komt er in mijn leven van openbaar. Ik kom zo tekort. Ik ben zo weinig bereid tot een offer ook voor de armen. Neen, dan wordt u toch niet op uzelf terug geworpen. Dan mag u met al die armoede naar Christus. Wie in Hem blijft die draagt veel vrucht. Hij heeft immers alle vrucht al gedragen. Hij bloeide als een dor hout. Hij droeg de vrucht van het nieuwe leven uit Zijn dood. Zijn zaad is in de aarde gevallen en gestorven en het heeft gedragen, ja honderdvoud. En uit die vrucht wordt een ieder bediend die het van Hem verwacht. Uw vrucht kunt u niet garanderen zelfs met uw goede bedoelingen niet. Hij wel. Hij maakt Zijn belofte waar door Zijn onweerstaanbaar werkende Geest. Ik zal maken dat hun werk in der waarheid zal zijn. En alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. '
't Is de HEER', die 't recht der armen, Der verdrukten gelden doet; Die, uit liefderijk erbarmen. Hongerigen mild'lijk voedt; Die gevang'nen vrijheid schenkt, En aan hun ellende denkt.
E. Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's