Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(61)

Artikel XXXI

De roeping van de dienaren van de kerk

Nog onder de indruk van de heerlijkheid van Christus in Zijn gemeente, nog onder de indruk van de glans, die het ambt in de gemeente dragen mag vanwege de heerlijkheid van het Hoofd der gemeente, vervolgen we de belijdenis aangaande de regering der kerk, en komen nu tot de, vraag op welke wijze de ambtsdragers geroepen worden tot hun ambt.

„Wij geloven, dat de dienaars van het Woord van God, ouderlingen en diakenen tot hun ambten behoren verkoren te worden door wettige verkiezing der kerk...". Wij geloven — zo is ook hier de inzet: ook de verkiezing van ambtsdragers is een zaak van geloof, omdat het een verkiezing van de kerk is. Wij geloven, dat God roept en verkiest tot het dienaar zijn in de gemeente van Christus door middel van de gemeente. Wij geloven, zoals de eerste vraag luidt, die de te bevestigen ambtsdragers gesteld wordt: „...of gij in uw hart overtuigd zijt, dat gij wettig door Gods gemeente, en mitsdien door God Zelf, tot deze heilige dienst geroepen zijt? ". God — Hij Zelf — roept door middel van de gemeente. Dat is de

vocatio externa, de uitwendige roeping, welke echter niet de bijbetekenis heeft van „maar" uitwendig, maar de diepe inhoud van de roepende stem van God draagt. We horen de stem van de roepende God, wanneer de gemeente wettig roept en verkiest.

Met deze belijdenis keert dit artikel zich tegen twee duidelijke ontsporingen. In de eerste plaats is deze inzet gericht tegen de schandelijke praktijken, die in die dagen in de kerk waren binnengeslopen. Calvijn wijdt in zijn Institutie er een geheel hoofdstuk aan, hoe de oude regeringsvorm door de tirannie van het pausdom geheel te gronde gericht is (IV, V). In de verkiezing tot bisschop bijvoorbeeld was het recht van de gemeente om te verkiezen geheel weggevallen. Vorsten of kanunniken hadden het recht van benoeming vaak geheel naar zich toegetrokken, zodat van een wettige verkiezing door de gemeente in het geheel geen sprake meer was. Zo hebben wij in onze kerk ook de gewoonte gekend, dat bij de beroeping van een predikant de kasteelheer of - vrouwe ter plaatse een zwaarwegende stem in het kapittel had of ook een bepaald recht van benoeming. In de tweede plaats is de inzet van onze belijdenis hier gericht tegen de Doperse geestesstroming, waar de wettige verkiezing door de gemeente soms geheel vervangen werd door de-inwendige roeping alleen, en velen zich op grond van deze roe-. ping zo maar opwierpen tot herder en leraar, groepen van mensen rond zich verzamelden en op deze wijze willekeurig de eenheid der kerk verbraken.

Tegenovèr deze beide ontsporingen legt Calvijn sterke nadruk op de wettige roeping door de gemeente. Letterlijk schrijft hij: „Ik spreek over de uiterlijke en officiële roeping, die betrekking heeft op de openbare orde der kerk; de verborgene echter, van welke iedere dienaar zich voor God bewust is, en van welke hij de kerk niet tot getuige heeft, ga ik voorbij. Zij is het goede getuigenis van ons hart, dat wij het aangeboden ambt aannemen niet uit eerzucht, noch uit hebzucht, noch uit enige andere begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en uit lust om de kerk op te bouwen. Dit getuigenis is, zoals ik gezegd heb, voor een ieder van ons noodzakelijk, wanneer we onze dienst bij God aangenaam willen maken. Maar toch is niettemin hij voor het aanschijn der kerk behoorlijk beroepen, die met een slecht geweten tot het ambt toetreedt, wanneer slechts zijn boosheid niet openlijk bekend is." (Inst. IV, III, 11).

Op welke wijze vindt deze wettige verkiezing door de gemeente van Christus plaats? Daarvoor is niet één vaste regel gegeven: de kerkorde van onze kerk regelt zulke verkiezing. De ordinantie voor de verkiezing van ambtsdragers begint met het artikel: „Bij de voorbereiding en'leiding van de verkiezing van ambtsdragers herinnert de kerkeraad de gemeente aan de plaats en het werk van de ambten in de gemeente des Heeren". Het gaat om een verkiezing binnen de gemeente van Christus, en dus om een geestelijke zaak, èn in dit licht begint het tweede artikel met de woorden: „De bevoegdheid tot verkiezing van ouderlingen en diakenen berust bij de tot stemmen "bevoegde lidmaten der gemeente" (Ord. 3-1-1 en 2). De verkiezing van predikanten geschiedt door de kerkeraad — en daarin dus ook door de gemeente — behalve in zeer kleine gemeenten, waar de verkiezing van de herder en.leraar ook door de lidmaten der gemeente geschiedt. In alle gevallen geschiedt de verkiezing van ambtsdragers dus door de gemeente! Dit laatste geldt ook voor die gemeenten, waar de kerkeraad — zoals dat wel wordt uitgedrukt — „zichzelf aanvult". De kerkeraad vult nooit zonder meer zichzelf aan: dat zou bijvoorbeeld gemakkelijk tot het heersen van enkele families over heel een gemeente kunnen leiden. Elke zes jaar, bij de zogenaamde zesjaarlijkse stemming, beslissen de lidmaten der gemeente of zij voor de komende jaren zelf de verkiezing van ambtsdragers zullen verrichten, of dat zij de kerkeraad machtigen namens hen deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk uit te oefenen. Vandaar is het, dat in onze kerk er drie wijzen van verkiezing voorkomen: öf de lidmaten, dus de gemeente, kiezen zelf, öf er is een verkiezing op voordracht van de kerkeraad, door middel van-het stellen van dubbeltallen, öf de kerkeraad verkiest. Fundamenteel is dus hierbij, dat in alle gevallen de verkiezing tot ambtsdragers van de gemeente uitgaat. Een wettige roeping tot het ambt is een verkiezing door de gemeente van Christus, en mitsdien door God Zelf.

Deze wettige verkiezing geschiedt dan — zo klinkt vervolgens „met aanroeping van de Naam Gods". In dit gebed — om met Koopmans te spreken — hebben wij het af te leren om het lidmaatschap van onze richting te stellen boven het lidmaatschap van Christus' kerk. In de aanroeping van de Naam des Heeren geven we immers alles, dus ook de richting, die we binnen de kerk zijn toegedaan, uit handen: Dit moet de gemeente weer Ieren, dat juist haar gebed de verkiezing van haar ambtsdragers onderscheidt van elke politieke verkiezing". Zö wordt de opvolger van Judas gekozen: En zij baden en zeiden: ij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee één aan, die Gij uitverkoren hebt..." (Hand. 1 : 24). Wanneer in de kerk de richtingenstrijd hoog oplaait, juist rond de verkiezing van ambtsdragers, wanneer we — om met het huwelijksformulier te spreken — bitter tegen elkaar kunnen zijn, dan worden daardoor onze gebeden verhinderd. In Hand. 14:23 horen we, dat in elke gemeente ouderlingen verkoren worden, nadat er gebeden is, en ook gevast. Daarbij geeft Calvijn deze uitleg: Het doel en de reden van het gebed was voor hen tweevoudig. Allereerst, dat God door de Geest van wijsheid en discretie hen zou leiden om de beste en meest geschikte mannen te kiezen ... Wij zien immers dagelijks, dat het menselijk oordeel faalt, waar geen hemelse leiding is. Het tweede doel van het gebed was, opdat God de verkozen herders van de noodzakelijke gaven zou voorzien. Zij voegden het vasten daaraan toe als ondersteuning van de vurigheid der gebeden". Zonder aanroeping van Gods Naam is er geen wettige verkiezing mogelijk! Daarom heeft een vergadering, geopend en gesloten met de aanroeping van Gods Naam, de voorkeur boven een zogenaamde stembusverkiezing in de gemeente. De regering van de gemeente door Christus wil oojc in de verkiezing doorwerken . ..

Deze wettige verkiezing geschiedt dan ook — zo klinkt hierna — „met goede orde, gelijk het Woord van God leert". Op deze plaats was oorspronkelijk iets anders te lezen, namelijk: „daarna met oplegging der handen, in hun dienst bevestigd werden, gelijk als ons zulks Gods Woord leert". Bij de bevestiging in het ambt is sprake van de oplegging der handen! Wij kennen deze wanneer een candidaat tot de heilige dienst in het ambt van herder en leraar wordt bevestigd, maar we kennen deze niet bij de bevestiging tot ouderling en diaken. Waarom eigenlijk niet, zo vragen we, en waarom zijn in art. 31 de woorden aangaande de oplegging der handen weggelaten? Ook hier willen we luisteren naar de uitleg van Calvijn (Inst. IV, III, 16). „Het staat vast, dat de apostelen, wanneer zij iemand tot de dienst ordineerden, geen andere ceremonie gebruikt hebben dan de oplegging der handen". Calvijn ziet deze handeling in verband met de gewoonte der Joden, die datgene, wat zij gezegend of geheiligd wilden hebben, door oplegging der handen als het ware voor Gods aanschijn brachten. Jacob legde zijn handen op Efraïm en Manasse, . en Christus legde Zijn handen op de kinderen, die tot Hem gebracht werden. „Daarom gaven de apostelen door de oplegging der handen te kennen, dat ze hem, die. ze inwijdden tot de dienst aan God aanboden". Calvijn wil dan ook dit gebruik handhaven, en zegt dat het nuttig is dat door deze handeling de waardigheid van de bediening aan de gemeente wordt aangeprezen, en ook, dat hij, die tot het ambt geroepen is, daardoor eraan herinnerd wordt dat hij niet meer eigen meester is, maar dat hij in dienst is van God en van de gemeente. Tenslotte verwijst Calvijn naar twee plaatsen, waar Paulus aan Timotheüs schrijft over de oplegging der handen. De ene plaats luidt: „Verzuim

de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen van het ouderlingschap" (1 Tim. 4 : 14).

We vragen nu: waarom geschiedt wel de oplegging der handen bij een dienaar vanhet Woord en niet bij een ouderling of diaken? Vanuit het fundamentele uitgangspunt, dat het ene ambt niet over het andere heersen zal, zóu er niets tegen in te brengen zijn de handen op te leggen bij alle ambtsdragers bij de bevestiging in hun ambt. We hebben hier te maken met een voluit bijbels gebaar, dat zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voorkomt, dat een veelkleurige betekenis heeft, en dat het gebed onderstreept. We denken in dit verband bijvoorbeeld aan een kind, waar vader of moeder de hand op het hoofd legt: dat gebaar spreekt, het spreekt van liefde, verbondenheid, troost, bemoediging, kracht, het zegt: je bent mijn kind, en je staat er niet alleen voor in deze wereld, ik ben bij je en ik help je. Hier zijn' het de zegenende handen van God in de doorboorde handen van Christus, die rusten op het hoofd, die afzonderen tot een dienst, maar die tegelijkertijd daartoe bekwamen. In het gebaar van de handen, die gelegd worden op het hoofd mag de gemeente zien een uitdrukking van de neerdalende liefde, genade en vrede van God in fezus Christus, de Gezalfde van de Vader.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's