In het rechte spoor
Inleiding
In „De Waarheidsvriend" schreef ds. C. van der Wal een reeks artikelen over zijn vader, ds. B. van der Wal (1864-1924). Deze artikelen zijn gebundeld in een boekje dat dezer dagen uitgegeven werd door de Gereformeerde Bond. Wat in de artikelenserie in „De Waarheidsvriend" soms enigszins verbrokkeld over kwam, is nu naar mijn gevoel veel meer geordend. Tevens is het voorzien van zeer interessante portretten en foto's. Zelf als predikant dienend in gemeenten waar wijlen ds. B. van der Wal in zijn dagen óók mocht dienen en daar inderdaad zijn spoor of liever gezegd het spoor dat Christus door de dienst van deze mens trok, nog mocht en nog mag aantreffen, lazen we dit boek opnieuw in geestelijke verbondenheid en blijdschap. Ds. C. van der Wal, nu zelf op leeftijd geraakt, maar blijkens zijn publicaties nog groen en fris, schrijft in innerlijke affiniteit met zijn vader, zoals ir. Van der Graaf terecht in zijn voorwoord cfpmerkt. Het boek is in drie hoofddelen onderverdeeld: een geroepen prediker, een beproefd prediker en een gezegend prediker.
Een geroepen prediker
Ds. B. van der Wal hoorde tot de 'late roepingen' zouden we in onze tijd zeggen. Hij werd geboren 17 mei 1864 in Groot-Ammers. Op 18-jarige leeftijd wordt hij onderwijzer aan de Openbare School van Nieuwpoort. Hij leeft in liberale kring en geest. Na allerlei roepstemmen, komt er in het nog jonge leven van deze onderwijzer een grote ommekeer. Nu kan hij niet meer zwijgen van de ene Naam op school. Zo werd hij ongeschikt voor het neutrale onderwijs. Dan komt er de roeping in zijn hart tot het predikambt. Laten we problemen niet onderschatten die dat toen met zich meebracht. Er waren drie kinderen. Geen geld. Geen beurs. Geen 'Studiefonds'. De Heere zorgde. Iemand leende geld en de familie sprong bij. Om het gymnasium in Gouda te kunnen bijwonen, moest er gelopen (!) worden van Streefkerk naar Gouda, elke week een keer heen en een keer terug. Op 32-jarige leeftijd doet hij eindexamen gymnasium en begint de studie in Utrecht. Vier jaar later, in 1900, is candidaat Van der Wal beroepbaar en zijn eerste gemeente wordt Waddinxveen. Daar ondergaat het gezin van ds. Van der Wal veel beproevingen, maar vindt ook een geestelijke opbloei plaats in het gemeenteleven waar de Heere hem voor wilde gebruiken.
Een beproefd prediker
In het tweede hoofdstuk gaat ds. C. van der Wal nader in op de beproevingen die zijn vader in zijn gezin ondergaat. Drie kinderen worden jong weggenomen. Terwijl nog geen jaar na zijn intrede in de eerste gemeente, oip zondag 24 maart 1901, mevrouw Van der Wal op 32-jarige leeftijd heengaat in volle vrede. Dan sterft er in 1904 nog een dochter. Onvoorstelbaar, wat een leed. Toch schrijft ds. Van der Wal dat de zwaarste conflicten door zijn vader op het slagveld van zijn eigen hart werden uitgevochten. Hij woonde in zijn studietijd in Utrecht in de Kapelstraat. Hij verneemt dat deze straat vroeger de Kreupelsteeg werd genoemd. Daar voelt hij zich thuis. Maar let wel, zijn klagen is het tegendeel van wat hij wel noemde het met een dode tong over de ellende klagen. Hij snakt naar verandering. Het geheim van zijn leven lag in de binnenkamer. Ontroerend vond ik het te lezen hoe deze geroepen en beproefde prediker soms uren in gebed kon zijn. „Dan
werd hij niet moe van de verborgen omgang met God. Daarbij waren zoveel namen die hij op het hart droeg en die hij opdroeg aan de troon der genade". Zou het daarom niet zijn dat hij óók genoemd kan worden: een gezegend prediker?
Een gezegend prediker
Begonnen wordt met een beschijving van zijn arbeid in de gemeente van Waddinxveen. Hier ontstond in zijn dagen als zegen op de prediking een geestelijke opleving in de gemeente. Het kerkgebouw werd te klein, uitbreiding was nodig. Van Waddinxveen wordt de roeping naar Hasselt (Ov.) opgevolgd. Geplaagd met vele beroepen, wordt hem ook hier geen rust gegund. De volgende halteplaats is Hoevelaken. In 1917 wordt afscheid genomen want Delft is hem op het hart gebonden. Dan komt in 1919 een beroep uit de gemeente van Barneveld. Hier beleeft hij één van de zonnigste perioden uit z'n ambtelijk leven. Na vijf jaar gezegende arbeid, overlijdt hij vrij onverwacht in 1924.
Schriftuurlijk-bevindelijke prediker
Ds. B. van der Wal gold in zijn dagen als één van de bevindelijke predikanten in de kring van de Gereformeerde Bond. Mij valt dan op zijn evenwichtige benadering van het geestelijk leven, wars van uitwassen in onbijbels taalgebruik. Deze man die zo sterk (en terecht!) de noodzaak van de wedergeboorte en bekering benadrukte, wist toch op Schriftuurlijke wijze over bijv. 'het aanbod van genade' te schrijven. Ik citeer uit een preek over Johannes 3 : 16, zoals ds. C. van der Wal dat weergeeft in dit boek.
De Zoon Gods is bestemd voor de wereld. De uitdrukking voor de bestemming is breed en ruim, de liefde Gods heeft de gehele wereld tot voorwerp. Overal waar menschen gevonden worden, moet de gave Gods in hef de worden aangeboden. We vinden in dit woord Jesaja's prediking bevestigd: 'Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer'.'
Hij wijst er dan op dat in Christus' dood de middelmuur des afscheidsels is weggevallen, en dat nu het bevel geldt: gaat dan heen, onderwijst a! de volkeren, dezelve dopende in de Naam des Vaders, en des Zoon, en des Heiligen Geestes. En hij zegt: 'hoe breed zijn hier de gedachten Gods tot zaligheid ontplooid! Wij menschen hebben vaak zoovele beperkingen, zulke enge gedachten van den Heere en van Zijn werk. Hier is alle beperktheid weggenomen, hier staat het: God heeft de wereld liefgehad. De Zoon als gave is voor de gehele wereld bestemd, en naar dit woord hebben alle dienaars Gods te prediken. Het zal hun worden toegerekend, als zij dit niet hebben gedaan.' Hij onderstreept dan de verantwoording wegens het niet horen naar zulk een ruime nodiging tot de bruiloft des Lams. 'Het zal wat uitmaken onder dit ruime aanbod van genade te mogen verkeeren, waarin niemand wordt uitgesloten dan door geen oor te hebben gehad voor Gods roepstemmen.' Hij vindt het heerlijk gezant van Christus' wege te mcgen zijn. 'Wij worden in de aanbieding geplaatst op de open vlakte, aan het breede zeestrand, onder den breeden, open wind van Gods goedgunstigheid tegenover alle menschenkinderen; niet in een enge muffe kamer van enghartigheid en bekrompenheid. We hebben in den Heere met een God te doen, Die onbekrompen noodigt uit den vollen, overvloedigen voorraad van genade in Christus.'
Keerzijde
Dit getuigenis aangaande de bereidwilligheid Gods cm door Jezus Christus zondaren te zaligen, is duidelijk genoeg. Maar het klinkt in een wereld van mensen, die dit getuigenis Gods niet aannemen, al is het zo openlijk en klaar als dat van Johannes de Doper: ie het lam Gods, dat dc zonde der wereld wegdraagt. Er is een paradoxale, vanuit de mens onverklaarbare, overgang, wanneer vlak na elkaar gezegd wordt: ijn getuigenis neemt niemand aan (Joh. 3 : 32b); en onmiddellijk daarna: ie Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is.
Ik herinner me, dat mijn vader over deze woorden sprak op een catechisatie voor lidmaten in het gebouw Rehoboth te Barneveld. Het was op een zomeravond. Er was toen iemand, die nableef om te spreken over de vraag, die haar blijkbaar kwelde, of ze er inderdaad op aan kon, dat het werk van Gods genade in het hart, zich openbaart in het aannemen van Gods getuigenis en het daardoor verzegelen, dat God waarachtig is. Mijn vader heeft daarop dit tot tranen bewogen gemoed tot rust gebracht. De zonde is begonnen met het plaatsen van een vraagteken achter het Woord van God; de genade leert er een uitroepteken achter zetten.
Maar mijn vader was wel vuurbang voor een louter verstandelijk zich meester maken van de rijkdom van Gods beloften, getroffen door de aangename klank en de aantrekkelijke vooruitzichten, die eraan verbonden zijn. Bang was hij voor het roemen in een verlossing, waarom men nog nooit in volle ernst gebeden had.
Van de 3 stukken: ellende, verlossing en dankbaarheid, mag de eerste trede niet met een snelle sprong overgeslagen worden.
Dit was een grondgegeven, zowel in zijn prediking als in de pastorale praktijk. Daarbij stond hij in de spanning tussen dat ruime algemene aanbod van Gods genade en dat particuliere, persoonlijke van het werk des Geestes. Daarnaar speurde hij, met de moeilijkheid dat wij mensen geen onfeilbare hartenkenners zijn, zodat wij soms een te gunstig beeld ons vormen, soms te ongunstig. Daarbij wilde hij ten volle in rekening brengen, dat God de Heere, bij alle eenheid in het noodzakelijke, op verschillende wijze te werk gaat. Soms doet Zijn handelwijze meer denken aan die van een straffe, strenge vader, soms aan die van een zachte, ontfermende moeder. Maar ook de laatste bedoelt niet alleen het stugge hart van een weerspannig kind te breken, maar ook het zich te doen buigen onder en te schikken naar de orde van het huis des vaders, met de hartelijke schuldbelijdenis tegen die orde en tegen die vader zwaar en menigmaal misdreven te hebben. Voortdurend is hij bang voor het (na)maakwerk, al is het ook van echte, stoere, Calvinistisch-Gereformeerde snit. Of — al kan men eindeloos 'met een dode tong over de ellende praten'.
Hij begreep, dat Luther sprak over 'die Hure Vernunft' (de hoer verstand). Hij zou de spreekwijze gaarne aanvaard hebben, dat het verstand een slechte baas is, al is het een goede knecht. Vanwege zijn eigen karakter met dat brede, diepe gemoedsleven dat zich zo gemak'lijk uiten moest en kon, en vanwege zijn sterke nadruk op het feit, dat de dingen, die in het mensenhart moeten veranderen, en de geweldige werkelijkheden, waar het geloof mee te maken krijgt: van eeuwig bij God te zijn of voor eeuwig buiten God te moeten omkomen, van zo diep ingrijpende aard zijn, dat ze onmogelijk buiten het gevoelsleven om kunnen gaan — vanwege al deze factoren, was hij misschien al te wantrouwend wanneer hij in aanraking kwam met geloofsuitingen, waarin het denken over het voorwerp des gelooïs een grote plaats innam.
Voorwerpelijk — dat was immers in de taal van vele meelevende christenen weinig anders, dan een uiteenzetting van historisch geloof, dat de bijbelse waarheden, keurig op een rij weet te zetten. Toch meen ik, dat het jammer is, dat men daarvoor geen ander woord gebruikt. Want — Voorwerp des geloofs is toch niets en niemand anders dan de levende God. Die Zich in Zijn Woord openbaart. Dat
Woord is niet maar een beschrijving van God en goddelijke zaken, maar een boodschap van Hem en wat Hij gedaan en beloofd heeft in Zijn heilig Evangelie.
Verscheidenheid.
De schrijver gaat ook in op de correspondentie die zijn vader had met vele vrienden uit vorige gemeenten en elders in het land. Uitvoerig wordt de inhoud van één brief vermeld waarin ingegaan wordt op de waarde van het 'bekommerde leven' vergeleken bij de meer bevestigde en verzekerde geloofsgetuigenissen. Hieruit citeer ik het volgende:
Van haar kant wil zij deze kleinen beslist niet verachten. Zij schrijft dan: 'een kind dat geboren is, is een kind, en heeft alle voorrechten van een kind. Doch dit kind weet zelf niet, dat het kind is.' Toch vindt zij, dat die kinderen hierbij niet moeten blijven. Ze moeten leren verstaan, wat het kindschap inhoudt en daaromtrent vaster zekerheid hebben. 'Als iemand tegen ons zegt: ge zijt een koningszoon, zouden we dan niet naar de bewijzen vragen? ' De schrijfster meent degene, die naar dit bewijs vraagt, te moeten wijzen op Christus. Want zekerheid is er alleen in Hem, in het met Hem begraven worden, waarbij ons letterlijk alles ontvalt; en in het met Hem opgewekt zijn en in de hemel gezet zijn (met verwijzing naar Efeze 2 en Rom. 6) 'al zullen velen (verre de meeste) dit eerst in de overgang van de tijd naar de eeuwigheid beleven'. Voor dat het tot die bewuste overgang in Christus gekomen is, kan er wel allerlei troost en hoop wezen, maar die zijn nooit duurzaam. Zij noemt dit het 'standelijk' leven, d.w.z. geestelijk leven met vaak zeer wisselend niveau, zonder met bewustheid van 'staat' te zijn verwisseld, d.w.z. zonder bewust door de aanvaarding van het volbrachte werk van Christus overgegaan te zijn van de staat van veroordeelde in die van vrijgesprokene. Zij verwijst dan naar de bekende dr. Alexander Comrie, die o.a. in zijn behandeling van de eerste 7 zondagen van de Catechismus van het leven óp ons gevoel en het zoeken van onze zekerheid in de lévendigheid van dat gevoel, ons wil leiden tot het leven des geloofs, om enkel de grond onzer zaligheid in Christus te hebben. Zij zegt dan: 'het gevoel ziet op wat men van Christus heeft, het geloof op dat, wat Christus is. Het geloof in Christus wordt niet bewogen, omdat Christus Dezelfde is. Hij is de Rotssteen, Die onbewegelijk is.'
Ds. C. van der Wal zegt dan dat zijn vader het niet eens was met hen die elke vorm van geestelijk leven ontkenden en dus mede van deel aan Christus vóór het beslissende ogenblik van een bewuste rechtvaardiging. Ik citeer opnieuw:
Ik heb mijn vader eens gevraagd of hij zulk een apart moment in zijn leven had ervaren, zodat hij daarvóór niet gerechtvaardigd was en daarna wel. Hij heeft zulk een concentratie op één moment toen ontkend. De gerechtigheid, die in Gods gericht bestaan kan ligt immers in Christus. En in het Evangelie wordt de gehele Christus met al Zijn weldaden aangeboden en door het oprecht geloof, hetzij klein of groot, toegeëigend.
Ik heb nog zijn exemplaar van Comrie's Verklaring van de 7 zondagen van onze Heidelberger.
Comrie maakt daarin inderdaad ook onderscheid tussen de verzekering des geloofs en de verzekering van het gevoel. De eerste rust louter en alleen op Gods waarheid, tegen alle zwarigheden en onmogelijkheden, omdat wij op de belovende God zulk een vertrouwen stellen, alsof wij het door Hem beloofde reeds in bezit hadden.
De verzekering van het gevoel beschrijft hij als een blijde aandoening die in het hart oprijst, uit een overtuiging, welke de Heilige Geest (cursivering van mij, v. d. W.) in het hart werkt, dat wij alles, wat'beloofd is, dadelijk (d.w.z. metterdaad) hebben, bezitten en genieten. Hij beschrijft het aangename, maar ook het ongestadige en soms ook hevig bestredene van zulke hoge gevoelens.
Grond van ons vertrouwen
Niet het hebben en genieten van zulke gevoelens bestrijdt hij, maar het gevaar dat wij ons vertrouwen daarop laten rusten in plaats van op het Evangelie van Gods genade in Christus. Want wij zijn veranderlijk, God de Heere niet. Iemand zei eens tegen mij: het gevoel is aangenamer, maar het geloof is zekerder.
Daarom is het niet juist het genieten van de omgang te beschouwen en te beperken tot een vroeger, lager stadium van geestelijk leven en daartegenover het pure, onvermengde geloofsleven te stellen. Bij mijn vader nam het gevoelsleven zulk een grote plaats in mede, omdat het gemoedsleven in heel zijn bestaan zulk een brede plaats innam. Maar ik herinner mij vanuit mijn jeugd reeds, dat hij waarschuwde voor het bouwen op datzelfde gevoel, omdat dit 'op zichzelf' niet meer zou zijn dan drijfzand. Dat wil niet zeggen, dat men voor het gevoel niet dankbaar zou mogen zijn. De Bijbel spreekt niet zoveel over het gevoel, al beschrijft die wel verscheidene gemoedstoestanden, die het gevoelsleven raken. Maar dan niet als geklassificeerde stadia van het geestelijk leven.
Comrie waarschuwt zelf tegen het ingewikkeld maken van het geloof, dat alleen een Amen zeggen is.
Slot
Ds. Van der Wal schrijft hoe zijn vader bang was voor alle dode schematisering. Men moet van Gods plantwerk geen herbarium (kruidenboek) maken. Preek-en catechisatiewerk bedoelen allerminst een soort geestelijke anatomische les te zijn, terwijl we de ruimte en de verscheidenheid van het werk des Geestes niet mogen inperken (pag. 96).
Tenslotte, zo meent de schrijver, is er in de kring van de Gereformeerde Bond door de studie van Calvijn veel goeds te vinden. Bij Calvijn en veel van zijn tijdgenoten vormden het voorwerpelijke en het onderwerpelijke een veel diepere eenheid dan men later wel besefte. „Laat men nooit vergeten, dat wanneer het satan gelukt het zicht op Hem die hèt Voorwerp des geloofs is, te verduisteren of zelfs weg te nemen hij met het z.g. 'onderwerp' niet veel moeite meer heeft. Daarom moet onze prediking nog veel meer het karakter vertonen van een instrument, dat van Hem niet alleen spreekt of zelfs getuigt, maar ook van Zijnentwege komt. En dat de bedoeling van ditzelfde van Hem komende instrument is tot Hem te leiden" (pag. 97).
(Naar aanleiding van ds. C. van der Wal „ ... in het rechte spoor", Levensschets van ds. B. van der Wal, 1864—1924, verkrijgbaar door storting van ƒ 16, — op gironr. 93301 t.n.v. Adm. De Waarheidsvriend, of in de boekhandel. Het is een uitgave van de Geref. Bond en is door de Maassluise drukkerij v/h Embedé gedrukt.)
Waddinxveen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's