Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dominee Ledeboer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dominee Ledeboer

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Huiselijk leven (2)

Ds. Ledeboer is immer vrijgezel gebleven. Een oude huishoudster, die tot ongerief van Ledeboer niet al te best kon koken, verzorgde hem. In zijn huiselijk verkeer verloochende hij zijn afkomst niet. Er heerste een welgemanierde deftigheid. Orde en netheid moesten er zijn. Onzindelijkheid vervulde hem met tegenzin. Hij kon ook lastig zijn en opvliegend. Al in 1824 toen Ledeboer 16 jaar was, schreef zijn vader van hem: „hij is niet sterk en driftig." In de omgang met anderen kon hij soms nors zijn op het onhebbelijke af. Als hij jarig was, keek hij de geschenken niet aan, maar zette ze onuitgepakt achter zijn stoel. Moest er plaats worden gemaakt, dan schoof hij met de poot van de stoel de cadeau's weg.

Och... wat moest hij met geschenken? Schatten? Weg aarde, weg schatten... ze zijn: „boeien, ze vertragen in 't sproeien, naar 't hemelse Huis." Toch niet zo leuk voor de gevers. En in dit geval weinig beschaafd. Weelde wilde hij weren. Eenvoud was het ware. Als het haar van een vrouw niet geheel achter een muts was verborgen, viel het woord: „hoerenvoorhoofd".

Met zijn onnodige, kwetsende opmerkingen heeft Ledeboer vaak de mensen onnodige pijn bezorgd. Een pluspunt was zijn verregaande milddadigheid. Hij gaf gemakkelijk weg. Armoede bij iemand te weten, raakte hem diep. Het is gebeurd, dat hij, om een arme te helpen, het vloerkleed uit zijn kamer weggaf. Zoals in alles... singulier. Hij kon in het geven zo weinig maat houden, dat op een gegeven moment zijn familie hem onder curatele heeft gesteld. Hij zou anders nog alles weggeven en zelf in moeilijkheden komen.

Dominee Ledeboer was een begenadigd bidder. Hij leefde teer met zijn God, in ootmoedig morgen-en avondgebed. Persoonlijke noden, de behoeften van de kerk, de noden van het land en volk klaagde hij de Heere met woorden, waaruit de zalving met de Heilige Geest te proeven was. De predikant van Benthuizen was, bij al zijn eigenaardigheid, een man vol van de Heilige Geest. In dienstwerk en huisbeleid een lichtend voorbeeld van godsvrucht. Ziende op zijn ijver en trouw in de dienst des Heeren, vergeet men gemakkelijk zijn soms zonderling bezig zijn.

Het conflict

Ledeboer was in de Ned. Hervormde Kerk niet zonder bezwaardheid. We zagen reeds, dat hij van de gezangen, die reglementair waren voorgeschreven, een grote afkeer had. Dat vele predikanten in de kerk onrechtzinnig waren, was hem ook een last. En dan de kerkelijke reglementen. Een doorn in zijn oog waren ze hem! In zijn studeerkamer in Benthuizen werd hij bepaald bij de „ongoddelijkheid" der reglementen en zo had „God de Heere hem het licht doen opgaan."

Hoe had hij ze ooit kunnen ondertekenen? De volgende dag, zondag 8 november 1840, stond hij op de kansel. Met gewijde aandacht volgt de Gemeente de prediking. Maar plotseling gebeurt er iets buitengewoons! De dominee werpt het gezangenboek, alsmede de reglementenbundel van de preekstoel. Een gedienstig vrouwtje wil ze oprapen, maar hij roept haar toe: „laat liggen, straks zullen we het begraven."

Na de dienst verzoekt de predikant de Gemeente hem te volgen naar de tuin van het huis, dat hij kort daarvoor had gekocht van de burgemeester van Benthuizen. Allen volgden hem. Ds. Ledeboer graaft, omringd door zijn gemeenteleden, een kuil in de tuin, werpt reglementenbundel en gezangenboek er in en zegt: „daar liggen moeder en kind". De kuil wordt weer toegemaakt en leraar en gemeente zingen: „de Heere zal opstaan tot de strijd" en „Vraagt naar de Heer' en zijne sterkte." Uiteraard grote deining allerwege om dit niet alledaags gebeuren!

Die zondagavond en ook nog de volgende woensdagavond kon ds. Ledeboer in de kerk van Benthuizen het Woord bedienen. Maar toen was het uit, omdat sommige gemeenteleden een klacht tegen hem hadden ingediend. Op 13 november 1840 schorste het classicaal bestuur hem met behoud van tractement. De zondag daarop trad hij met een groot deel van zijn Gemeente in het pas gekochte burgemeestershuis op en 's avonds in een particulier huis in Molenaarsbrug. Het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid Holland zette daarna Ledeboer uit zijn ambt (26 januari 1841).

Aan een twee-jarig predikantschap in de Ned. Herv. Kerk was een eind gekomen. Ledeboer heeft zijn afzetting nooit erkend. Hij achtte deze onwettig. Hij schreef daarover: „Wij maken geen aanspraak oip enige voorrechten van het Hervormd Genootschap, want die hebben ze even zomin als dieven. Het is het onze en God zal het ons weergeven op Zijn tijd en de vijanden verdrijven." Hij meende: niet wij hebben ons afgescheiden, maar zij, die niet bij de belijdenis bleven. Later heeft hij aan iemand, die de Herv. Kerk wilde verlaten en in verband daarmee bij ds. Ledeboer advies inwon, toegevoegd: „De Heere heeft u in de kerk uit de duisternis geroepen tot Zijn wonderbaar licht. Het waarom is zijn vrije ontfermende genade, maar het waartoe is, opdat ge op de plaats waar Hij u zette, een ieder naar de mate der gaven hem geschonken, daar ook als een licht zou schijnen in de duisternis.

De duivel maakt' ons wijs, om onze hoogmoed te strelen, dat, waar wij in onze vrome mantel gehuld, ons heen wenden, de gehele wereld ons volgen zal. Doch geloof hem niet. Hij heeft mij ook bedrogen, hij kan het u ook doen. Ik meende, toen ik de kerk verliet, dat de gehele Gemeente en met haar alle Gemeenten mij zouden volgen, doch er gebeurde niets van, slechts enkelen deden het, die al geheel of gedeeltelijk gewonnen waren. Zij, die de prediking het meest behoefden, bleven achter. En ik en mijne Gemeente zijn zout geworden in de pot, terwijl de wereld bederft."

Heeft Ledeboer het verlaten van de Hervormde Kerk dan toch als dwaling beschouwd? In elk geval schijnt het bewustzijn, dat zijn kerkelijk standpunt zuiver was, op het laatst van zijn leven, niet zo sterk te zijn geweest.

In contact met de Afgescheidenen

Uiteraard trok het kerkelijk gebeuren in Benthuizen bijzondere belangstelling in de kring van de Afgescheidenen. Nog voor ds. Ledeboer geschorst werd, kwam ds. de Cock, één van de vóórmannen van de Afscheiding,

hem bezoeken. Men zag in hem een lotgenoot en medestander.

En... 4 dagen na de schorsing van Benthuizens predikant, verscheen deze plotseling oip de synode van de afgescheidenen, die op 17 november te Amsterdam was geopend en onder voorzitterschap van Brummelkamp stond. Als bij „innerlijke ingeving" was Ledeboer naar deze bijeenkomst geleid. Onmiddellijk en met vreugde werd hij ontvangen. Men maakte hem gelijk stemhebbend lid van de synode, wat duidelijk in strijd was met het gereformeerde kerkrecht. Met dit recht sprong men in die dagen wel vreemd om! Ook werd Ledeboer in een commissie benoemd, die H. P. Scholte, met wie men een geschil had, op de rechte weg moest terugbrengen. Er werd met deze Scholte geen overeenstemming bereikt. Integendeel... er ontstond tussen de broeders een hooggaande woordenwisseling. Bekend is, dat aan deze ruzie een eind werd gemaakt door de uitroep van Ledeboer: „Almachtig God, bekeer ons." _

Ledeboer sloot zich bij de Afscheiding aan. Maar niet voor lang. Na ongeveer een jaar trekt hij zich terug. Hij kon zich uiteindelijk niet thuis gevoelen in de sfeer van vrijheid vragen aan de overheid om kerk te mogen zijn. Ledeboer wilde de historische lijn vasthouden en de naam gereformeerd niet opgeven. Hij zag in het vrijheid vragen verloochening van het beginsel, ja, verloochening van de Koning der kerk! Voortaan zou Ledeboer, evenals die andere eenling ds. Budding, voorgoed zijn eigen weg gaan en leven op de verre achtergrond van het nederlandse kerkelijke leven.

Ledeboer heeft de aansluiting met de Afgescheiden Gemeenten later een „grote dwaling" genoemd. „Ik viel in een zeer diepe put en deed anderen met mij instorten. De Heere trok mij eruit en opende eerst daarna mijn ogen. Ik heb het mogen belijden. De Heere onderwees mij bij al mijn dwalingen, maar ik hield het vlees vast, eerde de mensen boven God, vreesde het schepsel meer dan de Heere, wilde met alle kinderen Gods het. wel houden, zag tegen de jaren, grijsheid, kennis en genade op. De Heere gaf ons besluiten die niet goed waren. Wij verstonden elkander niet." De Afgescheidenen lieten hem evenwel niet zomaar los. Telkens weer werd op hun synodes over Ledeboer gehandeld. Eerst in het jaar 1857 verklaarde de synode van Leiden, dat Ledeboer en Budding gerekend worden buiten de kerkgemeenschap der Afgescheidenen te staan.

Reizend predikant

Zo bleef ds. Ledeboer dan op zichzelf. Terwijl hij in Benthuizen voortging met preken, ging hij daarnaast als reizend predikant het land door. Vergunning daartoe vroeg hij niet aan. Al spoedig kwam hij met de rechter in aanraking. De regering is hard en onrechtvaardig tegen hem opgetreden. Bij de grondwet van 1815 toch, was vrijheid van godsdienst gewaarborgd. Maar voor de mannen van de Afscheiding en nu ook voor Ledeboer gold dit blijkbaar niet. Op hen paste men het strafwetboek van Napoleon, dat nog steeds in Nederland gold, toe. Daarin werd bepaald, dat op straffe van geldboete, geen vergadering van meer dan 20 personen, die zich bezig hielden met godsdienstige, letterkundige, politieke of andere onderwerpen mocht worden gehouden, zonder toestemming van de Hoge Regering. Had men deze wet beter geïnterpreteerd, dan zou duidelijk zijn geworden, dat Napoleon de wet nooit heeft gebruikt om enige godsdienstoefening te verhinderen, maar dat het ging om revolutionaire bijeenkomsten die een gevaar voor de staat betekenden. Of zoals Ledeboer in een brief aan koning Willem II schreef: „onder toepassing van een artike der strafwet, opgesteld tegen oproer-en scheurmakers." Er is, door dez wet te hanteren, groot onrecht gedaan, zowel aan de mannen van de Afscheiding als aan Ledeboer en anderen!

De geldboete's, aan ds. Ledeboer opgelegd, weigerde deze te betalen. Om hem uit de gevangenis te houden, betaalde zijn familie voor hem. Toen ging men iedere zondag procesverbaal op maken. Bijna iedere preek van Ledeboer betekende oplegging van een geldboete. Het bedrag ervan liep nu zo hoog op, dat de familie met betalen stopte. En zo kwam Ledeboer in de gevangenis terecht. Eerst van 29 april tot 29 mei 1843. Daarna zelfs van oktober 1843 tot half mei 1845. In de gevangenis dichtte Ledeboer:

„Mijn leerschool is 't gevangenhuis, 't Gevangenhuis, mijn zachte kruis, De Heer' mij daar te leren geeft, Wat Hij mij aldus niet zo geeft. Een leerschool, waar mij Jezus leert En satans' strikken voor mij weert. En, val ik soms, Hij vat mij weer Door Zijne hand, ter Zijner eer, Naar Zijnen raad en wil en weg, Maar niet naar vrije overleg."

Nadat Ledeboer weer vrij man was, liet men hem verder ongemoeid. Als predikant doorreisde hij de provincies Zuid-Holland, Gelderland, Overijssel en Drente. Gedurende zijn afwezigheid werd de gemeente van Benthuizen verzorgd door ouderling Gerrit de Roos, die de gemeente met „oefeningen" stichtte.

Door deze „zendingsreizen" van Ledeboer ontstond een vrij groot aantal gemeenten. Verband tussen deze verschillende vestigingen was er niet veel. Praktisch bestond ieder op zichzelf. Wel erkenden allen ds. Ledeboer als hun leider.

, Vooral Zeeland werd in toenemende mate het werkterrein van Ledeboer. In St. Philipsland wijdde hij in 1849 P. van Dijke tot herder en leraar.

e Innerlijke ingeving gaf hem het inzicht in deze zaak goed te handelen. In 's Gravenpolder oefende Daan Bakker. Ook deze wilde hij tot predikant ordenen. Maar deze had geen vrijmoedigheid daarin te bewilligen. Later kreeg hij daar blijkbaar een ander

inzicht in, want toen is hij n.b. door twee ouderlingen in het ambt van predikant gesteld. Over deze bevestiging van Daan Bakker van „de Palmboom" is veel te doen geweest! Op vele plaatsen in Zeeland heeft Ledeboer Gemeenten opgericht. Als latere voorganger van deze gemeenten kan genoemd worden ds. L. Boone. Het is misschien interessant te weten, dat thans nog 65 , , Oud' Gereformeerde Gemeenten in Nederland" in ons land zijn, met circa 17.000 leden. Ook in Bolnes is zulk een gemeente. Voor die 65 Gemeenten zijn 8 predikanten beschikbaar. Het groot aantal vakatures dwingt tot veel „preekiezen".

Een ambtsdrager van zulk een „Ledeboeriaanse" Gemeente deelde mij vol ontzag mede, dat in hun kring nog de „ouwe schrievers" worden gelezen.

Deze Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland hebben classes en een synode. De synode komt elk jaar in vergadering bijeen. (Wordt vervolgd)

Bolnes/Ridderkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Dominee Ledeboer

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's