Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In goede spoor

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In goede spoor

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziet mij niet aan dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken — zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden. Mijn wijngaard die ik heb, heb ik niet gehoed. Zeg mij aan, Gij die mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij (de kudde) legert in de middag; want waarom zou ik zijn als één die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herders. Hooglied 1 : 6—8

1. Het spoor bijster

In een gedicht kan het ene beeld zomaar weer overspringen op het andere. Zoëven heeft de bruid de bruidegom vergeleken met een koning. Binnen die beeldspraak kon zij spreken van de vertrekken, de zalen van het koninklijk paleis. Een ander geliefkoosd beeld in liefdespoëzie is dat van het herdersleven. Het typisch idyllische van de herder en de herderin, de kudde en de weide. We behoeven wanneer we deze verzen lezen dus niet te denken dat de bruidegom wérkelijk een koning en de bruid wérkelijk een herderinnetje was. We hebben hier te maken met dichterlijke vrijheid en verbeeldingskracht.

Ze vertelt dan verder: ik ben zo zwartachtig omdat ik vaak aan de felle zon blootgesteld ben geweest. Ik moest namelijk wijngaarden hoeden, ik fungeerde als bewaakster om de vossen en de vogels weg te jagen. Dat gold als een hard, inspannend werk. Eigenlijk een soort slavenarbeid. Maar 'de kinderen van haar moeder', haar broers hadden geen medelijden met haar. Zonder pardon moest ze die moeizame arbeid verrichten, dag in, dag uit. En dan zegt ze: 'mijn wijngaard die ik heb, heb ik niet gehoed'. Die andere wijngaarden dus wel, maar haar eigen wijngaard niet. Nu is met haar eigen wijngaard waarschijnlijk haar eigen persóón bedoeld. Ze heeft het zo druk gehad met het hoeden van de wijngaarden, dat ze aan zichzelf helemaal niet toekwam. Ze had geen tijd om zichzelf te verzorgen. Haar handen waren verweerd en geschramd door het dagelijks werk, haar gezicht was gebruind en verveld door de felle zon. Geven we een nog iets wijdere betekenis aan deze woorden 'mijn wijngaard die ik heb, heb ik niet gehoed', dan wil het zeggen: ik heb mijn eigen belangen niet goed behartigd, in beslag genomen door het vele werk ben ik onachtzaam geweest ook... tegenover mijn geliefde, zo is er een verwijdering gegroeid tussen hem en mij, zo ben ik hem kwijt geraakt!

In vers 7 blijkt inderdaad dat de herderin haar herder kwijt is. Daarmee wordt dan een vaak voorkomend verschijnsel aangeroerd. Namelijk dat er binnen een liefdesverhouding en huwelijksverbond ook moeilijkheden en zorgen zijn. Het is niet allemaal rozegeur en maneschijn. We moeten niet gaan idealiseren en romantiseren alsof er nooit wolken voor de zon zouden schuiven en alsof er geen schaduwen zouden vallen over de weg. Wat kun je óók als man en vrouw elkaar lange tijd kwijt zijn, al heb je elkaar levenslange trouw beloofd. Wat een verwijdering kan er zijn en langs elkaar heen leven. Allerlei zaken en besognes kunnen zó onze aandacht opeisen, dat we intussen ons eigen gezin verwaarlozen en dat we uiteindelijk zouden moeten zeggen: 'ik ben wél druk bezig geweest met het hoeden van andere wijngaarden, maar mijn éigen wijngaard heb ik niét gehoed'.

— o — Maar zo ligt het ook in het geestelijk leven! Ook daarin zijn er tijden en weertijden, gaat het zo dikwijls op en neer. En nu kunnen er allerlei omstandigheden zijn waardoor er verwijdering optreedt tussen de HEERE en een gemeente, tussen Christus en de ziel. Dat zullen vaak situaties zijn die u zelf niet gezocht hebt en waar u eigenlijk de beste bedoelingen mee had... Ik denk nu vooral aan de bezigheden en beslommeringen van alle dag die u zo langzamerhand boven het hoofd gaan groeien. En waar gaan we dan het eerst op beknibbelen? Op het gebed. Op het zoeken van het éne nodige. Op de stille tijd voor schriftlezing en meditatie. Zo kan het niet anders of er treedt verachting in de genade op, de thermometer van het geestelijk leven daalt langzaam maar zeker. We zijn o zo druk met het hoeden van de wijngaarden (ons dagelijks werk wat toch ook onze roeping is, ons gezin dat ons immers opeist, misschien wel allerlei kerkelijk werk dat niet mag blijven liggen), maar onze eigen wijngaard hebben we niet gehoed! We zijn aan onszelf voorbij gehold. Zo werd ons gebed plichtmatig en koud. Onze kerkgang werd een kwestie van gewoonte. Ons bijbellezen gebeurde gevoelloos. En ineens realiseerden we ons: uiterlijk is alles nog wel in orde, maar tóch — we zijn de Heere kwijt, de teerheid is weg, we zijn niet meer zo écht bedroefd over onze zonden, we zijn niet meer zo écht blij om het evangelie van Gods genade, we zijn niet meer zo écht bereid om de Heere te volgen waar Hij ons maar roept. Wie en wat is de bruid dan tegenover de Bruidegom? Dan staat haar ontrouw tegenover Zijn trouw, haar lauwheid tegenover Zijn warme bewogenheid, haar achteloosheid tegenover Zijn zorg. Maar als zij dat nu maar ontdekt!

De Heere wil daar meer dan eens het Heilig Avondmaal toe gebruiken. O, dan schrikken we wanneer we de bediening aangekondigd zien staan in de kerkbode. We denken: zijn de drie maanden nu alweer om? Maar we denken tegelijkertijd: het kan zo niet! Waarom niet? Wel, ik ben de Heere kwijt. Met de genade van de vorige keer kan ik het niet doen. Door de grauwsluiers van mijn geesteloosheid zie ik Gods vriendelijk aangezicht niet meer. Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, dat onbedacht zijn he . heeft verloren. Ai zoek Uw knecht schoon hij Uw wetten schond, want hij volhardt naar Uw geboön te horen!

Het is goed wanneer we op deze wijze eerlijk worden gemaakt voor God en weer op onze plaats komen. Dan kunnen we uiteindelijk niet wijzen op allerlei omstanders en omstandigheden. Maar dan moet de beschuldigende vinger op onszelf gericht worden. 'Mijn wijngaard, die ik heb, heb ik niet gehoed.' Daar ligt de oorzaak. Wie is de bruid dan tegenover de Bruidegom? Niet alleen een nietig herderinnetje tegenover de grote Koning, maar ook een doolziek schaap tegenover de goede Herder. Maar dan toch ook een bruid die zonder de Bruidegom niét

kan. Zij is het rechte spoor bijster, maar anderzijds wil zij niets liever dan het spoor van de Herder weer zoeken en vinden.

2. spoor zoeken

In vers 7 horen we het meisje zeggen: 'Zeg mij aan — gij die mijn ziel liefheeft (dat wil zeggen: van wie ik zielsveel hou waar u de kudde legert in de middag; w waarom zou ik zijn als één die zich bedek bij de kudden uwer metgezellen? '

Ze is haar vriend kwijt. Mede door haar eigen schuld is het kontakt verbroken. Maar dan legt ze zich daar niet zomaar bij neer, dan berust ze daar niet in. Ze roept luidkeels: waar bèn je? ik hou van je! w r aar heb je je kudde naar toe geleid? Voortbordurend op de beeldspraak denkt zij aan de herder die in de middag, 0; p het heetst van de dag, een beschut plekje uitzoekt voor zijn dieren. Hij laat ze rusten in de schaduw van het struikgewas, in een goede weide bij een frisse beek. Daar wil de bruid bij hem zijn. Laat mij toch niet zijn al één die zich bedekt, als een gesluierde, bij de kudden uwer metgezellen — wanneer ze hem niet zou kunnen vinden en van de ene kudde naar de andere zou moeten gaan, vruchteloos zoekend. Wat moet die bedekking, die sluier in dit verband?

De kanttekening bij de S.V. denkt aan een teken van droefheid én, óf van schaamte. Het is ook mogelijk dat we moeten vertalen: 'want waarom zou ik zijn als één die maar loopt te dwalen bij de kudden van uw metgezellen? ' Je weet toch wel dat ik het bij anderen niet vinden kan? Ik kan je niet missen. We hebben hier duidelijk voor ons een hartstochtelijke poging om de verwijdering die ontstaan is ongedaan te maken. Het is niet erg, het is zelfs welhaast onvermijdelijk dat er in een huwelijksverbond of in een vriendschap inzinkingen en verwijderingen zijn. Als de liefde er dan maar is, de liefde die alle dingen hoopt, alle dingen bedekt en alle dingen verdraagt. Dan laten we de zon niet ondergaan over onze toorn. Dan kunnen we niet blijven mokken en koppen, dan doen we alles om het weer helemaal goed te krijgen.

— o — Maar zo is het ook in het geestelijk leven, in de geloofsomgang met God in Christus. Missen — zoeken en vinden. Dat missen wordt eigen schuld. Ik ben weggelopen. Ik heb de HEERE op de achtergrond geschoven omdat ik de duizend dingen van mijzelf zoveel belangrijker vond. Maar dan gaan we ook roepen: 'Zeg mij aan, Gij dien mijn ziel liefheeft — waar Gij weidt.' Ja, zo ligt h toch voor de gelovige in het diepst van zijn of haar hart: 'God heb ik lief / want die getrouwe HEERE, hoort mijne stem — mijn smekingen — mijn klagen.'

Gij, dien mijn ziel liefheeft, U o Heere Jezus, van Wie ik zielsveel houdt. Daar hebt ud), u weer het beslissende kenmerk van het ant geloof. Het geloof uit zich in de liefde. Kent t u deze liefde? Laten we niet denken dat het hier zou gaan om één of andere luxe die we desnoods zouden kunnen missen.

Het apostolische woord zegt: 'Zo iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, zij een vervloeking!' Zó staan de zaken dus Een beminde óf een vervloekte. Of u hebt Jezus lief, of u hebt de eeuwige dood lief. Ik vraag niet of u in gemeenschap met Christus leeft, of u de laatste dagen veel in Zijn nabijheid bent geweest. Het kan zijn dat het juist de laatste tijd erg donker is en dat de Heere heel ver weg schijnt te zijn. Maar ik vraag u: schreit uw ziel daaronder, schreeuwt zij om de nabijheid des Heeren, kan zij het niet uithouden in die nacht en in die kou? Hebt u Hem lief? Is het uw gebed: 'o grote Herder der schapen, wa legert U de kudde in de middag? ', waar z de grazige weiden, waar zijn de zeer stille wateren, waar zijn Uw stok en Uw staf die mij zozeer vertroosten? Het kan allemaal zo oneindig ver weg liiken te zijn. Maar uw hart roept uit tot God Die leeft. Och, werd ik derwaarts wéér geleid, dan zou mijn mond U de ere geven.

Jongeren en ouderen, is er deze betrekking en betrokkenheid op Christus? Van nature kennen wij deze liefde niet. Daarom is het wonder van de wedergeboorte voor ons allen zo noodzakelijk en onmisbaar. De leeuw moet een lam worden, de raaf moet een duif worden, de hater moet een liefhebber worden. De HEERE moet dat alles schenken door Zijn genade. Maar de HEERE wil dat ook doen. Hij hoort uw, jouw stem zo graag. Op uw noodgeschrei doet Hij grote wonderen.

l Zou u dan niet eens beginnen met te bidden, ja vurig te roepen: 'Heere, zeg mij aan, waar U de kudde legert in de middag, laat mij van die grote kudde toch een heel klein schaapje zijn.' Er is in de Doop ons beloofd dat de Heilige Geest in ons wil wonen. Op die belofte moogt u, mag jij smekend terugkomen. Dan wordt het ook voor u MISSEN - ZOEKEN - VINDEN. Dan herkent u zich in die vertwijfelde bruid die roept: 'want waarom zou ik zijn als één, die zich bedekt bij de kudden uwer metgezellen? ' Ik kan het buiten U nergens vinden, o God. Niets is er waar ik in kan rusten. Buiten U is alles leeg en hol en voos. — o —

3. In 't goede spoor

Wat denkt u, lezer? Zou de bruid geen antwoord krijgen? Zou ze'vergeefs zoeken en roepen? Nee, er komt een reaktie. Al is dit antwoord nog voorlopig. Denkelijk komt in vers 8 de bruidegom zelf nog niet aan het woord. Het wordt veeleer een welwilet lende omstander, een 'vriend van de bruidegom' in de mond gelegd. Zo wordt dan de bruid bemoedigend toegevoegd: 'Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw gieten bij de woningen der herders.'

Al weet je het niet direkt, al schijnt hij je roepen niet te horen, al krijg je geen antwoord — houd toch moed, geef het niet op, blijf maar zoeken. Dat is de goede en bemoedigende raad voor de bedroefde bruid. En dan moet ze niet in het wilde weg gaan zoeken, maar op de schapensporen letten en die met haar eigen geitenkudde daarheen gaan . waar de herders zich gewoonlijk ophouden. Als je vriend dan een herder is, zoek hem daar waar je herders verwachten kunt.

— o — Wat een goede raad voor ieder die geestelijk de weg kwijt is. Indien gij het niet weet... Misschien moet u wel zeggen 'ik zoek Hem, maar ik vind Hem niet.' Indien u het dan niet meer weet, houdt toch aan en grijpt maar moet — ga uit op de voet-ar stappen der schapen, wijk van de schapen-zijn sporen niet af. Heeft de allerbeste Herder geen sporen getrokken waarlangs Hij door alle eeuwen heen Zijn kudde heeft willen leiden? Staan die sporen niet uitgerekend in het Woord? Zou u dat dan niet lezen en overdenken telkens weer? Worden die sporen niet aangewezen in de bediening van het Woord? Zou u daaronder dan niet trouw komen met een begerig hart? Leert u niet door het gebed uw treden te zetten in Zijn spoor? Zou u dan niet ijverig en vurig zijn in het persoonlijk gebed en in de gemeenschappelijke-gebeden?

Een bemoedigend woord voor alle zoekers en vragers naar Jezus! Zoeken naar genade bij God kan lang duren, maar is niet vruchteloos. Het is geen onbegonnen werk. Er zijn sporen getrokken. Let maar op de voetstappen van de schapen. Zie op wat Gods kinderen in de bijbel hebben meegemaakt aan uitreddingen en verlossing, na bange aanvechting vaak. Leg het oor maar te luister bij uw mede-gemeenteleden die geloofservaringen hebben opgedaan. Maar vooral — ook als het gaat om het leven vanuit de avondmaalsgemeenschap — laat het leven in heiligmaking, het leven van de dankbaarheid, een biddend leven mogen zijn. Biddend spoorzoeken achter de goede Herder aan:

Ik zet mijn treden in Uw spoor opdat mijn voet niet uit zou glijden — wil mij voor struikelen bevrijden en ga mij met Uw heillicht voor. Ik roep U aan, 'k blijf op U wachten, omdat G' o God, mij altoos redt. Ai, luister dan naar mijn gebed en neig Uw oren tot mijn-klachten!

V.

J. H.

De liefde komt voort uit het harte Gods. Hij is met Zijn liefde tot ons gekomen en bewijst ze ons dagelijks en wil die door de Heilige Geest uitstorten in onze harten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In goede spoor

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's