Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een parel van christelijke troost

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een parel van christelijke troost

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Dordtse Leerregels I, § 17)

De betreffende passage uit de Leerregels waarin — zoals we zagen — de gelovige of godzalige ouders op het hart wordt gebonden niet te twijfelen aan de zaligheid van hun jonggestorven kinderen, is maar kort. Er wordt niet breed ingegaan op allerlei vragen die zich op dit punt, ook in de pastorale praktijk, voordoen. Enerzijds is dat kernachtige positief te waarderen als wijze terughoudendheid. Waarschuwen de Leerregels zelf niet tegen het 'curieuselijk onderzoeken', dat is op al te nieuwsgierige wijze willen doordringen in de verborgenheden Gods. Anderzijds kan er toch wel een gevoel van teleur-

stelling overblijven, omdat opi> epaalde brandende vragen geen antwoord wordt gegeven. Zo komt de vraag op: hoe moeten we denken over de eeuwige toekomst van verbondskinderen waarvan de ouders niet het ware geloof deelachtig waren, die dan ook min of meer uit gewoonte of bijgelovigheid ten doop waren gehouden? En dan: kinderen die (nog) niet gedoopt waren? En is er geen enkele hoop voor kinderen van ongelovigen en heidenen die vóórdat ze tot de jaren des . onderscheids waren gekomen gestorven zijn? Op al deze en dergelijke kwesties gaat onze belijdenis niet met zovele woorden in. Toch is het beslissende gezegd en daarmee is ook voor genoemde vragen althans een handreiking geboden en een richting gewezen. In die richting hebben latere gereformeerde schrijvers verder gedacht.

Jakobus Fruytier

Ik noemde al het boek van ds. Fruytier, het in 1726 verschenen 'Groot voorrecht van christenkinderen'. Deze schrijft over de kinderen van de ware gelovigen:

„Sterven die in hun onmondige dagen, dan behoeft hij (dé gelovige ouder namelijk, J. H.) zich niet over hen te bekommeren. Gods vrijmacht moet hij erkennen en belijden dat ook zijn kind in zonden was ontvangen en geboren en daarom een kind des toorns was; maar een belofte hebbende van zulk een genadig Ontfermer, moet hij alleen daarmede werken en zich daarop verlaten, wetende dat God getrouw is. 1 Kor. 1 : 9."

Let wel, het gaat hier niet om een bijzondere, een aparte belofte die men rechtstreeks zou moeten krijgen, bijvoorbeeld een hoorbare stem uit de hemel of een tekstwoord dat met kracht in de ziel valt. Neen, het gaat hier over de gewisse beloften van de God van het verbond! Het verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. Over de kinderen van de ongelovigen zegt Fruytier: „Het is waar — wij weten niet wat God doen zal met de kinderen der ongelovigen. Wij kunnen Gods barmhartigheid in deze niet bepalen; wij mógen het niet doen. Maar dit kunnen wij zeggen: dat een ongelovige, zo blijvende, géén grond van troost heeft voor zich of zijn zaad. En als ongelovigen zo weinig bezorgdheid tonen voor hun afgestorven, onmondige kinderen, komt zulks hier vandaan dat zij de doemwaardigheid der kinderen wegens de erfzonde niet geloven? "

Fruytier formuleert hier met de voorzichtigheid die de vreze des Heeren kenmerkt. Hij schrikt terug voor harde oordeelvellingen, waarbij de rechtzinnige mens op Gods rechterstoel wil gaan zitten. Maar hij is ook beducht voor een valse gerustheid. Zalig worden is een eeuwig wonder van genade — ook voor een baby. Zalig worden is nooit vanzelfsprekend of verdiend — ook niet voor een baby.

Maar we kunnen verder vragen: Fruytier spreekt over kinderen van gelovigen en over heidenkinderen. Hoe ligt het nu met kinderen van onbekeerde bondelingen, dus van mensen die nog slechts 'uiterlijk' tot het genadeverbond behoren? 'Ik beken, zolang gij , i\iet krachtdadig geroepen zijt, en gij als een huichelaar of onbekeerde onder Gods volk leeft, en God neemt uw onmondige kinderen weg, gij nóch voor u, nóch voor uw kinderen vaste grond van troost hebt. Dit is namelijk het voordeel van de ware gelovigen dat Gods belofte: 'Ik zal üw God zijn én de God van uw zaad" eigenlijk in volle kracht op hén ziet. Maarechter, zo gij uit een natuurlijke liefde over uw kinderen zijt aangedaan, dan blijft evenwel dit nog, dat .God uw kind niet als een onreine (heiden) heeft uitgesloten, en het wézen kan, dat God het als een Abia vroeg heeft weggerukt om niet verdorven te worden... Ja, het kan zijn dat een heilig zaad verwekt wordt van onbekeerde ouders. In zoverre heeft God ook voor üw kinderen gezorgd, dat zij daar geboren zijn waar de kinderen door de Doop Gode toegeëigend worden — waar Gods zegel op hen ge-„steld wordt.'

Zo houdt Fruytier het voorbeeld voor ogen van Abia, de zoon van Jerobeam, van wie we lezen in 1 Kon. 14. Uit het goddeloze milieu waarin hij geboren was, werd hij vroeg weggenomen 'omdat in hem wat goeds voor de HEERE, de God Israëls, in het huis van Jerobeam gevonden is.' Zo is er dus nog goede hoop voor alle jonggestorven verbondskinderen — alleen: naSr de mate van het gelóóf en van het gebed des geloofs, zal ook de zekerheid en het vertrouwen zijn.

Andere stemmen

H. Bavinck schrijft in zijn Gereformeerde Dogmatiek over de mildheid waarmee verschillende gereformeerde theologen hebben geoordeeld over de vroeg stervende kinderen buiten het genadeverbond. 'Junius vermoedde liever uit liefde dat zij behouden dan dat zij verloren waren — en Voetius zeide: of zij verloren zijn dan of sommigen onder hen uitverkoren zijn en vóór hun sterven wedergeboren worden, ik wil het niet ontkennen, ik kan het niet bevestigen'. Bijzonder ruim stelt het de bekende Wilhelmus a Brakel in zijn 'Redelijke Godsdienst': „Alle kinderen der bondgenoten, hetzij bekeerden of onbekeerden, hetzij vóór of na het ontvangen van de doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods in hetwelk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen des verbonds — zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad van de vader — zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat ze metterdaad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn en aan de belofte geen deel hebben..."

Met de laatste zinsnede bedoelt a Brakel niet zoiets als een leer van veronderstelde wedergeboorte. Maar het is hem er om te doen krachtig de betekenis van het genadeverbond te onderstrepen, waarbij er een positieve inzet mag zijn bij de beschouwing van 'het zaad van de gemeente'. Geen valse gerustheid, maar wel grote gedachten van Hem die trouw houdt in eeuwigheid. En die daarom ook uit zo'n jonge generatie meisjes en jongens onweerstaanbaar trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Zo waarachtig als het teken en zegel van de Heilige Doóp niet ijdel is. Dat is ook het getuigenis van § 17 van het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels. Met recht een parel van christelijke troost.

Ik eindig met een citaat uit het mooie boek dat ds. C. den Boer heeft geschreven over de Leerregels onder de titel 'Om 't eeuwig welbehagen'. Ook hij gaat breed op deze kwestie in en schrijft dan ondermeer: Niet uit kracht van hun natuur dus, maar uit kracht van het genadeverbond maakt God ook kleine kinderen zalig. Kort gezegd, omdat Christus Zelf als het Kind van de kribbe de erfschuld van onze kleine kinderen heeft willen dragen. God heeft in Christus afgerekend. En dat is groot en ruim ^genoeg voor een vader en moeder om te geloven, dat God Zijn verbondsbeloften, persoonlijk aan het voorhoofd van hun kind verzegeld, ook zal waarmaken. 'Want u komt de belofte toe en uw kinderen' (Hand. 2 : 39). Niet op grond van eigen godzaligheid dus, maar enkel en alleen op grond van Gods onwrikbare verbondsbeloften kan en mag in de zaligheid van onze vroeg gestorven kinderen geloofd worden.'

Vroeggestorven, vroeg bij God. Wie kan beter voor onze kleine zorgen dan deze goede God! Hij zal de lammeren in Zijn armen dragen.

V. J. H.

De liefde is geduldig en verdraagt alle dingen. Zij laat zich niet weerhouden tot liefhebben door de gebreken en de schu van de ander, want ze is ontsprongen uit het hart van God, die de zonde van u en m en van deze hele zondige wereld wil vergeven door de Heere Jezus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een parel van christelijke troost

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's