Lot zijn lof geschapen
Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. Jesaja 43 : 21
De Heere zal Zijn volk uit Babel verlossen. Ook al zijn ze overal heen verspreid en verstrooid, Hij zal ze terughalen. En al moeten ze door water en vuur heen, Hij zal bij hen zijn. Hij heeft hen toch ook verlost uit Egypte en geleid door de Schelfzee? En Hij is immers nog dezelfde God?
Maar wat is nu Zijn bedoeling met dat grote plan? Wel, Zijn eigen glorie! Israël is Zijn getuigen in de wereld. Israël moet aan de wereld laten zien wat het voor een God heeft en wat het aan zijn God heeft. Het moet de lof van die God zingen tegenover de afgoden van de heidenen.
Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen.
1) Mijn volk
De Heere heeft in deze wereld een volk. Dat is een wonder, want Hij heeft niemand nodig. Al zou Hij niet één mens geschapen hebben, Hij zou er niet minder groot om zijn. Maar Hij is een groot Koning en wil niet zonder onderdanen zijn. En Hij heeft die onderdanen geschapen opdat ze Hem zouden loven en prijzen.
Maar... we hebben Hem de dienst opgegezegd. Wij wilden niet tot Zijn eer leven. We wilden als God zijn. We zijn zelf op de troon geklommen. En nu kunnen we alleen nog maar leyen tot meerdere glorie van onszelf.
En toch zal de Heere een volk hebben dat Zijn lof verkondigt! Toch wil Hij de eer ontvangen waarop Hij recht heeft.
Daarom heeft Hij uit héél het verloren mensengeslacht één man geroepen om de stamvader te worden van Zijn volk: Abraham. Niet omdat Abraham beter was dan andere mensen. Niet omdat Abraham meer rechten had. Daarvoor is geen enkel motief te bedenken dan de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog.
Dit volk — dat is dus héél concreet: Is-, raël. Het nageslacht van Abraham, Izaak en Jacob. Het volk dat God uit alle geslachten van de aardbodem alléén heeft gekend. Dat Hij geroepen heeft om Zijn volk te zijn. Dat Hij weer geleid heeft uit Egypte. Dat Hij bewaard en verzorgd heeft in de woestijn. Dat Hij beschermde tegen alle mogelijke vijanden.
Wanneer de Heere zegt: dit volk — dan mogen we denken aan Israëls ontstaan, maar ook aan Israëls voortbestaan. Want het is Gods liefde en trouw dat dit volk niet tenonder gegaan is.
En nu mogen we de kring ruimer maken. Want dit volk — dat zijn ook allen die bij Israël zijn ingelijfd en die de naam van Sions kinderen dragen. De muur tussen joden en heidenen is afgebroken. Er is door Christus één toegang tot de Vader.
Dit volk — dat zijn alle geroepenen uit joden en heidenen. Bij de Verbondssluiting aan de berg Sinaï heeft de Heere tegen Israël gezegd: gij zult Mij een Koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Maar later neemt Petrus dat woord over en hij schrijft aan vreemdelingen uit de heidenen: gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk...
En zo geldt het voor héél de Gemeente van Christus: dit volk heb Ik Mij geformeerd. Want ook die Gemeente heeft haar ontstaan en haar voortbestaan te danken aan Gods liefde en trouw. Ze is uit de wereld geroepen om Zijn volk te zijn. Ze wordt bewaard tegen alle aanvallen van de vorst der duisternis. Ze heeft de belofte dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen.
Dat qeldt voor heel de Gemeente \*t geldt ook voor ieder levend lidmaat die Gemeente. Want als de Heere naar u omzag, waar hebt u dat aan verdiend? Was u beter dan anderen? Had u meer rechten dan anderen? Kunt u er een reden voor bedenken waarom de Heere juist ü riep? En als u terugkijkt, hoeveel keer heeft de Heere u dan bewaard op de weg? Hoeveel keer heeft Hij u gered uit de hand van uw vijanden? En hoeveel keer hebt u het weer verzondigd? Moeten we ons dan niet telkens verwonderen over Zijn liefde en trouw?
Want daarvoor heeft de Heere ons iets geopenbaard van het geheim van Zijn verkiezende liefde. Om ons erover te verwonderen. Niet om erover te filosoferen. Niet om er een rekensommetje van te maken. Want dat is ook mogelijk. Dat we zeggen: de Heere heeft een volk in deze wereld en dat volk heeft Hij uitverkoren, niet één méér, niet één minder. En als ik er niet bij hóór, dan kan ik er ook nooit bij kómen. Dat sluit als een bus, maar het is geen geloofsuitspraak, het is logica. Want de Heere heeft toch nooit gezegd dat u er niet bij mag horen?
Begint u eens van de andere kant. De Heere heeft een volk in deze wereld. Niemand heeft het verdiend daarbij te mogen horen. Zou ik er dan ook nog bij kunnen? De Heere roept toch niemand op grond van zijn kwaliteiten of prestaties? Waarom zou het dan voor u niet kunnen? Dat moet u maar op de knieën brengen met het gebed: Geef dat mijn oog het goede aanschouw, dat Gij uit onbezweken trouw Uw uitverkorenen toe wilt voegen...
Hoe doet de Heere dat nu, Zich een volk formeren? Op welke manier zou ik bij dat volk kunnen gaan horen?
Dan moet u eens kijken naar dat woord „formeren". Dat betekent: vormen. En daarbij denken we aan het werk van de pottenbakker. Die heeft een klomp leem waar nog geen model aan zit.. Maar onder de handen van de vakman verandert die ongevormde klop leem in een mooi sierlijk gebruiksvoorwerp, een schaal of een bord.
Zo doet de Heere nu met een mens. Aan die mens zit geen vorm of model. Hij is misvormd door de zonde. Hij kan zichzelf ook niet omvormen. Maar de grote Pottenbakker maakt van vaten des toorns vaten der barmhartigheid. Mensen die afzichtelijk geworden waren door de zonde vernieuwt Hij naar het Beeld van Christus. Hij verlost ze van de ongerechtigheid of van de eigengerechtigheid. Maar het is ZIJN werk. En Hij doet het tot Zijn eer. Dit volk heb Ik MIJ geformeerd. Het gaat allereerst om ZIJN Naam, om ZIJN eer. Hij wil in Zijn eigen werk verheerlijkt worden.
2) Mijn lof
Zij zullen Mijn lof vertellen. Is dat een verplichting, iets dat nu eenmaal móet? Zo-
als je tegen een onwillig kind zegt: wil je niet? — je zult?
Nee, Israël, de Gemeente van Christus zal niet tegen wil en dank Gods lof vertellen. Niet gedwongen. Niet met een stok achter de deur. Het zal dat gewillig, vrijwillig doen. Het zal gewoon vanzelf gaan. Zoals een goede boom ook alleen maar goede vruchten kan voortbrengen. Daar hoeft die boom geen moeite voor te doen. Zo hoeft het volk door de Heere geformeerd, daar ook niet krampachtig mee bezig te zijn. Op die manier van: ik moet nu eenmaal tot eer van de Heere leven. Ze zouden niet anders willen!
Mijn lof. Dat is eigenlijk de heerlijkheid de grootheid, de goedheid van de Heere. Al datgene waarom Hij door mensen geprezen wordt. En hoewel wij mensen nooit zullen begrijpen Wie God is, toch heeft de Heere iets van Zichzelf bekend gemaakt. Om ons te laten weten hóe groot en hóe goed Hij is. En opdat wij daarover zouden spreken. Opdat wij dat zouden vertellen. Optellen, staat er eigenlijk. Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof optellen.
Als wij dat nu eens moesten doen, alle blijken van Gods grootheid en van Gods liefde optellen, waar zouden we dan moeten beginnen? De psalmdichter zingt: hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten, hoe machtig vele zijn haar sommen. Zou ik ze tellen? Ze zijn méér dan het zand. Daar moet u eens aan denken als u langs het strand loopt. Al die korrels zand, wie kan ze tellen? Zo moeten we Gods zegeningen tellen, één voor één.
Wat een wonder, dat we leven mogen, gezond mogen zijn, werken mogen. Dat we het Woord hebben, bij het Woord mogen leven. Dat we mogen weten dat er een God is Die ons leven leidt. Dat er een Middelaar is Die Zichzelf gegeven heeft voor de zonde. Dat er een Heilige Geest is Die het leven van verdorven mensen vernieuwt.
En — als we de Heere mogen kennen, tot Zijn volk mogen behoren — Wie was Hij en Wie is Hij voor ons? Hij heeft ons opgezocht, Hij heeft ons geroepen. Hij heeft ons getrokken, Hij heeft ons onderwezen, vermaand, vertroost. Ons ontdekt aan onze zonde en schuld, ons ook geopend voor de Zaligmaker. Ons uitzicht gegeven op de erfenis die weggelegd is.
Leeft dat in ons hart: ik zal Uw Naam en grootheid prijzen? 's Zondags in Zijn huis, waar Zijn Naam wordt aangeroepen, waar Zijn lof wordt gezongen. Wat blijdschap smaakt mijn ziel, waar we bij de kelk des heils Zijn Naam mogen vermelden. En in de binnenkamer waar we Zijn aangezicht zoeken en met al onze noden en zorgen tot Hem gaan. waar we onze binnenste gedachten voor Hem mogen uitspreken.
Maar het zal ook uitkomen naar buiten. Nee, in het begin zou je er voor geen geld over durven spreken. Maar er komt een tijd dat je niet kunt zwijgen. Anders zouden de stenen gaan roepen. En dat bestaat niet daarin dat we overal onze bekering lopen te vertellen, maar dat we goed van de Heere spreken. Als de wereld zich niet schaamt voor de koning die zij dient, zouden wij ons dan schamen voor déze Koning?
Mijn lof vertellen. Dat bestaat ook in een leven naar Gods Wet. Of we ook gezind zijn met ons ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God de Heere te bewijzen en voor Gods aangezicht oprecht te wandelen. Of het onze lust en liefde geworden is niet alleen naar sommige, maar naar al Gods geboden te leven.
Daar wordt de Heere in verheerlijkt, wanneer het leeft in ons hart:
Doe mij op 't pad van Uw geboden treên. Schraag op dat spoor mijn wankelende gangen. Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen...
Is ons leven zó gericht op de lof en de eer van de Heere? Kunnen ze het aan ons zien, kunnen ze het aan ons merken? Niet doordat we zo goed kunnen praten, maar doordat we in onze handel en wandel leesbare brieven van Christus zijn? Want het is toch wonderlijk, mensen die in het gewone leven hun woordje kunnen doen en overal over kunnen praten, kunnen soms nog geen vijf worden zeggen over de Heere...
Jamaar, zegt u, dat gaat zómaar niet. Nee, maar dacht u dat de Heere dat niet wilde werken? Hij kan toch de tong van de stomme doen spreken? Als Hij dat ziet, dan vloeit uw mond steeds over van Zijn eer, gelijk een bron zich uitstort op de velden.
Misschien is er iemand die denkt: daar kom ik alles aan tekort, Gods lof vertellen. In de kerk ben ik soms met andere dingen bezig. Ik heb dagen dat ik de Heere vergeet. In gezelschap durf ik soms niet voor Zijn Naam uitkomen. Op mijn werk zwijg ik zo vaak als ik zou moeten spreken. En naar Zijn Wet leven... ik ben in mijn hart eigenlijk zo goddeloos...
Ja, het is maar goed dat we het eigen oog niet ver brengen. Waar zouden we anders een Zaligmaker voor nodig hebben? Als wij Gods Naam niet kunnen prijzen, HIJ heeft altijd de Naam van Zijn Vader verheerlijkt. Als wij Gods Wet niet kunnen houden, HIJ heeft die Wet volmaakt vervuld.
En dat er 'n volk is dat nu en straks Gods lof verkondigen zal, dat is alleen maar te danken aan Hem Die gehoorzaam geweest is tot de dood en Zichzelf ervoor gegeven heeft om Zich een volk te reinigen dat ijverig is in goede werken.
Zo komen we toch weer bij Hem terecht Die gezegd heeft: Vader, Ik heb U verheerlijkt op de aarde. En ziende op Hem zal ons hart, vervuld met hêilsbespiegelingen, het schoonste lied van ene Koning zingen.
Daarom zal mijn mond en hart des Heeren lof verkondigen, van nu aan tot in eeuwigheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's