Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De hemel op aarde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De hemel op aarde

11 minuten leestijd

KERSTFEEST IN HET LICHT VAN DE NIEUWE SCHEPPING

De dichter-predikant Hans Bouma gaf een verklaring van het bijbelgedeelte Jesaja 65 : 17—25, en schreef daarboven: e droom van Jesaja.

De profeet Jesaja — zo wil hij zeggen — droomt hier een droom, die geen bedrog is: en gezicht op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Hier is sprake van een droom, die niet opkomt uit diepe en verborgen lagen van ons bestaan, maar die opbloeit uit de hoop, welke neerdaalt van de hoge en indaalt door de Geest, zodat „de ouden dromen dromen" (Hand. 2 : 17). Hier vernemen wij het verslag van een droom, die aan de profeet als aan Gods beminde in de slaap gegeven werd, zodat, de dichter in hem opleeft en het kind in hem niet sterft.

In het licht van de viering van de geboorte van Jezus Christus aanvaarden we de gehoorde uitnodiging deze profetendroom mee te dromen. Bij het lezen van de uitleg van dit woord aangaande de nieuwe hemel en de nieuwe aarde begon in onze oren een andere stem — als in een duet — mee te klinken, een tegenstem van instemming en samenklank. Kunnen wij Lukas 2 naar de goede zin der Schriften verstaan zonder het licht van de nieuwe schepping de gegeven woorden te zien doorstralen? Blijft niet Kerstfeest letterlijk in de geboorte steken, wanneer we niet de engelen boven ons hun lied horen uit-zingen tot aan de laatste bladzijde der Schrift, waarbij het aan Jesaja toebetrouwde woord meeklinkt?

Daarom — in deze, wat ongewone, boekbespreking — hopen we Kerstfeest te horen klinken op de toonhoogte der profeten van

Israël. We slaan nu de Bijbel op bij Jesaja 65 en zien een droom, in negen beelden, in de orde van de belofte Gods onderling verbonden. Daarbij beginnen de woorden van Lukas 2 mee-te-'klinken...

— Voltooiing en verheerlijking (vs 17a). — „Welke band is ertussen de huidige, de oude hemel en aarde én de hemel en aarde die komende zijn? Gezien Gods trouw aan déze aarde en die verre hemel daar, moet die band wel zeer nauw zijn. Martin Buber vertaalt het Hebreeuws van Jesaja dan ook met „Denn, wohlan, ich schaffe den Himmel neu, die Erde neu". We moeten niet aan een volslagen nieuwe creatie denken, maar aan een herschepping, een récreatie van de bestaande hemel en aarde... Hoe onmetelijk ver zijn hemel en aarde niet uitelkaar gegroeid. Krijg die twee maar weer 's bij elkaar! Om weer berekend te zijn op de directe nabijheid van de hemel, om Gods onmiddellijke aanwezigheid weer te kunnen verdragen, moet deze aardse werkelijkheid wel grondig omgeturnd worden. Ze zal door een diepe crisis heen moeten. Het vuur van de loutering zal er aan te pas moeten komen. Ze heeft een complete wedergeboorte voor de boeg". — Hebben déze wedergeboorte niet de engelen van hun verheven gezichtspunt uit geschouwd — door de kribbe heen, door de werkelijkheid Gods in het Kind heen: Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde..." (Luk. 2 : 14)? Hebben zij niet gezien boven de kribbe de hemel en de aarde nieuw, als een. kosmos, een sieraad, als één glorieveld van eer aan God, zoals in den beginne?

— Tot een minimum teruggebracht (vs 17b). — „Heel deze wereld is eenvoudig doortrokken van het kwaad. Overal woekert de zonde. Het gelaat van deze wereld is gegroefd door lijden. Het verdriet sluit als een huid om haar heen. En met ons persoonlijk staat het al niet anders. Het kwaad zit ons in het bloed. En onvoorstelbaar veel energie, hartstocht en creativiteit besteden we aan de realisering van dat kwaad. Ons overgevend aan de zonde, voelen we ons maar al te vaak danig in ons element. Zoeken we dikwijls onze kracht en glorie juist niet in de zonde? " — Staat als teken van deze vergane glorie niet keizer Augustus aan het begin van het Kerst-evangelie voor ons? Zijn deze „vorige benauwdheden" (Jes. 65 : 16) niet reeds lang vergeten, zodat er zelfs niet meer aan gedacht wordt? Schept niet alleen het Woord van God geschiedenis, zoals ons hart verneemt: En het geschiedde... (Luk 2 : 1, 6, 15)?

— Vreugde wil Hij (vs 18, 19a). — „Dat God in Jesaja's droom Jeruzalem „tot jubel" en zijn volk „tot blijdschap" schept, houdt de meest opwindende beloften in. Welke ongedachte gevolgen moet dat hebben voor de wereld rondom! Betekent de vernieuwing van het hart der wereld niet de vernieuwing van die wereld zélf? Inderdaad, hier zit — wat Jesaja meteen al aan zag komen — een nieuwe hemel en een nieuwe aarde aan vast. Zoals God zal „juichen over Jeruzalem" en zich „zal verblijden over zijn volk", zal God juichen en zich verblijden over de ganse wereld. Nee, de concentratie van Jesaja's visioen op Jeruzalem is bepaald niet in ons nadeel. Wanneer de vreugde in Jeruzalem hoogtij viert, móet dat de hele schepping wel in een uitbundige vreugdestemming brengen". — Is het niet deze vreugde, deze „grote blijdschap" (Luk. 2 : 10), die — geborgen in de diepgaande ontzetting van de grote vreze — de mens overkomt, wanneer de heerlijkheid van God hem te nabij is gekomen, wanneer de nacht te helder doorlicht werd door de lichtglans van de Heilige Israëls?

— Daar is deze relatie te uniek voor (vs 19b, 20). — „... de naam „Jezus Christus". Sinds zijn komst in deze wereld en met name sinds zijn dood en opstanding staat het sterven in de bijbel onder een enigszins andere belichting. Hoe overweldigend is in Hém immers manifest geworden, dat niet de zonde, maar de genade de kroon spant. Zijn manier van leven betekent de doodsteek voor de zonde. En daarmee ook voor de instantie, die door de zonde zo onheilspellend kan worden: e dood. Het lijkt, alsof de dood geen vat op Hem heeft. Hij sterft wel, maar op de derde dag leeft Hij al weer... De verhouding, die wij straks — dank zij Jezus — met God zullen hebben, zal zó vitaal, zal zó onverbrekelijk zijn, dat de dood gewoon niet meer in aanmerking komt. In de Nieuwtestamentische droom over „de nieuwe hemel en de nieuwe aarde" is de dood dan ook nadrukkelijk afwezig: en de dood zal niet meer zijn" (Openbaring 21 : 4). — Simeon, gewoonlijk als de vergrijsde gedacht, en Anna, de hoogbejaarde — zijn zij niet de gestalten rondom de kribbe, die dragers zijn van zulke eeuwige jeugd (Luk. 2 : 25, 36)? Wanneer onze ogen de zaligheid Gods gezien hebben, is het goed heen te gaan in vrede, is het goed om te sterven „oud en der dagen zat", en dan immers mogen wij als stervend graan de oogst tegemoet sterven, in navolging van het Kind, dat „in doeken gewonden" de morgen van een eeuwige lente tegemoet sterft.

— Werk aan de winkel (vs 21, 22). — „Heersend", dat is: erantwoordelijk beheer uitoefenend, over de aarde (Genesis 1 : 26), de aarde nederig en dienstvaardig „bewerkend en bewarend" (Genesis 2 : 15), „namen gevend" aan de dieren (Genesis 2 : 19), zouden we werkelijk het prachtigste figuur mogen slaan. Is het niet ondenkbaar, dat we zó, als medewerkers, partners van God, op de nieuwe aarde niet meer zouden terugkeren? Wat zou er dan bitter weinig van ons overblijven, we stelden niets voor." — Kenden niet de herders, die de nachtwacht hielden over hun kudde (Luk. 2:8), — wanneer zij de naam van „goede herder" dragen mochten — hun schapen bij name? Waren zij niet de koningen van Israël, de herders van het volk, die regeren en beheren zouden? Zoals de dichter Nijhoff verwoordde:

„Waarom waren het herders Die hun kudden en veld Verlieten toen de boodschap In Bethlehem werd verteld? Omdat er een Lam en een Herder kwam".

*

— Onze blijvende waarde (vs 23). — „Dat smartelijke „tevergeefs" drukt wel bijzonder zwaar op ons, wanneer we een kind moeten verliezen. Knakt mét het leven van dat kind ook niet ons eigen leven af? Alles wat we hoopten en droomden, wordt hardhandig de bodem ingeslagen. De dood van een kind ervaren wij als een persoonlijk fiasco. Dit is dodelijk voor een mens. We kunnen ons geluk niet op, wanneer we van Jesaja begrijpen, dat het tevergeefse, het zinloze van ons bestaan op de nieuwe aarde voorgoed voorbij is. Op alles wat we doen zal zegen rusten", t— Wanneer er een geboorte op aarde niet tevergeefs is geweest — ondanks een sterven op de middaghoogte van het leven — dan is het de geboorte, gemeld in het Evangelie: En zij baarde haar eerstgeboren Zoon..." (Luk 2 : 7). Geven wij daarom niet met blijdschap kennis van de geboorte van onze kinderen „in zonde ontvangen en geboren"?

— Helemaal gewaagd aan elkaar (vs 24). — Nooit hoeven we meer wakker te liggen, vertwijfeld om ons heen zoeken, wanhopig het heelal in te roepen. Hoe hartverscheurend kan God nü nog afwezig zijn! Maar dan is Hij er, glimlachend, begrijpend, allesomvattend. Wat David beleed in Psalm 139 zal dan permanent opwindende realiteit zijn: Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij". We willen wat tegen Hem zeggen, maar Hij weet het al. Minzaam voorkomt Hij onze wensen. Zoals Hij ons doorgrondt, onze diepten peilt, ons koestert tot in de meest verborgen hoeken van onze ziel — eindeloos, niets ontziend heeft Hij ons lief". — Ontvingen niet de herders eer zij riepen antwoord? Waar staat trouwens geschreven, dat zij riepen, uitzagen, baden? Overvalt hen niet veelmeer onverwacht de lichtheerlijkheid Gods „midden in de winternacht" (Luk. 2:9)? Antwoordt niet zo God. vóórdat wij roepen?

— Meer dan een God van louter mensen (vs 25a). — „Het slot van Jesaja's visioen herinnert ons eraan dat God méér is dan een God van louter ménsen. Hij is óók en evenzeer de God van de

dieren. Zijn relatie met de dieren is zelfs van aanzienlijk oudere datum dan zijn, relatie met de mensen. Massa's dieren liepen, kropen, vlogen en zwommen al rond, voordat de mens eindelijk op het toneel verscheen (pas op de middag van de zésde dag!). Als hun uitvinder en Schepper blijft Hij het grootste belang in hen stellen. Er is Hem heel wat aangelegen, dat het hun goed gaat. Ze ontroeren Hem mateloos, de dieren. Ze zijn een bron van vreugde voor Hem. Hij speelt, met ze (Psalm 104 : 26). Hij is altijd voor hen te vinden. Hij hoort het brullen van de jonge leeuwen — als kostgangers neemt Hij ze in huis (Psalm 104 : 21). Voor de mus houdt Hij open hof. De zwaluw mag haar jongen neerleggen bij het altaar, mag zich met haar broed koesteren in de gloed van de verzoening (Psalm 84 : 4). Zó innig is zijn band met de dieren, dat Hij volgens Genesis 9 : 8—17 zelfs een verbond met hen heeft. Wie aan hén komt, komt aan Hém. — Hebben niet ook de dieren een plaats in de lichtglans rondom de kribbe? Ontmoeten we niet de schapen in het veld (Luk. 2 : 8), en — vanuit Jesaja 1 : 3 via een aprocrief geschrift — de os en de ezel? Wanneer we vlees als voedsel nemen, is dan niet het offer ten grondslag gelegd aan ons leven, het offer van een dier? Zal niet eenmaal — zoals in den beginne, naar het woord uit Genesis 1 : 29 — vrucht en fruit ons voedsel zijn, zodat de wolf en het lam samen léven om samen te weiden?

— Een bron van bezieling (vs 25b). — „Op dit moment is het echter nog duidelijk niet zover. De heilige berg is ver te zoeken. Bergen van onheil omringen ons... Wie de droom van Jesaja goed meedroomt, wordt een vreemdeling in deze wereld. Alles wat niet strookt met zijn visioen, komt hem hoogst vreemd en onaanvaardbaar voor. Hij kan zich hier echt niet thuis voelen. Want zijn God kan zich hier onmogelijk thuisvoelen. Vreemd en vrij, kwetsbaar en riskant, onaantastbaar droomt hij zijn droom en strijdt hij zijn strijd". —

Een vreemdeling in deze wereld — zijn we het niet voor altijd geworden vanwege het Kind in de kribbe?

„... laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd" (Luk. 2 : 15).

Het Woord, dat ons hier — ook door de mond van Jesaja — is verkondigd aangaande het komen van de Zoon van God, dat niet in de geboorte blijft steken. Integendeel!

Zo zijn we waarlijk — in het aangezicht van de kanteling der tijden — uit de droom geholpen, en geven wij ons over aan een droom, die geen bedrog is...

We wensen u dagen van vrede!

N.a.v.: ans Bouma, De droom van Jesaja, , Jesaja 65 : 17—25, in de serie: erklaring van een bijbelgedeelte. Uitg. J. H. Kok, Kampen z.j., 56 pag., ƒ 8, 90.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 december 1982

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De hemel op aarde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 december 1982

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's