DERTIG JAAR NA DE RAMP
1 februari 1953. Een datum die alweer geschiedenis is geworden. Een datum waarbij onze jongeren zich niet zoveel kunnen voorstellen. Maar tegelijk een datum, die onuitwisbaar in het geheugen van de ouderen geschreven staat. Zeker in het geheugen van hen die de ramp aan den lijve hebben ondervonden, die naaste familieleden of goede vrienden moesten verliezen, in een ogenblik have en goed ten onder zagen gaan, en elders onderdak moesten zien te vinden.
We leven snel. Het is onvoorstelbaar dat het allemaal alweer dertig jaar geleden is. Maar hoewel ik zelf nog betrekkelijk jong was is het onvergetelijk voor me. Ik was er eigenlijk tot twee keer toe bij betrokken. Vooreerst omdat het ouderlijk huis stond in één van de zw^aarst-getroffen gebieden: het eiland Tholen. En in de tweede plaats omdat ik veertien jaar na de ramp predikant werd in de gemeente Oude Tonge, waar 300 van de 3000 inwoners (10% van de bevolking!) bij die ramp het leven hadden verloren. Er was daar letterlijk geen familie waarin geen doden te betreuren waren en dat had uiteraard een diep spoor getrokken door deze gemeente. Vrijwel bij ieder pastoraal bezoek kwam die verschrikkelijke nacht weer ter sprake. En ieder jaar, wanneer rond 1 februari de ramp in een kerkdienst werd herdacht, begonnen de wonden weer te schrijnen.
Een zware slag
De ramp kwam aan als een zware slag, die niemand had verwacht, die niemand ook kón verwachten. We hadden allemaal weieens gehoord van de St. Elisabethsvloed en van de Allerheiligenvloed. Maar dat waren gebeurtenissen uit een ver en grijs verleden en niemand hield het eigenlijk voor mogelijk, niemand dacht zelfs aan de mogelijkheid dat óns ooit zoiets zou kunnen treffen.
Het was nog geen acht jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog en we waren nog nauwelijks hersteld van de zware slagen die deze oorlog ons had toegebracht. We hadden juist de Verenigde Staten bedankt voor de Marshallhulp die geboden was voor ons nationaal herstel. We konden weer een beetje op eigen wieken drijven.
En toen kwam die nacht... Het had op 31 januari al behoorlijk gestormd, 's avonds ging er een waarschuwing uit dat er in het zuid-westen gevaarlijk hoog water moest worden verwacht. De wind groeide aan tot orkaankracht, maar de bevolking op de eilanden dacht niet aan dijkdoorbraken. Het had immers wel eens vaker gestormd? Zelfs toen we op de morgen van 1 februari wakker werden en hoorden dat er hier en daar dijken waren doorgebroken, polders waren ingelopen en dat er zelfs mensenlevens te betreuren waren, begrepen we nog niet de omivang van deze ramp. Liet getroffen gebied was immers volkomen geïsoleerd en pas later drongen de verpletterende berichten door. Het was niet te geloven: bijna 2000 mensen hadden de dood gevonden in het water, om maar niet te spreken van de materiële schade en het verlies van allerlei persoonlijke bezittingen.
Meteen kwamen de reddingsakties op gang, en ook de hulpverlening aan de getroffenen. Het was hartvenvarmend zoals in ons land werd meegeleefd en dat medeleven bestond niet alleen in woorden, maar uitte zich ook in daden. Naast een nationale inzameling werd er ook in vrijwel alle kerken gekollekteerd en met elkaar leverde dat formidabele bedragen op om de mensen die alles kwijt waren aan de eerste levensbehoeften te helpen.
De oorzaak
Bladerend in de jaargang 1953 van ons Gereformeerd Weekblad kwam ook dat andere weer bij me boven: de discussie die van meet af aan ontstond over de vraag wat i nu eigenlijk de oorzaak was van deze watersnoodramp.
Reeds in het nummer dat in de eerste week na 1 februari verscheen schreef de loenmalige hoofdredakteur, wijlen Ds. A. Vroegindeweij:
, , Nederland is een volk dat in het verleden rijkelijk door God gezegend werd. De Heere heeft ons in de tijd der Reformatie van Zijn wegen willen leren zoals schier geen ander volk. Maar Nederland heeft zich van de Heere afgekeerd. Ons volk is steeds dieper weggezonken. En ook onze kerk heeft in vele plaatsen een groot deel van de waarheid Gods losgelaten. Van bekering heeft men niet willen weten. Ons volk is in de oorlogsjaren zwaar geslagen. Het heeft wel even gebogen, maar 't is niet verbroken. En daarom is deze nieuwe slag op ons neergekomen. De Heere roept ons nog tot bekering, tot verootmoediging voor Zijn aangezicht, tot terugkeer tot Hem. O, dat we toch de roepstem van de roede Gods mochten horen!
De Heere beware ons ervoor dat het weer zal wezen: geslagen, maar geen pijn gevoeld! De Heere doe ons verstaan dat het niet genoeg is om in dode rechtzinnigheid vrome woorden over deze dingen te spreken. Hij geve ons een in waarheid verbroken hart".
Wat Ds. Vroegindeweij hier schreef — de ramp was een oordeel van God over de zonden van ons land en volk — dat viel in
de weken en maanden erna in allerlei toonaarden te beluisteren, zowel van de kansels als in de kerkelijke pers. Maar het werd ook luide tegengesproken. Niet alleen door de natuurkundigen die hadden vastgesteld dat de ramp uit natuurlijke oorzaken verklaard moest worden: het samenvallen van een storm met orkaankracht, èn een springvloed. Een „toevallige" samenloop van omstandigheden zoals dat maar één keer in zoveel jaren voorkomt. Maar ook theologen mengden zich in de discussie.
In het blad „In de Waagschaal" deed de toenmalige direkteur van het Hervormd Persbureau, de heer N. J. G. van Schouwenburg, een felle aanval op Ds. Vroegindeweij, die had geschreven dat de mensen in de getroffen gebieden niet zwaarder hadden gezondigd dan de anderen, maar dat de ramp een oordeel was over ons héle volk. De heer Van Schouwenburg reageerde daarop met de bittere woorden: „Het ontbreekt er nog maar aan dat hij niet zegt: niet om Goeree-Overflakkee, maar om Schouwen en Duiveland."
In de Rotterdamse Kerkbode nam de bekende Ds. P. A. A. Klüsener het voor Ds. Vroegindeweij op. Hij wees op de „solidariteit" in de schuld en kon dan ook niet verklaren waarom deze ramp juist het zuidwesten van ons land en niet een andere streek had getroffen. Maar hij vond het volkomen bijbels een ramp als deze te beschouwen als een oordeel van God. „Spreekt het boek der Openbaring niet van de fiolen van Gods toorn die uitgegoten worden over de mensheid? En dat in verband met de zonden der mensen? "
Het meest kwalijke in het artikel van de heer Van Schouwenburg vond Ds. Klüsener dat hij had geschreven:
„dat een deel van het getroffen gebied nu juist nooit anders gedaan heeft, — misleid als het is door verkondigingen omtrent God en Zijn bedoelingen met de mens — dan de verborgen God van de bijbel tot een publiek, kleinburgerlijk magistraat te maken van de mens".
Ds. Klüsener vraagt dan:
„Kent de heer Van S. Flakkee? Een gemeente als het zo zwaar geteisterde Öude Tonge ken ik van vrij dichtbij, 't Is niet te hopen dat de predikant, de kerkeraadsleden en de geëvacueerde gemeenteleden zulk geschrijf onder ogen krijgen. Het zou weinig troostvol zijn!"
Dit waren zomaar een paar steekproefjes uit de vrij omvangrijke discussie die toentertijd is gevoerd over het onderwerp: was de ramp Gods vinger? Was het een oordeel Gods over ons land en volk? Het heeft — dat herinner ik me nog heel goed — de gemoederen danig in beweging gebracht.
Na dertig jaar
We zijn nu dertig jaar verder. Er is in die tijd heel wat gebeurd. Het Deltaplan is voor het grootste deel uitgevoerd. De dijken zijn verhoogd en versterkt. De sporen van de ramp zijn uitgewist. Alleen blijven er de littekens bij hen die hun nabestaanden moesten verliezen, soms alleen overbleven.
En de vraag blijft klemmen: wat heeft het ons te zeggen, ook na dertig jaar? Het was de Heere, Die, zoals de profeet zegt, de wateren der zee nam en ze uitgoot op de aardbodem. Hebben we toen die roepstem verstaan? Er is veel veranderd in die dertig jaar, maar is er wat ons land, ons volk, onze kerk betreft, veel verbeterd? Het is te vrezen van niet... Daarom is er alle reden om enkele dichtregels te citeren van Johan Fruytiers die bij de Allerheiligenvloed van 1570 dichtte (het wordt geciteerd in het G.W. van 21 februari 1953): „0 Godt, gij beweest uwen toorne int water Ende u groote grimmicheyt in den vloet: Ghij sondt de stroomen, hier vroech, daer later. De diepte liet haer hooren, de zee dronck ons bloet.
Doch tis van ons verdient, onse boosheydt sulex doet.
Want wij zijn van u gheboden afgheweken. Ghij Heere zijt rechtveerdig ende goet. Bij ons, bij ons zijn alle de ghebreken. Om dijns Naems wille wilt ons niet versteken. Doch wilt ons met mate castijden. Nae dijne gherechtigheyt, wilt u niet wreken, Maer siet op Christus gherechticheyt ende lijden,
Door wiens bloet ghij ons woudet bevrijden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's