De wederkomst van Christus
Op de muren van de witte Oude Kerk te Veenendaal werd onlangs in een nacht een uiting van wanhopig en verlammend doemdenken gekalkt. „Over honderd jaar zijn we allemaal dood en rood." Het bord waarop de uren van de kerkdiensten staan aangegeven was met zwarte verf besmeurd om de tekst onleesbaar te maken. Wat valt er ook te verkondigen en wat valt er nog te vieren, wanneer er geen gegronde verwachting meer is?
In deze bange wereldtijd heft de bruid van Christus het hoofd op. Er is hoop! — dat houdt zij vol, op hoop tegen hoop. Artikel XXXVII van onze Nederlandse Geloors-Belijdenis doet deze hoop klinken in dat machtig slotaccoord! „Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere."
Ja, welk een voorrecht, bruidsgemeente — eeuwig Hem ten eigendom! De Bijbel is het boek van het komen Gods. Het Nieuwe Testament is van a tot z eschatologisch gekleurd, dat wil zeggen doortrokken van de verwachting van het komende koninkrijk Gods, van Hem die gekomen is en komen zal, Jezus Christus. Hij komt persoonlijk. Hij komt zichtbaar. Hij komt in heerlijkheid. Hij komt plotseling en onverwachts. Daarmee is dan meteen uitgesloten de visie dat de woorden uit het Apostolicum „vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden." symbolisch bedoeld zouden zijn, om een voleinding van de geschiedenis aan te duiden. Men houdt dan alleen een seculiere heilstaat over, een verwachting van „het Rijk", zonder de Koning van het Rijk, die toch in waarachtig christelijke toekomstverwachting zelf in he middelpunt staat. Onze hoop is geen principe, geen Prinzip Hoffnung (E. Bloch) — onze hoop is een Persoon!
De openbaring van Christus in heerlijkheid is een momentaan gebeuren, niet een of ander messiaans proces. Opperrabbijn Aron Schuster schrijft in de bundel „Mijn Israël" dat de voorlopers van het zionisme, zoals de rabbijnen Alkalay en Kalischer, hebben benadrukt dat we de komst van de Messias niet lijdelijk dienen af te wachten. Als mensen hebben wij „het recht en daarom ook de plicht, de Voorzienigheid in deze, menselijkerwijs gesproken, de helpende hand te bieden. De verlossing voor te bereiden door het land te ontginnen, weer vruchtbaar en bewoonbaar te maken en daarna te bevolken... Menselijke aktie is noodzakelijk ter voorbereiding, maar het is ten diepste God zelf, die de verlossing bewerkt. Deze komt niet plotseling maar langs wegen van geleidelijkheid. Als de dageraad, aldus een beeldspraak onzer, wijzen, die langzaam, kim'a kim'a — van stukje tot beetje doorbreekt. Als Israël een begin maakt, is dat geen willekeurige handeling maar 'n respons op de wil Gods."
Tot zover Schuster. Ik meen dat hier één van de grote scheidslijnen ligt tussen joodse en christelijke theologie. Bereiden wij de komst van de Messias voor? Is er een geleidelijk excelsior, een evolutionaire ontwikkeling naar de verlossing toe? Wanneer ik Christus' rede over de laatste dingen tracht te verstaan, hoor ik toch een heel ander geluid.
Gaan we een ogenblik de grote lijn van de zogenaamde synoptische apocalypse ofwel „het testament van Jezus" in Matth. 24 (met de parallellen in Mc. 13 en Luc. 21) na. Centraal staat in Christus' onderwijs het Koninkrijk Gods dat beschreven wordt in de twee categorieën van vervulling èn verwachting. In genoemde rede vak de nadruk op het toekomstige aspekt, wat samenhangt met de afwending van de tempel (Matth. 24 : 1). Christus keert uiteindelijk de tempel de rug toe en spreekt dan van de verwoesting van de tempel. De discipelen stellen naar aanleiding van deze voorzegging een dubbele vraag: anneer? en: at is het teken? De Heere Jezus gaat op de vraag uitvoerig in. En dan blijkt dat de toekomst zich gaat ontvouwen in drie fasen:
- de voorbereidende fase (vs. 4 — 14). Een beginsel der smarten, maar nog is het einde niet. De weeën komen op gang. Het komt er nu op aan énerzijds in die barensweeën van de eindtijd te onderkennen dat de geboorte van een nieuwe hemel en aarde zéker aanstaande is. Anderzijds niet te anticiperen. In een groot aantal tekenen der tijden wijst Christus het signalement van het laatste der dagen aan: de valse Christussen — de politiek/religieuze verleiding; de oorlogen, met name de anti-messiaanse in de lijn van Psalm 2, hongersnoden en pestilentieën (denk aan de zuchtende creatuur in Rom. 8!), aardbevingen, wellicht als begeleiding van het ingrijpen Gods, verdrukking van en verval binnen de gemeente van Christus, vermenigvuldigde ongerechtigheid, verkilde liefde. Maar dan ook positief: de evangelieprediking die voortgang vindt en zelfs in een stroomversnelling terecht komt (Matth. 24 : .14). In dit alles komt het aan op volharding. Volharding is het wachtwoord voor Christus' gemeente. Volharding in het gelóóf tegenover alle vals messianisme, in de liefde tegenover verkilling en in de hoop temidden van de anticipatie en frustratie.
- de tweede fase (Matth. 24 : 15-28) is die van de grote verdrukking. Intensivering van de weeën vindt plaats. Jezus gebruikt in de beschrijving het historisch en locaal coloriet van de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Maar daarbovenuit grijpt Hij naar de eindtijd. De gruwel der verwoesting komt te staan in de heilige plaats. De profanatie van het heilige is. daarmee gegeven. In 2 Thessalonicenzen 2 wordt_i^ overeenstemming met dit woord van Christus gezegd dat de mens der zonde (de antichrist) in de tempel Gods als een God zal zitten, zichzelf vertonende dat hij God is (vs. 4). - de slotfase (Matth. 24 : 29-35) is die van de parousia, de verschijning van Christus in heerlijkheid. Deze gaat gepaard met kosmische, hemel en aarde omvattende, tekenen. „In de hemel zal verschijnen het teken van de Zoon des mensen — en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen de Zoon des mensen zien, komende op de woken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid." (vs. 30). De engelen voltooien vervolgens de oecumene. Zij brengen
de uitverkorenen uit heel de wereld bijeen. In dit verband wijst Jezus op de vijgeboom. Wanneer zijn tak teder wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is. Merkwaardig dat de Heere hier wijst op het proces van het groenen en uitbotten. Zo ligt het centrum van de aandacht niet bij het tijdstip, maar bij de zekerheid van het gebeuren. Afwerend blijft Christus in Zijn antwoord op de vraag „wanneer? ". In plaats van voet te geven aan allerlei pogingen tot berekening, roept Hij op tot waakzaamheid en werkzaamheid. Waakzaam: geen berekening van de termijn. Werkzaam: geen verlamming van de aktiviteit. Een bredere toepassing van Christus' woorden biedt het volgende hoofdstuk, Matth. 25. De gelijkenis van de tien meisjes maakt duidelijk dat het gaat om de olie, het leven in overeenstemming met de toekomst — de waakzaamheid. De gelijkenis van de talenten bepaalt ons er bij dat er zinvol werk dient te geschieden in de tussentijd, zolang de heer op reis is — de werkzaamheid. En dan het oordeel, waarbij dan ook de werken der liefde ofwel het gelééfde geloof een bijzondere rol blijken te spelen.
Waar gaat het om bij de wederkomst van Christus? Allereerst om Zijn verheerlijking. De griekse woorden die het N.T. bezigt om Zijn verschijning aan te duiden, wijzen daarop als om strijd: apokalupsis, openbaring, onthulling van Zijn nu nog verhulde heerlijkheid; epifaneia. Zijn lichtende verschijning, Zijn openbaar w T ording als een stralende Morgenster; parousia, Zijn aankomst en aanwezigheid als een Koning die triumfantelijk tot Zijn volk komt; fanerosis, Zijn manifestatie. Dus de werderkomst van Christus is niet een beëindiging van Zijn absentie, een , , terug van weggeweest." Het is het uiteenbreken van het wolkendek dat Zijn glorie aan het blote oog onttrekt.
Eén van de duidelijkste tekenen van deze glorie is daarin gelegen dat de laatste vijand, de dóód, wordt teniet gedaan. (1 Cor. 15 : 26). Bij Zijn verschijning zal Christus de overwinning op de dood voltooien. Pasen spreekt ervan dat de dood in principe overwonnen is. Pinksteren waarborgt dat de dood voortdurend overwonnen wórdt. De jongste dag brengt met zich dat de dood definitief overwonnen zal zijn. De stem van Christus zal over alle graven gehoord worden en Hij zal de doden opwekken in onverderfelijkheid. „De ure komt, waarin allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis" (Joh. 5 i 28, 29). Zo zal blijken dat Christus een volkomen Zaligmaker is die heel de mens, naar lichaam en ziel, behoudt. Hij doet geen half werk en zal daarom ook de lichamen van de Zijnen uit stof en as doen herrijzen. Anderzijds komt daarin uit dat Hij als gestreng Rechter de macht heeft om de goddelozen naar lichaam en ziel te straffen.
Hij komt „om te oordelen de levenden en de doden." Is dat niet wat eenzijdig als weergave en samenvatting van het werk van Christus in de voleiding der eeuwen? Niet als we het zo verstaan dat Hij de sjofeeth is, de richter en rechter. Degene die alles terécht brengt. Dat impliceert dan zeker de veroordeling van de goddelozen en de uiteindelijke triumf over de satan en zijn trawanten. Vergelijk vraag en antwoord 52 van de Heidelberger, waar het geloof belijdt: , , de Rechter die we uit de hemel verwachten zal al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen." Dit is realiteit en op geen enkele manier mogen we dit element retoucheren vanuit de christelijke toekomstverwachting. Ook in onze tijd wordt nogal eens voorzichtig, als een hoopvol vermoeden, uitgesproken dat er tenslotte van een alverzoening, van universalistisch heil sprake zal zijn. Het is onschriftuurlijk om de straffende gerechtigheid Gods te laten overspoelen door de reddende liefde van God. De jongste dag is niet alléén maar een diës irae, de jom Jahwe, de dag des HEEREN, is niet louter een dag der wrake. Maar zij is dat óók. „En daarom is de gedachtenis van dit oordeel met recht schrikkelijk en vervaarlijk voor de bozen en goddelozen, en zeer wenselijk en troostelijk voor de vromen en uitverkorenen." (art. 37 NGB).
Overheersend mag zijn in het geloof de blijde verwachting van Jezus' komst. O zeker, óók voor de gelovigen is er de ernst van het laatste oordeel. Niemand krijgt in het gericht de rol van toeschouwer. Het liefdegericht van Christus over de gelovigen zal diep beschamend zijn: eel van wat toch in de naam van Christus gedaan is zal als hout, hooi en stoppels openbaar komen (1 Cor. 3 : 12 - 15). Maar Christus' gericht zal genade blijken te zijn voor alle gelovigen die worstelden met hun ongeloof. De theodicee, de ontraadseling van de geschiedenis tot verheerlijking van God, zal tevens de zaakgerechtigheid van de in deze wereld ten onrechte vervolgde christenen in het licht stellen. De heiligen zullen dan ook in één oogopslag in de Rechter hun Redder erkennen en daarmee beseffen dat zij het eigenlijke oordeel al achter de rug hebben. Voordat Christus de bokken gaat vonnissen, heeft Hij de schapen reeds aan Zijn rechterhand gesteld. Zo zullen de gelovigen de wereld oordelen (1 Cor. 6 : 2, 4).
Bavinck zegt terecht in dit verband: Christus en Zijn gemeente zijn één — wat wereld en boze engelen tegen haar hebben misdaan, dat rekent Christus als ware he«" te'üen Hèm geschied.
„Voor het aangezicht des HEEREN, want Hij komt." Lifne Jahwe qi ba. Dat is de ingehouden verrukking van psalm 96 en 98. Hij komt! Hij komt om de aarde te richten, de wereld in gerechtigheid. Dat .gaat door de grote wereldbrand heen, waarbij het schema — de door de zonde verwoeste gedaante van de wereld voorbij gaat (1 Cor. 7 : 31). De ganse schepping wordt van de slavernij en de verderfelijkheid bevrijd. Zo brengt Christus een herstelde schepping teweeg. Hij zal schitteren als het Hoofd van de in Hem herstelde mensheid en als de Heere van de door Hem vernieuwde kosmos (Ef. 1 : 10; Col. 1 : 16).
Christus 'komst ten oordeel — daar ligt ongetwijfeld iets beklemmends in. Ons totale bestaan wordt geconfronteerd met het
definitieve gericht. Dat brengt een laatste ernst met zich mee. Maar — zegt Van Ruler — duizendmaal sterker dan de beklemming is de tinteling van de vreugde. Als ik Hem maar kenne, Hem de mijne weet, dan reis ik met blijdschap mijn levensweg. Want mijn toekomst is dat Jezus op mij tóékomt!
V.
J. H.
(Lezing uitgesproken voor de E.O.-microfoon in het programma Theologische Verkenningen, 28 april 1983).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's