De zonde tegen de Heilige Geest
Uitzonderlijk
In het voorafgaande hebben we gezien dat de Schriftgegevens over de zonde tegen de Heilige Geest betrekkelijk schaars zijn, en dat er in deze weinige plaatsen bovendien op een ingehouden wijze over deze zonde wordt gesproken. Misschien mede daardoor is „de onvergeeflijke zonde" omgeven met een waas van geheimzinnigheid. In de bijbel zijn eigenlijk ook geen onweersprekelijke voorbeelden te noemen van mensen die zich aan deze zonde hebben schuldig gemaakt. Van Ezau lezen we dat hij geen plaats des berouws vond hoewel hij ze met tranen zocht. Van Judas dat hij is heengegaan naar zijn eigen plaats. Van Ananias en Saffira dat ze „de Heilige Geest gelogen hebben". Hoe huiveringwekkend dit alles ook is, we durven daarom hun zonde nóg niet typeren als dè zonde tegen de Heilige Geest.
(3)
Ik denk dat Wilhelmus a Brakel gelijk heeft als hij opmerkt dat het een „extraordinaire zonde is die niet zo dikwijls begaan wordt".
Kwaadwilligheid
Calvijn, in zijn Institutie, worstelt er kennelijk mee, deze zonde op de juiste wijze te definiëren. Uiteindelijk noemt hij haar „een halsstarrige hardnekkigheid tot de dood toe. gepaard met wantrouwen van vergeving."
Het gaat dus allereerst om bewuste weerstand tegen het werk van de Heilige Geest. Calvijn maakt verschil tussen hen die zich stoten aan de waarheid Gods omdat die hen onbekend is en die in onwetendheid het werk van de Heilige Geest tegenstaan, èn hen die dat werk lasteren en proberen te verhinderen, hoewel ze in hun geweten overtuigd zijn dat het werk van de Heilige Geest is. Volgens hem zondigt de eerste categorie tegen de Vader en de Zoon en de laatste tegen de Heilige Geest, „aangezien ze strijden tegen de verlichting die het werk van de Heilige Geest is". Vele Farizeeërs werden gedreven door ijver voor de wet. In hun blindheid streden ze op deze manier tegen het werk van God. Maar onder hen waren er ook — en tegen hen is de waarschuwing van de Heere Jezus in Matth. 12 gericht — die „woedden door kwaadwilligheid tegen de Heilige Geest, hoewel ze zeer goed wisten dat het de Heilige Geest van God is."
In alle beschrijvingen van deze zonde komt dat element steeds weer terug. De zonde tegen de Heilige Geest is een heel aparte zonde, niet met enige andere zonde te vergelijken. Alle andere zonden gaan in tegen Gods wil en wet. Déze zonde wordt bedreven tegen het genadewerk van de Heilige Geest, waarvan men kennis heeft, waarvan men weten wat het is.
Het is dus niet een zondigen tegen licht en beter wéten in, want dat doet eigenlijk ieder die onder het Woord leeft totdat de Heere hem of haar te sterk wordt. Het is ook niet dat iemand tegen de waarschuwende stem van het geweten ingaat, want welke oprechte gelovige heeft dat niet gedaan? Het is zelfs niet dat iemand voor een bepaalde tijd het werk van Gods genade tegenstaat, want bij wie moest de Heilige Geest géén tegenstand overwinnen?
De zónde tegen de Heilige Geest komt, aldus Hebr. 6, alleen voor bij hen die de hemelse gave gesmaakt hebben en het goede W T oord Gods en de krachten van de toekomende eeuw, en dan afvallig worden. Bewust en hardnekkig gaat men dan bestrijden en loochenen wat men vroeger heeft beleden en van die weg wil men ook niet terugkeren.
Geen berouw
Want — aldus Calvijn — deze zonde wordt niet alleen bepaald door hardnekkigheid en kwaadwilligheid, maar vooral ook door onbekeerlijkheid. Nergens staat in de bijbel, zo zegt hij, dat iemand vergiffenis wordt geweigerd wanneer hij berouw heeft. Dat zou in strijd zijn met het Evangelie van Gods genade, dat de deur nimmer dichtgooit voor een boetvaardige. Maar de ernst van deze zonde ligt juist in het feit van de onbekeerlijkheid en de onboetvaardigheid. Omdat men geen berouw heeft over deze zonde, daarom is er ook geen vergeving voor.
De samenhang tussen het ontbreken van berouw en de onvergeeflijkheid vond ik ook terug in dc „Synopsis". „Onvergeeflijke zonde is de zonde tegen de Heilige Geest. Want ofschoon ook uiteindelijke onboetvaardigheid niet vergeven wordt, geschiedt dit uit het bijkomstige, niet omdat de overige zonden, waarover geen boete wordt gedaan, op zichzelf onvergeeflijk zijn, maar omdat hun loop door geloof en berouw niet onderbroken wordt."
Voor deze zonde bewaard
Voor Gods kinderen is het een troost te mogen weten dat zij deze zonde niet kunnen bedrijven, ook al worden ze soms aangevallen met de gedachte dat ze zich eraan hebben schuldig gemaakt. „Wij weten", schrijft de apostel Johannes, „dat een ieder die uit God geboren is, niet zondigt'. En uit het verband blijkt wel dat we hier moeten lezen: niet zondigt tot de dood". (1 Joh. 5 : 18).
En wanneer de Hebreeënbrief spreekt over mensen die eens verlicht zijn geweest en afvallig geworden zijn, dan voegt hij eraan toe: Maar geliefden, wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd..." (Hebr. 6:9).
Wordt iemand aangevallen met en benauwd door de gedachte dat hij of zij de zonde tegen de Heilige Geest heeft bedreven, dan is het eerste dat we tegen hem of haar moeten zeggen: „U staat bepaald niet schuldig aan deze zonde, want wie haar werkelijk heeft begaan is daar geen ogenblik door verontrust."
Brakel zegt dan ook terecht: „Dat bij die zonde geen berouw is, noch zoeken om verzoening en bekering. Hieruit kunnen dezulken klaarlijk zien hoe ver zij misslaan, en dat zij die zonde niet hebben begaan, en dat het alleen een bedrog is geweest van hun duister hart, ontstaande evenwel uit tederheid, waarbij de duivel zich doorgaans voegt om de zielen te slingeren en, was het mogelijk, tot wanhoop te brengen.'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's