Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

En de Geest Gods zweefde op de wateren... Het woord „zweven" betekent in dit verband: idderend zweven, sidderen, trillen. Jeremia gebruikt dit woord als hij zegt: Mijn hart wordt in mijn, binnenste gebroken, al mijn beenderen bew r egen zich; ik ben als een dronken man... (Jer. 23 : 9). Dit beven, deze siddering, dit zweven komen we ook tegen in het lied van Mozes, in dat indrukwekkende beeld van leiding en bewaring: Gelijk een arend„ zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugels uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de HEERE alleen, en etwas geen vreemd god met hem" (Deut. 32 : 11, 12).

De arend — zo horen we — zweeft over en boven zijn jongen. Hij leert hen vliegen, en wanneer ze vallen en neerstorten zouden, is hij beneden hen om hen te dragen op zijn vleugels — zó is de HEERE voor Israël, als deze arend. We vragen: wat is nu eigenlijk dit zweven van de arend over zijn jongen? Hij wil ze het nest uit hebben, hij wekt ze op, hij leert hen vliegen — en het zweven daarbij kan dan betekenen: hij maakt ze — al fladderend, zwevend, trillend boven het nest — onrustig, zodat ze het nest wel moeten verlaten. Opmerkelijk hierbij is, dat in het eerste deel van de tekst van de arend gesproken wordt, die al zwevend het nest opwekt, en dat in het tweede deel van de arend sprake is, die zijn sterke vleugels uitbreidt onder de jongen, die dreigen neer te storten. In de tekst in Genesis is de vrouwelijke vorm gebruikt: de Geest Gods zweeft als een moederarend over haar jongen. Trillend, bewegend, sidderend — een geweldige wind, zo kunnen we ons dan wellicht enigszins voorstellen, een geweldige stormwind maakt de afgrond onrustig, jaagt de wateren op door erboven te zweven, door boven het gezicht van de wateren te sidderen en te beven.

En de Geest Gods zweefde op de wateren... Een geweldige stormwind bewoog zich over het duister gelaat van de afgrond. Deze wind, zulke adem, vanwaar is deze? Zegt niet met recht hier de kanttekening van de Statenvertaling dat de betekenis „wind" hier niet mogelijk is, omdat de wind toen nog niet was geschapen? De ongeschapen wind, de eeuwige arend, de eeuwige vogel Gods... ja, en nu verschijnen onmiskenbaar de hoofdleters: de Geest van God als de wind en de adem, als de geweldige gedreven wind van God. En wanneer wij nu vernemen dat zo de Geest van God zweeft, al sidderend en bevend, over het gelaat van de afgrond, dan is daarin gegeven een spanning, die voor ons mensen niet te verdragen valt, geen seconde nog! Welk een ingehouden spanning in deze woorden: de aarde woest en ledig — duisternis op de afgrond — de Geest van God zwevend op de wateren! Een spanning, die slechts verbroken kan zijn in de woorden: Daar zij licht...!

We zeiden al, dat de Schriften gehoord willen zijn vanuit het einde terug naar het begin, van achteren naar voren. En wanneer we, nagenoeg op de laatste bladzijde der Schrift, horen dat de zee niet meer is (Openb. 21 : 1), dan beginnen we vanuit dit einde het begin te verstaan. De aarde nu was woest en ledig: at was een werkelijkheid die nog altijd op het meest onverwachts ons kan aanstaren. Dan blikken we door de schepping heen in een afgrond van woestheid en leegheid, in de afgrond zonder rand en wand, zonder bodem en grond, en dan is er de kreet van ontzetting, die gepaard gaat met de ontdekking van het duister gelaat van het tohoe wa. bohoe.

Zo is het, dat hier in het tweede vers van de Schrift Israël door de goede schepping van God heen staart in de afgrond. Daarbij heeft Israël geweten van de oerangsten van de omringende volken, die deze oermachten van de afgrond en de duisternis als goddelijke machten, als anti-goden ervaren en beschreven hebben, zodat zij in hun scheppingsverhalen gewagen van een oerstrijd bij

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

In den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's