Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Liefde in tweevoud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Liefde in tweevoud

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten n^el, een verzegelde fontein. Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus, nardus en saffraan, kalmus en kaneel, met allerlei bomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen. O fontein der hoven, put der levende wateren die uit Libanon vloeien! Ontwaakt, noordenwind, en kom, gij zuidenwind; doorwaai mijn hof, dat zyn specerijen uitvoeien. O, dat myn liefste tot zijn hof kome en eet zijn edele vruchten! Ik ben in mijn hof gekomen, o myn zuster, o bruid! ik heb mijn mirre geplukt met mijn specerij, ik heb mijn honigraten met myn honig gegeten, ik heb myn wijn mitsgaders mijn melk gedronken. Eet, vrienden, drinkt en wordt dronken, o< liefsten! Hooglied 4 : 12—5 : 1

1. Menselijke liefde getekend

Bij de uitleg van dit tekstgedeelte moeten we twee dingen goed bedenken. Allereerst dat we met liefdesliederen te maken hebben die in Israël op bruiloften konden worden gezongen. In de tweede plaats dat bruidegom en bruid afwisselend aan het woord zijn, ze zingen bij beurte, ze zingen elkaar toe.

Eerst horen we de bruidegom. Hij zegt: mijn bruid, je bent een tuin. Een hof met heerlijke vruchten er in. Granaatappels, cyprus, nardus, saffraan, kalmus, kaneel, wierook, mirrhe en aloë! En in die tuin fluistert en ritselt een beekje. Zo'n beekje als er van het Libanongebergte naar beneden klateren, als zilveren linten glinsterend in het zonlicht.

Wie verhefd is en wie liefheeft, herkent iets van deze poëzie. Zo is er alle eeuwen gezongen van het wonder van de hefde. Werd er altijd maar op zo zuivere toon gezongen!

Bruid, je bent weergaloos en verrukkelijk mooi als een tuin. Maar dat is niet het enige. Er is nog iets anders waarin je te prijzen bent. Er staat toch in vers 12: „Mijn zuster, O bruid!, gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein." Een besloten hof is een tuin die alleen voor de wettige eigenaar toegankelijk is. Bij een openbaar stadspark kan iedereen zomaar binnenlopen. Maar hier vindt de toevallige voorbijganger de deur op slot. Verzegelde fonteinen waren met klei toegestopt en zo als privé-bezit aangeduid of ook bronnen die door middel van een zware steen werden afgesloten. Water was en is immers kostbaar in het oosten. Wie de beschikking heeft over een fontein met levend, dat is helder stromend, water is daar uiterst zuinig op!

Merkwaardig dat de bruidegom 'deze beelden van een gesloten hof en een verzegelde fontein gebruikt. Daarmee prijst hij het in haar dat zij geen allemansvriendin is, dat zij trouw is. Ze is helemaal voor hem alleen. In het Hooglied wordt de liefde tussen man en vrouw getekend is haar vurigheid en onstuimigheid, maar ook in haar exclusiviteit en trouw. Het een sluit het ander niet uit. De trouw komt niet in mindering op het vurige. Het exclusieve overschaduwt het spontane niet. Integendeel, het is juist met de diqpte en met de echtheid van de liefde gegeven, dat deze zich richt op de éne uitverkorene. Zodra déze intimiteit door een derde wordt verstoord, is er iets onherstelbaar kapot gemaakt.

In vers 16 komt de bruid aan het woord in reaktie op de bruidegom. Ze neemt de beeldspraak van de tuin over. Daar zit iets speels in, in dat inhaken op eikaars woorden. Maar het heeft ook dieper zin. Het meisje is van zichzelf bescheiden genoeg. Zo lezen we in hoofdstuk 1 : 6: Mijn wijngaard die ik heb, heb ik niet gehoed". Met andere woorden: k ben geen prachtige : uin, maar eerder een stuk wildernis, een verwaarloosd gebied. Maar als de bruidegom haar een park noemt, dan spreekt zij dat niet tegen. Want ze mag zich koesteren in zijn liefde. Wat ze in zijn ogen is, is belangrijker dan wat ze in haar eigen ogen is. In het jodendom discussieerden de rabbijnen uit de school van Hillel met die uit de school van Sjammai over de volgende vraag: ag men de bruid wel om haar schoonheid roemen wanneer ze lelijk of gebrekkig is.^^

Sjammai: neen, want dan zing je leugens. hetgeen Gods wet verbiedt.

Hillel: ja, want men moet de bruid bezingen vanuit het gezichtspunt van de bruidegom. Zoals hij haar ziet!

De school van Hillel had gelijk. Wie zal objectief vaststellen wat mooi of lelijk is.? Laat de liefde spreken!

Zo mag de bruid het dus overnemen: k ben een mooie tuin. Maar ze is er nog niet met haar tuin... Die kan volgens haar nog veel mooier wanneer de wdnden er doorheen waaien en zo ervoor zorgen dat de heerlijke geuren verspreid worden. De tuin mag niet door windstilte bedompt zijn, maar noordenen zuidenwind moeten ervoor zorgen dat de geur de bruidegom tegemoet komt. Want het gaat om hèm. De geur en de oogst van haar tuin is voor hèm. Er is hier sprake van een wedijver in de liefde. De bruidegom put zich uit in loftuitingen voor de bruid. Maar de bruid wil er helemaal zijn voor de bruidegom. Daarom is in de tweede helft van vers 16 „mijn hof" tot „zijn hof" geworden en alle vruchten heten „zijn edele vruchten". Veelzeggende overgave, waar ze voor anderen een verzegelde hof en een besloten fontein is! De bruidegom antwoordt dan weer in 5 : 1: Ik bèn in mijn hof gekomen, O mijn zuster, o bruid! Ik héb mijn mirre geplukt met mijn specerij..." Dus niet tevergeefs nodigde de bruid. Ze vinden elkaar in de liefdesovergave.

Deze indringende tekening van menselijke Hefde zegt ons dat deze er mag zijn voor Gods aangezicht. Maar al te vaak is er onder christenen gedaan alsof alles wat met het sexuele te maken heeft gelijk stond met zonde of in het beste geval een noodzakelijk kwaad zou zijn, nu eenmaal nodig voor de voortplanting. Een geestelijk mens zou daar mijlenver boven verheven zijn. Alsof de aantrekkingskracht tussen man en vrouw niets te maken kon hebben met de heiliging van het leven. Zeker is met het Hooglied niet het laatste woord gezegd, wèl een voorlaatste woord. Niet het hoogste woord, wèl een hoog woord. Er staat méér in de Bijbel dan het Hooglied. Zo is er bijvoorbeeld 1 Korinthe 7, waar Paulus duidelijk maakt dat leven voor Gods Koninkrijk méér is dan huwelijksgeluk en oudervreugde!

De ongehuwden, de alleenstaanden, de kinderlozen hebben hun levensdoel niet gemist, omdat ze in die situatie verkeren.

Maar als dat gezegd is, mag ook de zegen van de liefde tussen man en vrouw voiuit erkend worden. Als een paradijsroos, ondanks de doornen die met de zondeval gegeven zijn. En zó heeft het Hooglied ook veel te zeggen in de huidige chaos rond eros. Het gaat om de liefde die kan wachten, verdragen en volharden. Waarin die eros (liefde als genegenheid) verbonden is met de agapè als onbaatzuchtige liefde. Liefde die je dankend voor Gods aangezicht kunt erkennen.

2. Goddelijke liefde betekend

Het Hooglied wijst boven de menselijke liefde uit op de onvergetelijke liefde en trouw van de HEERE. God is El qinna, de naijverige Minnaar van Zijn volk, die Zijn bruid Israël bevrijdt uit de handen van de rovers en verdrukkers. „Daarom ziet, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal haar naar haar hart spreken" (Hosea 2 : 13). Dan eist de HEERE als Minnaar haar exclusieve liefde voor Zich op!

Zo gaf Christus Zij leven om Zijn bruid te werven. Tot op het kruis bewees Hij Zijn liefde. Is er ooit een vuriger Bruidegom geweest dan jezus de Christus? Bij de tekenen van brood en wijn houdt Hij voor Zijn bruid de herinnering levendig aan Zijn liefde, sterk als de dood, ja stérker dan de dood.

En bezingt God Zijn volk en Christus Zijn gemeente nu ook als een tuin en fontein? Zeker — maar dat is niet vanzelfsprekend en voor de hand liggend. Want van zichzelf is Israël en is Christus' gemeente een huilende wildernis en troosteloze woestijn. Alles behalve een hof en een bron!

Maar hier is nu het wonder van Gods verkiezende liefde. De HEERE vindt Israël in de wildernis en zegt dan: dit is Mijn tuin! Hier zal Ik wonen naar Mijn raad.

Is liefde dan blind? Neen, maar de liefde bedekt alle dingen, zegt 1 Kor. 13. En dat is wat anders. Het is de liefde van Ezechiël 16, waar Gods mantel der liefde wordt uitgebreid over de naakte, de verlorene, de goddeloze. U lag daar weggeworpen op het vlakke veld, vertreden in uw bloed. „Toen Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u en ziet uw tijd was de tijd der minne — zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werd de Mijne."

Wanneer nu de HEERE Israël, wanneer Christus Zijn gemeente, u en mij, zó aanvaardt, dan zijn wij rechtvaardig en heilig voor Hem. Dan zijn wij een bloeiende hof en een opspuitende fontein, omdat de HEERE ons er voor houdt. Want Hij ziet geen zonde in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël.

Verstaan we hier iets van? Hebben we onszelf voor God zien staan in onze vruchteloosheid, naaktheid en schuld? De HEERE zegt tot goddelozen: u bent Mijn bruid... in Christus!

Maar dan ook alléén in Christus. In het komen tot Zijn genade. In het blijven bij Zijn genade. In het roemen van Zijn genade. Immers, schoon is Christus' bruid als besloten hof en verzegelde fontein. Zij wil van niets en niemand w r eten dan van de levende God. Zij kent geen verwachting dan van Christus Jezus.

Heilige eenkennigheid! Zijn volbrachte werk is de tuin waarin de bruid wandelt. Zijn gerechtigheid, kracht en wijsheid is de bron waaruit de bruid leeft. En zó is zij zelf een tuin en bron.

Zij is wat Christus voor haar is. En wat zij is, dat is zij door Christus. Is dat ook onze verrassing en onze schat, dit hoogheilige evangelie van vrije genade? Dan kennen we ook iets van dat weerwoord — in vers 16 — in diepe verwondering om Zijn genade en opzoekende liefde.

In het leven van het geloof wordt de liefde immers wederkerig? Wanneer de HEERE tot óns zegt: „Mijn bruid", dan zeggen wij tot Hèm: „mijn Man". We willen dan de scheldbrief geven aan alle andere minnaars, aan alles wat ons afhoudt van God. Dan willen we ook déze Man behagen!

HEERE, als ik dan een hof ben, omdat U het zegt (zelfs als het naar mijn eigen waarneming een woestijn is) — en als ik dan een bron ben, omdat U het zegt (ook al zie ik niets dan een onvruchtbare zandzee), o laat dan ontwaken de Noordenwind en de Zuidenwind van de Geest om de hof te doorwaaien. Dat is die ootmoed en afhankelijkheid van Gods Geest bij de bruid van Christus. Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind, doorwaai mijn hof — dat zijn specerijen uitvloeien! Theodorus van de Groe zegt dan in één van zijn biddagpreken: de Noordenwind van de Geest is de heldere, klare wind die de nevels verdrijft — dat ziet op de verlichting door de Geest, om in alle waarheid geleid te worden. Die Noordenwind is een zuiverende en reinigende wind — dat ziet op de reformatie van de Geest, op de inwendige vernieuwing en herschepping. Die Noordenwind is een koude, scherpe en doordringende wind tot overtuiging van onze zonde en ontdekking aan ons zelf, tot vernedering en tuchtiging. Dat hebben we nodig. Maar ook de Zuidenwind des Geestes, dat is die liefelijke wind van de vertroostingen, dat is die verwarmende wind van de Geest der liefde tot God en de naaste, de samenbinding met de broeders en zusters in het éne geloof — de vruchtbaarmakende wind van de Geest die de regen en de dauw meebrengt, opdat er rijke oogst zal zijn.

Deze afhankelijkheid van de Geest — dit verlangen om voor de Heere te leven typeert de bruidskerk. De specerijen van mijn hof moeten uitvloeien — niet om er zelf mee te pronken, maar ter ere en ten gerieve van de Bruidegom. Heere, hoe kan ik tot Uw eer leven? Hoe kunt U zich in mij verblijden? Leer mij naar Uw wil te handelen! Maak mij dienstbaar, bruikbaar en vruchtbaar voor Uw Koninkrijk. En dan dat verlangen, noem het adventsverlangen, noem het persoonsverlangen. Want het is gericht op de Persoon van de Bruidegom en het is gericht op de Advent, op de komst van Hem op de wolken des hemels in Zijn heerlijkheid — en in de verwachting daarvan op Zijn komst telkens w r eer in mijn hart en leven: „O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwarne en ate zijn edele vruchten!".

Als dit niet echoot in uw ziel, mag u wel vurig bidden om voor het eerst oog en hart te mogen krijgen voor de hemelse Bruidegom in al Zijn noodzakelijkheid, onmisbaarheid en volkomenheid. Opdat u niet voor eeuwig buiten de bruiloftszaal zou moeten blijven staan. Maar is dit uw adventsverlangen en dan ook uw avondmaalsverlangen — O! dat Mijn Liefste tot Zijn hof kwame — zie, Hij beschaamt uw verwachting niet. Vandaar Zijn antwoord: Ik bèn in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid. Zie hier ben Ik met al wat u ontbreekt. Zie, hier ben Ik, nu zijn alle dingen gereed!

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Liefde in tweevoud

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's