Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Liefdesuiting van de bruid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Liefdesuiting van de bruid

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, indien gij mijnen liefste vindt, wat zult gij hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. Wat is uw liefste meer dan een andere liefste, o gij schoonste onder de vrouwen? Wat is uw liefste meer dan een andere liefste, dat gij ons zo bezworen hebt? Mijn liefste is blank en rood, hij draagt de banier boven tien duizend. Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud; zijne haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf. Zijne ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. Zijne wangen zijn als een bed van specerij, als torens van reukwerk; zijne lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Zijne handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois; zijn buik is als blinkend elpenbeen, overtogen met saffieren. Zijne schenkelen zijn als marmerpilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; zijne gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen. Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn liefste, ja, zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem. Hooglied 5 : 8—16

1. Verlangen

Met heel krachtige bewoordingen verzoekt de bruid aan haar vriendinnen om een boodschap over te brengen aan de bruidegom. Het wordt ze op het hart gebonden dat ze het getrouw zullen overbrengen. Welke boodschap? „Ik ben krank van liefde". De liefde tot mijn vriend wordt mij gewoon teveel. Ik bezwijk er onder. Het is alsof de wanden van mijn hart ervan bersten.

„Krank van liefde" — we vinden die uitdrukking ook in hoofdstuk 2 : 5. „Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde."

Er zitten twee kanten aan die uitdrukking. Enerzijds is er het overstelpende van de liefde. Maar anderzijds is er ook altijd weer het verlangen naar de geliefde. De liefde wordt niet verzadigd. Integendeel, hoe meer de liefde wordt ondervonden, des te groter de begeerte om de geliefde nog beter te leren kennen.

Hierin is de bruid van het Hooglied weer een beeld van het gelovige Israël in liefde tot de HEERE, alsook van de oprechte liefhebbers van de Naam van Jezus in Zijn gemeente.

Wanneer de Schrift ons er toe roept onszelf te onderzoeken of wij in het geloof zijn — en zelfonderzoek blijft nodig — dan komen we er vaak niet uit. We verzuchten: het is niet gemakkelijk... Immers, arglistig is ons hart, wie zal het kennen? Wie geeft mij de garantie dat ik mij niet bedrieg?

Hoe kan ik vast en zeker weten dat het heil in de Heiland niet alleen voor anderen is, maar ook voor mij?

Niet eenvoudig! En toch... maken we het soms niet nodeloos ingewikkeld? Ligt het als we het Hooglied lezen niet heilig eenvoudig? Want uiteindelijk komt het maar op één ding aan. Eén zaak. Liefde! Liefde vanuit het geloof. Liefde in de geloofskennis van Christus. Dat was dan ook het beslissende en doorslaggevende in het 'liefdegericht' dat de opgestane Heere hield met Simon Petrus aan de oever van de zee van Tiberias.

„Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan deze? Hebt ge Mij lief? Houd je wel van Mij? ". Petrus staat als een naakte zondaar voor God. Bewijzen van zijn liefde heeft hij niet. Alleen maar bewijzen van het tegendeel. Maar toch kan en mag hij niet anders dan zeggen: , , Ja Heere, Gij weet dat ik U liefheb!" Petrus stemt dus in met de bruid van het Hooglied. Indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde!

Zo hadden zijn mede-discipelen een wenende Petrus gevonden na de nacht van de verloochening. En als ze van Petrus iets hadden moeten vertellen aan hun Meester — en zullen ze dat niet gedaan hebben in hartelijke voorbede voor hun diep gevallen broeder? — dan zullen ze hebben gezegd: Heere, wil dat verbrijzeld hart weer verheugen. Want hij is krank van liefde! Wellicht dat bij-de bruid in Hooglied 5 ook meespreekt haar diepe schaamte over haar verloochende optreden tegenover de bruidegom. Er is verwijdering opgetreden, want hij is geweken (vers 6), onvindbaar. Dat houdt ze niet lang meer vol!

De gelovige zondigt niet goedkoop. De slordigheid en de afwijking wordt duur betaald door de verwijdering die optreedt. De HEERE kan Zich terugtrekken, Zijn aangezicht verbergen.

Dan moet worden erkend: het is recht, ik heb niet anders verdiend. Maar inmiddels schreeuwt het hart naar God als het afgematte hert naar frisse waterstromen.

Is er liefdesverlangen naar Hem? Dat veronderstelt dat u Hem hebt leren kennen door Woord en Geest. Dat u Hem niet meer missen kunt. Iemand zei op huisbezoek: „ik ga niet naar het Heilig Avondmaal".

Waarom niet? „Ik heb de HEERE niet lief!" Waarom hebt u Hem niet lief? „Omdat ik Hem niet ken..."

Dat was eerlijk. Maar ook èrg. Hoe velen zullen het niet na moeten zeggen, helaas. Mijn man ken ik, mijn vrouw ken ik, mijn vader of mijn moeder ken ik — maar de HEERE ken ik niet! Waarom is dat zo erg? Wel, dan leven we nog met de rug naar Hem toe. Dan zijn we nog haters van de HEERE. Zonder God en zonder hoop in deze wereld. We liggen dan nog midden in de dood. Zonder toevlucht in het leven en zonder uitzicht in het sterven. Zoek toch de HEERE terwijl Hij te vinden is en roep Hem aan terwijl Hij nabij is.

De HEERE wil Zijn liefde uitstorten in uw hart, zodat u niet langer dood bent in onverschilligheid, maar krank, ziek van liefde.

Rust toch niet voordat u, jij zeggen kunt: „HEERE, ik heb U lief, hartelijk lief - omdat Gij mij eerst heb liefgehad."

2. Verrukking

We beginnen maar weer bij de letterlijke betekenis. De vriendinnen van de bruid antwoorden haar bij beurtzang. Ze kregen van de bruid de opdracht aan de bruidegom door te geven dat zij krank was van liefde. Maar nu willen ze haar prikkelen en uitlokken om nog eens wat meer te vertellen van de bruidegom. Daarom zingen ze: „Wat is uw liefste meer dan een ander liefste, o gij,

schoonste onder de vrouwen! wat is uw liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt? !"

Met andere woorden: is die jongeman echt zo iets bijzonders? Gaan er zoals hij niet twaalf in een dozijn? Weet je wel zeker dat je het met hem zo goed getroffen hebt?

Maar die vragen zijn alleen maar bedoeld om haar volop de gelegenheid te geven uit te weiden over de schoonheid van de bruidegom. Eerder in het Hooglied heeft de bruidegom herhaaldelijk en uitvoerig de bruid bezongen. Nu worden de rollen omgekeerd. De bruid is nu aan de beurt en ze laat haar beurt beslist niet voorbijgaan!

Van vers 10 tot en met vers 16 geeft ze aan één stuk door uiting aan haar verrukking over de bruidegom. Ze beschrijft hem van top tot teen. „Mijn liefste is blank en rood" — wij zeggen wel eens: hij is „melk en bloed", zo sterk en gezond en mooi. „Hij draagt de banier boven tien duizend", dat wil zeggen: Hij steekt boven hen allemaal uit, hij wint het van alle andere mannen. Let maar eens op zijn postuur en statuur, op zijn hoofd en haar, zijn ogen en wangen, zijn lippen en handen, zijn buik en dijen, zijn woorden vol liefde.

Kortom: al wat aan hèm is, is gans begeerlijk! Triumfantelijk klinkt het dan in ver 16: zó'n vriend heb ik nu, mijn vriendinnen! Jullie vroegen toch waarmee hij anderen overtrof? Wel, in alles!

We laten heel dit lied letterlijk staan. We gaan dus niet iedere trek uit dit lied van liefdesverrukking vergeestelijken door het op Christus toe te passen. Maar wel een tweetal opmerkingen ten aanzien van het geloofsleven.

Aan de bruid werd gevraagd: „Wat is uw liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt." Ze had aanleiding gegeven tot die vraag en wel door de manier waarop zij van haar bruidegom gesproken had. Is dat aan u of aan mij ook wel eens gevraagd? „Wat is eigenlijk uw geheim? Wat is uw verborgen krachtbron? Wat is de grond van uw zekerheid? De diepste oorzaak van uw vreugde en het fundament van de vrede die u uitstraalt? "

Weet u, het is heel normaal dat een christelijke gemeente — en ook ieder christenmens in het bijzonder — vragen oproept. De vraag naar het geheim van de gemeente. De vraag naar het geheim des geloofs. Petrus (opnieuw Petrus!) schrijft in zijn eerste zendbrief: en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze" (3 : 15). Dus die vraag komt. De vraag om rekenschap! Want een stad op een berg kan niet verborgen blijven. Evenmin als een brandende kaars op de kandelaar. Daar komt men op af... Of niet? Bij u niet? Bij jou niet? Zit het dan wel goed? Hebben we de Heere dan wel lief? Als niemand iets merkt van ons christen-zijn... Als niemand stuit op ons geheim... Als niemand zich verwondert over onze levenshouding... Als we in de praktijk van het leven ons niet onderscheiden van niet-christenen op school, in de fabriek, onder de buurvrouwen of waar dan ook! Dan is het mis!

Maar dan vervolgens: als die vraag om rekenschap komt, staan we dan met een mond vol tanden? De bruid in het Hooglied niet! Er komt een onstuitbare woordenstroom... Waar het hart vol van is, loopt de mond van over...

Kunnen wij spreken van Christus? Of... staat de wagen stil als het over Hem gaat? Op huisbezoek. Zo maar in de gesprekken. Op een verjaardag. Wat een bedroevende leegheid vaak! Zodat je je afvraagt: zou hier nu nog één liefhebber van de Heere bij zijn?

We zingen nog al eens psalm 45: „Mijn hart vervuld met heilbespiegelingen zal 't schoonste lied van ene Koning zingen terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft is z' als de pen van één die vaardig schrijft"

Maar is dat nu ook wel eens zo? Dat is toch niet teveel gevraagd? Dat is toch niet overdreven en overtrokken? Beschamend was die opmerking van enkele christenen uit andere werelddelen, enkele jaren geleden hier op bezoek. Ze verwonderden zich: zondags gingen-veel mensen naar de kerk, maar door de week hoorde je haast niemand van de Heere spreken...

Wanneer we Hem kennen, dan hebben we wat van Hem te vertellen. En hoe veel te meer we Hem leren kennen, zullen we van Hem léren getuigen. Wat zegt psalm 45? „Mijn hart vervuld met heilbespiegelingen." Dat is nodig. Meditatie. Overdenking. Stille tijd. Spurgeon gebruikt ergens het beeld van druiven die verzameld worden tijdens de Woord-bediening. Daarna uitgeperst en gedronken in meditatie. Dan wordt onze tong wel losgemaakt! Om in den brede van Christus te spreken. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk!

„Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk één is mijn Liefste, ja zulk één is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!"

Hier komt zo tot uiting de warme verbondenheid. Hij is de mijne en ik ben de zijne. Hij is mijn vriend — en ik ben zijn bruid. Zij is volkomen zeker van hem. Ze twijfelt niet aan zijn liefde voor haar. En vandaar dat ze zo vrijmoedig kan spreken!

Maar daar zit nu voor velen in de gemeente juist de grote moeite. Ze durven het niet te zeggen dat de Heere Jezus hun Vriend is. En daarom kunnen ze ook niet ten avondmaal. Hoe kom ik tot de zekerheid van het geloof? Antwoord: de zekerheid hangt samen met de innigheid, met de vertrouwelijkheid van uw omgang met de Heere.

Hoe meer we Hem leren kennen... Hoe meer we in Hem vinden... Hoe meer we op Hem zien... des te sterker wordt ons geloof! Want als we verrukt zijn van Hem, dan voelen we ons ook verbonden mèt Hem.

En als we mogen uitroepen: „al wat aan Hèm is, is gans begeerlijk!" — dan zal het niet lang duren of we mogen er aan toevoegen: „zulk één is mijn Liefste, ja zulk één is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!"

Als we schoonheid en heerlijkheid en onmisbaarheid in Hem zien, dan zullen we niet kunnen rusten voordat we Hem de onze mogen weten.

En anderzijds; Spurgeon zegt zo treffend: „Jezus gewint nimmer een hart waaraan Hij Zijn liefde zou weigeren. Indien gij Hèm liefhebt, dan heeft Hij ü lief — wees daarvan verzekerd!"

Dus: hoe meer we de schoonheid van Christus zien, des te meer is er de vrijmoedigheid in het geloof. Dan ga ik van Hem zingen:

o, hoe heerlijk is mijn Liefste blank en rood, zo god'lijk rijk in de hemel noch op aarde, is mijn Heiland iéts gelijk. Boven al wat me ooit bekoort gaat Zijn heerlijk, dierbaar Woord.

Weg dan, al gij lager schepsel, in mijn Jezus is het al; Neen, geen rijkdom, neen, geen schoonheid, niéts dat Hem mij roven zal — wat mijn Heiland mij bereidt, is volkomen zaligheid!

V. J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Liefdesuiting van de bruid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's