Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bruid in de deuropening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bruid in de deuropening

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De duddim geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o myn liefste! die heb ik voor u weggelegd. Och dat gy my als een broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder dat ik u op de straat vond: k zoude u kussen, ook zouden zij mij niet verachten; Ik zoude u leiden, ik zoude u brengen in myn moeders huis. gij zoudt my leren, ik zoude u van specery-wyn te drinken geven, en van het sap van mijne granaatappelen. Zijne linkerhand zy onder myn hoofd, en zijne rechterhand omhelze my. . Ik beztveer u, gij dochteren Jeruzalems, dat gij de liefde niet opwekt noch wakker maakt totdat het haar luste. Hooglied 7 : 13—8 : 4

1. Wachtend

Daar staat het meisje in de deuropening van haar ouderHjke woning. Ze staat uit te kijken naar haar bruidegom^ die komen zal. In dat wachten komt haar Hefde tot haar vriend tot uiting. Maar zij onderstreept dat nog eens op poëtische wijze door een beeld. Ze zegt: onze deuren' dat wil zeggen de deuren van 'het huis van haar moeder' (8:2), zijn omrankt met allerlei vruchten. Nieuwe en oude vruchten, dat is: lle mogelijke soorten. Daar zijn ook de dudaïm of 'liefdesappels' met hun zware geur. Al die vruchten met hun mooie kleuren en aangename geuren omringen de wachtende bruid in de deuropening. En dan heet het: o mijn Hefste! die heb ik voor ü weggelegd'. Al die vruchten zijn voor joü, voor jou alleen. Ik heb ze voor je bewaard. Ze zijn het beeld van mijn liefde die alleen op joü gericht is. In mijn liefde voor jou bloei ik open als een tuin en bloesem ik als een appelboom in de lente.

Houdt u nu het beeld even vast: de bruid in de deuropening. Wachtend op de brtiidegom. De deur omringd en omrankt met heerlijke vruchten. Die zijn voor de bruidegom, voor hèm alleen. Als beeld van de exclusieve liefde van zijn bruid.

Zo is het nu ook met de Kerk als bruid van Christus in deze wereld. Ze leeft hier op aarde, als het ware 'in het huis van haar moeder'. Maar ze staat in de deuropening, wachtend op haar Vriend. De Geest en de bruid roepen immers: 'Kom!'.? Welnu, is het dan niet bij uitstek een kenmerk van het ware geloof dat we de Heere verwachten — in Zijn komst op de wolken des hemels.? Dat we leren bidden, dagelijks opnieuw: Maranatha, 'onze Heere, kom'.? Als ik door genade in het geloof mag leven (en zo ook ten Avondmaal gaan), dan zal het ook in mijn hart leven wat de Kerk belijdt in art. 37 N.G.B.: 'Daarom verwachten wij dien grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere.'

Nu wil dit niet zeggen dat een christenmens de wereld zou moeten ontvluchten of letterlijk niets anders meer te doen zou hebben dan de hele dag naar de hemel turen. In de verwachting van Christus' wederkomst zijn we niet alleen geroepen tot waakzaamheid, maar ook tot werkzaamheid. Wanneer we nog eens-denken aan de bruid in de deuropening, dan spreekt dat beeld ons niet alleen van haar Hefde, maar ook. van haar toewijding en trouw. Zo worden die vruchten voor ons een beeld van de wérken der Hefde. De Hefde is als een boom die vruchten draagt. De Hefde bewijst zich metterdaad. Daarom wordt in de Schrift ook gesproken van een liefdediénst. 'Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten'. Vanuit de Hefde tot Christus is de bruidskerk werkzaam in deze wereld — op de wachtpost waar de Heere haar stelt. Met andere woorden: wanneer we onszelf beproeven of we in het geloof zijn, dan komt ook de vraag op: doen we ons dagelijks werk vanuit de liefde tot de Heere Jezus en zijn we met de ons geschonken talenten bezig met het oog op de toekomst die Gód geeft.?

Tot het Heilig Avondmaal worden geroepen allen die zichzelf door genade mogen herkennen in deze wachtende bruid. Het gaat er om dat in ons hart de keuze gevallen is om voor de Heere te leven. Dan willen we ons leven wijden aan Zijn dienst: 'U al mijn liefde waardig schatten, wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.' Is het de taal van uw hart, van jouw hart, met het oog op Christus: 'De dudaïm geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o mijn Liefste! die heb ik voor U weggelegd.' Kom dan maar vrijmoedig tot het Avondmaal van onze Heere Jezus Christus, terwijl de psalm zingt in uw hart:

Ik zal Uw Naam met dankerkentenis, verheffen, U al mijn geloften brengen — 'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen, in 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is. (Ps. 116 : 10)

2. Wensend

Een merkwaardige wens brengt de bruid tot uitdrukking. Ze zegt tegen haar vriend: 'ik zou wel willen dat je mijn broer was! Bij één en dezelfde moeder gezoogd als ik, geboren en getogen in hetzelfde huis. Dan zou ik immers zo vertrouwd met je zijn. Ik zou je zomaar op straat kunnen kussen, zonder dat de mensen er aanstoot aan zouden nemen. Ze zouden me dan geen brutaal, vrijpostig of lichtzinnig meisje vinden. Ze zouden immers zeggen: het is haar eigen broer die zij daar kust!'

Het meisje droomt nog wat verder door. Als je mijn broer was, dan zou ik je ook zomaar mee kunnen nemen naar huis. Mijn vader zou niet vreemd opkijken, mijn moeder zou geen lastige vragen stellen; er zouden geen drempels weg te nemen en bezwaren uit de weg te ruimen zijn — zoals dat bij het krijgen van verkering toch heel vaak het geval is...

Nu moeten we natuurlijk niet dit verHefde meisje in de rede vallen met de nuchtere opmerking: 'hoe kan ze nu verlangen dat haar geHefde haar broér zou zijn! Dan kon ze immers nooit met hem trouwen.? !' Dat is waar. Maar nogmaals: we hebben hier te maken met poëzie. En nu gaat het de bruid maar om één ding: dat ze steeds vertrouwder mag worden met haar bruidegom, dat de afstand die nog bestaat mag wegvallen, dat alle obstakels die hun volkomen verenging in de weg staan mogen verdwijnen.

'Och, dat gij mij als een broeder waart...' Zonder beeldspraak gaat het er om dat ze verlangt naar de trouwdag en het huwelijksleven. Want dan zal hij voor haar 'als een broer' zijn, in dié zin dat ze hand in hand

met hem over straat mag lopen en dat hij helemaal in haar familiekring zal zijn opgenomen.

Dat het inderdaad gaat om het verlangen naar de trouwdag, blijkt ook uit die uitdrukking in vers 2: ik zou u leiden, ik zou u brengen in het huis van mijn moeder'. 'Brengen in het huis van de moeder' kan staan voor: et iemand trouwen, een huwelijk sluiten. Het vervolg spreekt dan ook van het ongestoorde samenzijn in de liefde: gij zoudt mij leren (dat is hier: eminnen), ik zou u van specerijwijn te drinken geven, en van het sap van mijn granaatappelen' (waarbij opnieuw, net als bij de vruchten in 7 : 13, de liefde van de bruid is bedoeld).

Heb je al enige tijd verkering met elkaar, ben je verloofd, dan is het heel begrijpelijk dat je verlangt naar de trouwdag, om je eigen huis te kunnen betrekken en samen te zijn. Datzelfde verlangen naar de steeds inniger verbondenheid met de geliefde, is ook hier aan de orde.

Daarnaast is deze passage ook veelzeggend voor het geloofsleven. Vanuit de omgang met God en vanuit de kennis van Christus, is er toch sterk het besef van de blijvende afstand. God is in de hemel en wij zijn op de aarde. Maar vooral: de HEERE is heilig, maar wij zijn goddelozen en zondaren. Wanneer we dan eens terugzien op hoe wij het er van afgebracht hebben in de periode tussen de ene avondmaalsviering en de andere... Ja, al gaan onze gedachten maar één dag terug en we beseffen wie we geweest zijn voor de HEERE en wie we hadden moéten zijn — o, dan wordt het aan onze kant onmogelijk dat de levende God met zo'n goddeloos mens gemeenschap zou hebben. En als we er dan aan denken dat Jezus Christus Gods eigen Zoon is, 'God énkel Licht, voor Wiens gezicht niéts zuiver wordt bevonden' — hoe zouden we dan ooit Zijn bruid kunnen zijn en met Hem één brood breken en één wijn drinken? Zo wordt het niet alleen voor een mens onmogelijk om zalig te worden — maar het blijft ook een onmogelijkheid aan onze kant, ja het wordt steeds méér een onmogelijkheid. Onvoorstelbaar dat een gelovige 'zomaar' en als vanzelfsprekend aan het Heilig Avondmaal zou deelnemen. Altijd weer is er het ons verootmoedigen voor Gods aangezicht, het mishagen hebben aan onszelf en het smeken om de genade van de vergeving van de zonden.

Maar weet u — de ruimte om zalig te worden, de ruimte om het Avondmaal te vieren, - ligt dan ook nóóit in de bruidskerk. Maar die ligt altijd alléén in de Bruidegom! Want nu is het wonder zo groot dat Gods Zoon ons vlees en bloed heeft aangenomen en als een babytje is gezoogd door moeder Maria. 'Och, dat Gij mij als een broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder.' Pas dat eens toe op Christus. In alles werd Hij de mens gelijk. Om de kloof te overbruggen. Om de weg te banen. Om gemeenschap te stichten. 'Om haar als bruid te werven, kwam Hij ten hemel af.' En nu spreekt Llij tot aangevochten, door twijfel bestreden gelovigen, die met veel zonden te strijden hebben, die met veel zwakheden te kampen hebben: 'u bent Mijn broeder; u bent Mijn zuster; Mijn Vader is ook üw Vader.' Zie hoe Hij is afgedwaald tot in dood en hel en verderf. Om voor u een Broeder te zijn. Zodat u niet behoeft te schromen om Hem te kussen, om uw hand in de Zijne te leggen, om aan te zitten aan Zijn tafel! 'dat ik u op de straat vond; ik zou u kussen, ook zouden zij mij niet verachten'. Als u Christus kust door het geloof — als u naar Zijn reine leer in Hèm uw heil, uw hoogst geluk beschouwt, — dan zal de Vader u niet verachten en dan zullen de heilige engelen u welkom heten. Al bent u in uzelf verdorven en verloren, de oudste Broeder neemt het voor u op en zegt: 'het is mijn familie. Ik sta er Borg voor!'

Is dat ook voor mij? U die gelóóft, is Hij dierbaar! Wanneer Hij u dierbaar is, dan is het ook voor u. Als u Hèm nodig hebt als de Enige die voor u de toegang kan banen tot de Vader, als u Hèm niet meer kunt missen juist omdat u in uzelf alles mist, dan kan géén zonde, geen goddeloosheid, geen verdorvenheid die nog tégen uw wil in u overgebleven is, u weg houden van de tafel des Heeren.

Maar dan zult u ook zo met heimwee verlangen, van tijd tot tijd, naar de volmaaktheid. Wanneer alle obstakels tussen de Bruidegom en u uit de weg zijn geruimd. Nu is er nog vaak verwijdering. Wolken schuiven voor de zon. Licht en schaduw wisselen elkaar af. Maar straks komt de bruiloft van het Lam. Dan stijgt de blijdschap ten top. Dan gaan we eeuwig 'verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen die ons blijdschap geeft.'

3. Waarschuwend

Vers 3 spreekt eigenlijk geheel voor zichzelf: 'Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij.' Dat is voor haar het ideaal. Dan vindt ze rust. Ze kan niet genoeg krijgen van de liefdesuitingen en de tere nabijheid van haar vriend. Ze heeft het telkens opnieuw nodig uit zijn mond te horen dat hij van haar houdt. Niet omdat ze er aan twijfelt. Neen, ze dénkt er niet over een vraagteken te zetten achter de oprechte bedoelingen van haar bruidegom. Maar ze hoort het zo graag en ze leeft er zo van op en ze is zo vol van verwonderde blijdschap om Zijn liefde.

Vers 4 wijst daartegenover waarschuwend op de surrogaat-liefde. Liefde die niet echt is. 'Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar lust.'

Al twee keer eerder komen we die woorden tegen in het Hooglied (2 : 7; 3 : 5). Het is een refrein, waarin door herhaling één bepaalde boodschap sterk wordt beklemtoond.

Liefde kun je niet veinzen. Liefde is ook niet kunstmatig op te wekken. Als de liefde écht is, is zij een kostbare gave van God. Maar het bederf van het beste, is het slechtste. Openlijke haat is nog te verkiezen boven gehuichelde liefde. Een man die onder het mom van liefde zijn vrouw of meisje bedriegt, begaat zware zonde en slaat diepe wonden. Liefde moet ook tijd krijgen om te rijpen. Verliefdheden zijn vaak hevig, maar ook oppervlakkig. Het is dan ook niet goed als huwelijken al te snel worden gesloten. Je moet zeker zijn van elkaar. Je moet naar elkaar toe groeien. Liefde is teer en kostbaar — niet iets wat je haastig consumeert, zoals dat gebeurt in een wereld van losgeslagen sexualiteit. In de prediking naar de Schrift wordt ook in 1983 opgeroepen: jonge mensen, leer wachten, beidt je tijd, liefde is te mooi om het te verlagen tot goedkoop amusement. 'Waarom wachten totdat je trouwt? ' — omdat je de liefde de kans moet geven op te bloeien, zoals je een roos de kans daartoe geeft door hem niet te breken in de knop!

Nog één keer lezen we de tekstwoorden over met het oog op Christus en Zijn Kerk. 'Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd — en Zijn rechterhand omhelze mij.' De kanttekening van de Staten-Vertaling is treffend: 'De Bruid, aanmerkende haar zwakheid, bidt de Bruidegom, dat Hij haar wil troosten en ondersteunen, opdat zij rust moge vinden voor haar ziel': Zó is het. U hebt in het geloof behoefte aan het Heilig Avondmaal, zoals u telkens weer behoefte hebt aan de bediening van Gods Woord. U wilt eigenlijk telkens weer hetzelfde horen: 'Zeg tot mijn ziel in haar geween: Ik, Ik ben uw heil alleen.'

De tekenen van brood en wijn zijn de betuigingen van Christus' liefde. 'De vertroostende herhaling van hetzelfde' (Kohlbrugge). Daarentegen worden de huichelaars vermaand zich van de tafel des Heeren te onthouden! God kijkt in ons hart. Hij weet of we oprecht aan Christus verbonden zijn, of dat we maar doen alsof. In het laatste geval moeten we ons vers 4 aantrekken. Laten we eerlijk zijn, éérlijk voor God. We hebben er niets mee te verliezen, want de HEERE kent ons toch al door en door. We kunnen er alles mee winnen, want Hij heeft raad voor u. Komt dan maar voor de dag met uw haat of met uw onverschilligheid of met uw lauwheid. En pleit op Gods belofte dat Hij het stenen hart uit u zal wegnemen en u een vlesen hart schenken. De HEERE is de Hoorder van het gebed. Hij stort door Zijn Geest die goddelijke liefde uit in uw hart. Zodat u het zeggen mag onder vier ogen met God: 'HEERE, ik heb U hartelijk lief.' En is dat dan alles? Kom je daarmee ten Avondmaal? Durf je het daarmee te doen? Ach, ik durf het niet te laten. Want het Avondmaal is voor de liefhebbers. Voor de liefhebbers van Zijn Naam!

V. J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De bruid in de deuropening

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1983

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's