Waakzaamheid, een Bijbelse opdracht
(1)
Aanleiding tot dit onderwerp onder het opschrift hierboven vermeld is een hartelijke en indringende brief van een hoog bejaarde broeder in de Heere, die mij enkele maanden geleden schreef, en herhaaldelijk aandrong om nog eens nadrukkelijk aandacht te schenken aan wat de Schrift in 1 Thessalonicenzen 2 : 4 , , de grote afval" noemt. Om er een beetje in te komen laat ik u even „meelezen".
In de eerste plaats legt onze briefschrijver nadruk op de reine prediking van het Evangelie, als de bekendmaking van de enige weg tot zaligheid, door het geloof in Jezus Christus. Het heeft onze hartelijke instemming als hij schrijft: „De zuivere prediking raakt het geweten, en overtuigt de mens van de waarheid, ook al wie hij die niet horen".
Ik vind dit een zin om diep over na te denken. De overtuigings-en overredingskracht van het Evangelie ligt niet in de persoon die het Woord spreekt, maar in het Woord zélf. Al is degene die Gods Woord verkondigt strikt aan dat Woord gebonden. Het doet mij denken aan Paulus' bekende uitspraak in 1 Korinthe 3 : 4 v.v. Want als de een zegt ik ben van Paulus; en een ander: k ben van Apollos; zijt gij dan niet vleselijk? Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan 'dienaren, door welke gij geloofd hebt, en dat gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft.
Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt; maar God heeft de wasdom gegeven. Zo is dan noch Hij die plant iets, noch hij die
natmaakt, maar God, Die de wasdom geeft. Daarmee wil óók gezegd zijn dat Gods Woord onder de bedauwing van de Heilige Geest zijn kracht doet. En al leeft er in ieders hart van nature verzet en vijandschap tegen de boodschap, die God met bevel van geloof en bekering in de prediking doet uitgaan, zo mag toch wel eens geconstateerd worden dat het Woord het geweten van de mensen niet alleen toespreekt, maar ook aanspreekt. Natuurlijk betekent dit niet als het geweten ja moet zeggen dat ook het hart „ja" zegt op Gods genaderijke boodschap. Daartoe is nog heel iets anders nodig, namelijk de wedergeboorte en vernieuwing van het hart. De reiniging van het geweten, de uitzuivering door het bloed van Christus om afstand te doen van de dode werken en de levende God te dienen.
Maar op het moment en vanaf het ogenblik dat Gods Woord het geweten raakt, is de hoorder van het Evangelie niet meer te verontschuldigen. Dat is zelfs de heiden niet volgens Romeinen 1 : 20, maar de Joden helemaal niet. (Romeinen 2:1). Aan hen en aan allen die met de boodschap van Gods genade in aanraking komen wordt gevraagd: f veracht gij de rijkdom van Zijn goedertierenheid en lankmoedigheid, en verdraagzaamheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? En behoort het niet tot de vreselijke mogelijkheden juist van de laatste tijden, d.w.z. van de tijd die in direct verband staat met de wederkomst van Christus, als velen zullen afvallen van het geloof, dat mensen hun eigen geweten als met een brandijzer toeschroeien? (1 Tim. 4 : 1, 2). De brief getuigt van een helder inzicht in de oorzaken van de grote afval, die ontstaat door afwijkingen van Gods Woord, naar vele kanten en op vele fronten, ook, ja juist in kerk en prediking. Ik citeer maar weer even uit het schrijven van onze broeder: In het kort samengevat, men wil niet in Gods weg zalig worden. Maar niemand kan en wil van nature. Velen denken zelf iets te doen en willen dan God ook. nog wel iets laten doen. Weer anderen menen de Wet nog te kunnen volbrengen". Hiermee is hij, dunkt mij, de'oorzaak van de grote afval ten diepste op het spoor.
Een van de voornaamste afwijkingen van Gods Woord vindt onze vriend dat men op grond van eigen kerkelijke, of daarmee samenhangende wettische prestaties meentrecht te hebben op het eeuwige leven. Vooral het emotioneel getuigen van sommigen kan de schijn wekken dat men het toch bij het rechte eind heeft, en in de grond der zaak afkerig is en blijft van het vernieuwende werk van de Heilige Geest. Hij vreest „dat deze leer en houding zijn miljoenen verslaat, omdat dit de dwaling is van de in-zondige mens. Velen geloven dat zij geloven". Misschien denkt iemand, hoe weet die man dit allemaal? Kan hij uitmaken bij wie het geloof echt is en bij wie niet?
Ik wil het dan toch voor onze vriend opnemen en al zouden we het hier en daar iets genuanceerder uitdrukken, dan begrijp ik toch zijn intentie (bedoeling). Ik denk dat het niet de bedoeling is om een ander lichtvaardig te oordelen of te helpen veroordelen, maar een grote ongerustheid vanwege het constateren van feiten. Het ware geloof botst altijd tegen een muur van waangeloof en van verzet. Ongerustheid is niet altijd liefdeloosheid, maar dikwijls liefde. En uit de brief heb ik begrepen dat 1 Corinthe 13 bij hem een belangrijke plaats inneemt.
Ieder van Gods kinderen heeft iets van bewogenheid met zijn medemens. Daarbij denk ik dan het liefst aan de woorden van Jacobus: roeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en iemand hem bekeert, die wete, dat degene, die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van de dood behouden zal, en menigte der zonden zal bedekken. (Jac. 5 : 19, 20). Ik dacht dat er ook zoiets is als een stukje persoonlijk pastoraat en zielszorg van man tegenover man, van ouders tegenover kinderen en omgekeerd. Als we dit uitleggen als bemoeizucht of betweterij, zouden we dan veel van de broederlijke liefde begrepen hebben? Ik meen van niet. Ik denk zelfs dat het verlies van persoonlijk pastoraat een wezenlijk element is in de christelijke gemeente. En dat dit pastoraat zich ook uit mag strekken tot de ambtsdragers zelf, en tot de dienaren van 't Woord mede. We moeten ons niet zo spoedig op de tenen getrapt voelen als anderen ons bevragen over de inhoud van ons geloof en zeker is waakzaamheid geboden als het om de leer en de prediking gaat. Het verlies van dit persoonlijk pastoraat zou wel eens ten gevolge kunnen hebben dat het uithollingsproces in de gemeente hand over hand toeneemt. We hebben ook op elkaar acht te geven tot onderlinge opscherping in de liefde (Hebr. 10 : 24).
Dus neem ik de bezorgdheid van onze broeder graag over en deel die met hem. Verder vraagt hij min of meer naar de betekenis van Romeinen 8 : 2 waar Paulus spreekt over de wet des Geestes des levens, die in Christus Jezus is en die ons vrijgemaakt heeft van de wet der zonde en des doods. Dit is een onderwerp apart hoewel het toch weer niet los staat van de totale bezorgdheid die in de brief tot uitdrukking komt. Juist het verstaan van de elementaire grondwaarheden der Schrift kan de gemeente bouwen in het allerheiligst geloof. En wij als dienaren van het evangelie zullen deze uitspraken van de Schrift niet uit de weg mogen gaan, maar aan de gemeente hebben te verkondigen als grondslag voor het geloof. Ik denk dat we ook in de verkondiging van het evangelie waakzaam moeten zijn of we wel al de raad Gods aan de gemeente verkondigen. Doen we dit niet dan bevorderen we niet alleen de onkunde maar halen het fundament onder de gemeente weg.
Al lezend in de brief viel het mij op dat de briefschrijver zovele met name genoemde Bijbelplaatsen weet te noemen en daaruit
spreekt de waakzaamheid van een christen, die bij het Woord wil leven en niet bij invallende gedachten of gevestigde meningen. We hebben er voor te waken en er om te bidden dat in Gods Woord onze gang en treden worden vastgemaakt. Ik krijg nogal eens brieven waarin wel een aantal dogmatische waarheden op een rij staan, maar waarvan ik de Bijbelse fundering mis. Men heeft iets gehoord of desnoods ervaren en zonder van de waarheid op zichzelf af te doen moeten we toch zeggen: U zegt het nu wel, maar wat zegt de Schrift. Waakzaamheid bij het Woord is één van de bouwstenen voor een gemeente die de Naam van Christus draagt. Ik hoop dat u mij niet verkeerd verstaat. Maar als onze bevinding niet staat onder de verlichting en onder het toezicht van Gods Woord, kunnen er onbedoeld en ongewild uitwassen ontstaan die het Woord overwoekeren en de vrucht van het Evangelie belemmeren. Kernachtig staat dan in de brief te lezen: „Er is maar één weg tot zaligheid, Jezus Christus en Zijn vergoten bloed tot vergeving van alle zonden. Wedergeboorte, rechtvaardiging, heiliging". En even verder „Geheel apart wil ik er op wijzen dat er geen schema's moeten zijn van de bekering, waardoor we Gods werk tegenstaan en de Heilige Geest bedroeven". Bij alle gebondenheid aan het Woord voert onze vriend op een eenvoudige wijze een pleidooi voor de soevereiniteit Gods en de vrijmacht van het werk van de Heilige Geest.
Het gaat er niet om dat we deze dingen niet zouden weten, maar we zijn dankbaar voor de zorg en de liefde die er uit spreekt om waar het om Gods werk in het zondaarshart gaat eerbiedig achteruit te treden en de Heilige Geest niet voor de voeten lopen. En al weten we dan het een en ander wel, is het niet goed om daar blijvend onze aandacht op te vestigen? Ook hier is waakzaamheid geboden. Het staat zo treffend in Zondag 38 van de Heidelbergse Catechismus dat het ware sabbat vieren ook betekent: De Heere door Zijn Geest in mij laten werken.
Aan het eind van de brief wordt nog eens gepleit om aandacht te schenken aan de grote afval, om waakzaam te zijn. Samen* vattend heb ik overwogen om op het een en ander wat dieper in te gaan en aandacht te vragen voor verschillende aspecten van de grote afval, toegespitst op het verval in de prediking, als men afwijkt van de grondnoties van geloof, wedergeboorte en bekering. En ik wil graag onze oude broeder (hij is al in de tachtig jaar schrijft hij mij) danken dat hij op een bijzonder heldere wijze en zeer geestelijk weet aan te geven op welk terrein onze grote zorg moet liggen.
Dit ter verduidelijking van de titel van ons onderwerp: Waakzaamheid... een Bijbelse opdracht.
Alvast gegroet broeder en met u allen die Gods naam ootmoedig vrezen en net als u zeggen: „Mijn hoop is de Heere eeuwig te mogen danken omdat Hij mijn zonden vergeven heeft door het bloed van Christus en in die weg ook iets van vrede, liefde Gods en blijdschap in mijn hart mocht ontvangen, door het toepassend, verklarend en toeeigenend werk des Geestes in mijn hart... Het is zo niet te beschrijven, maar God drieënig de lof en de dank en de eer tot in eeuwigheid".
K. a. Z.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's