Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

in den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

in den beginne

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(31)

, , ...Voorts noemde Adam de naam van zijn vrouw Heva, omdat zij een moeder van alle levenden is." Genesis 3 : 16 — 20

„En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? " De mens wordt in deze woorden ter ver-antw r oording geroepen. Aan de mens worden vragen gesteld en er komt een antwoord. Voordat nu God de mens opnieuw toespreekt, richt Hij Zich tot de slang en deze hoort de vloek over zich uitspreken. God zet vijandschap tussen slang en vrouw, tussen zijn zaad en haar zaad. En de mens hoort het aan, de woorden die tot de slang gesproken worden...

Dan richt God Zich tot de mens, eerst tot de vrouw en dan tot de man. En deze woorden mogen we nu mee-horen. Want ook tot ons zijn ze gesproken, vandaag, in ons leven...

„Tot de vrouw zeide Hij: k zal zeer vermenigvuldigen uw smart...". In deze woorden gaat het over het ontvangen van kinderen, over het voort-leven van het menselijk geslacht. Daarin is een zegen van God gegeven, zoals we hoorden: En God zegende hen en God zeide tot hen: eest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde..." (Gen. 1 : 28). Nu wordt rond deze zegen van de vruchtbaarheid twee maal het woord „smart" uitgesproken. En smart, dat betekent hier: oeite, zorg, pijn, inspanning. In dit verband zijn daarmee vooral bedoeld de lasten van de zwangerschap en de weeën voor de geboorte. De zegen van het krijgen van kinderen wordt niet weggenomen, maar er komt een smart in... Ik zal die zeer vermenigvuldigen, zegt God.

Eén ding verdient hier onze bijzondere aandacht: de smart wordt hier over het leven van de vrouw als moeder uitgesproken, maar niet de vloek! Letten we op het verschil met hetgeen de slang te horen krijgt: de slang wordt vervloekt, maar de vrouw niet en de man ook niet... Wat we horen is dat de zegen van het moederschap gepaard zal gaan met diepe smart, met pijn en moeite, met zorg en last, met weeën en wonden...

„...en tot uw man zal uw begeerte zijn en hij zal over u heerschappij hebben". Onder „begeerte" wordt hier verstaan een hevig en vurig verlangen. Naar iets hevig verlangen, staat er eigenlijk geschreven. Ook hier geldt, dat niet het verlangen van de vrouw naar de man — lichamelijk en geestelijk — verkeerd is: we hoorden immers van de man, die zijn vrouw aanhangt, en zij zullen tot één vlees zijn. In deze woorden is echter bedoeld het slaafse begeren van de vrouw, waarin — zoals in alle tijden voorkomt — de vrouw verlaagd wordt tot slavin van haar man, Gevolg van de overtreding van Gods gebod is dus, dat de vrouw in volkomen afhankelijkheid van de man leven zal, zoals een slavin — en hij zal over haar heerschappij hebben. Dat betekent, dat hij macht over haar zal uitoefenen. Een heerser kan worden tot een tiran...

Hoe gemakkelijk wordt het heersen, dat dienend juist bedoeld is, tot een overheersen, tiranniseren, de baas spelen. Zodat de vrouw niet méér is dan de slavin van haar man...

Zo horen we, dat het leven van de vrouw niet vervloekt is, maar wel dat haar leven als vrouw en als moeder van vele smarten is doortrokken...

„En tot Adam zeide Hij: Omdat gij geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten.'..". Omdat Adam geluisterd heeft naar de stem van zijn vrouw, omdat hij gegeten heeft tegen het uitdrukkelijk gebod van God in — is daarom Adam nu vervloekt? Laten we de Schrift nauwlettend spellen: omdat Adam het gebod van God overtreden heeft, is nu de aarde vervloekt om zijnentwil. Het aardrijk! Uit het stof der aarde had de HEERE God de mens geformeerd, en nu gaat deze aarde dragen de vloek omwille van de mens, die het gebod van God overtrad. De aardbodem, de adama, draagt de gevolgen van de zonde van de mens, de adam. Waarin bestaat dan deze vloek?

„...en met smart zult gij daarvan eten al de dagen van uw leven". Opnieuw klinkt het woord „smart" en nu is het tot de man gericht. Met pijn en moeite zal de mens de

vruchten aan de aarde moeten ontrukken.

Dat zal niet vanzelf gaan. De mens zal zwoegen en ploeteren in de dorre aarde, de moeder aarde, die evenals de vrouw met smart haar vrucht zal afstaan. W T e zien hier de mens geroepen tot de akkerbouw, tot het bewerken van de aarde, om daarvan met smart de opbrengst te mogen eten.

„Ook zal het u doornen en distels voortbrengen..." In de doornen en distels zien we de vloek, die de aarde draagt, nu vóór ons: e overwoekering van de goede oogst door het kwade gewas. Het onkruid zal de tarwe willen overwoekeren. De profeet spreekt van doornen en distels, die zullen opkomen op de altaren van de hoogten van Aven, Israëls zonde (Hoséa 10 : 8). En de Hebreeënbrief leert ons: Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, wier einde is tot verbranding" (Hebr. 6:8).

„...en gij zult het kruid des velds eten". Tegenover het mogen eten van alle boom van de hof, op de ene na, staat nu het eten van het kruid van het veld. Tegenover het plukken van de vruchten van de boom van de hof, het vrij mogen eten, staat nu het eten van veldgewassen, die met grote inspanning, met de zorg om de akker, gewonnen moeten worden...

„In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten..." De vloek over de aardbodem brengt het zweet op het gezicht van de mens mee. Arbeid op zich is geen vloek. In de hof was er voor de mens de roeping om te bouwen en te bewaren, te werken dus. Maar nu is het in het zweet van het aanschijn: op elk arbeidsterrein groeien de doornen en de distels en zo wordt het brood uit de aarde gewonnen. Met tranen wordt het zaad gestrooid in de donkere aarde, in het zweet het brood ontvangen, het dagelijks brood...

„...totdat gij tot de aarde weerkeert..." Het zwoegen en zweten gaat door, al de dagen van het leven, totdat de mens zelf terugkeert tot de aarde, waaruit hij genomen is. Adam uit de adama, uit het stof der aarde genomen. En daarmee uit uitgedrukt het vergankelijke leven, het begrensde leven, ja, het ten dode opgeschreven leven. Uit het stof genomen en na een leven van smart tot het stof teruggekeerd: zie, Adam uit de aarde en tot de aarde. Na een leven van zwoegen en zweten in de donkere aarde wordt de mens zelf gestrooid als zaad in de akker der wereld: tot stof keert hij weer...

En dan volgt het woord: „Voorts noemde Adam de naam van zijn vrouw Heva..." Voor de eerste maal draagt nu in de Schrift de vrouw een naam: op deze plaats! Juist hier, na de donkere woorden over het weerkeren van de mens tot stof. Adam geeft de naam, zoals hij de dieren namen gaf, maar toen geen hulp vond, die als tegenover hem was. Nu geeft hij de vrouw, zijn hulpe tegenover, een naam: Heva...

In het Hebreeuws lezen we: Chawwa en in die naam klinkt: het leven! Omdat zij een moeder is .van alle levenden. Op déze plaats klinkt deze naam! Na de donkere woorden van smart en zorgen klinkt nu een naam van hoop. Na de duistere woorden van smart en sterven klinkt nu een naam van leven. Niet moeder van alle stervenden, maar moeder van alle levenden. Dit mogen ook onze kinderen nooit vergeten: waar en wanneer de vrouw haar naam kreeg en welke naam dat was. Een naam van leven is het, een naam als moeder, die wel met smart een kind ter wereld brengt, maar die daarna alle verdriet vergeten kan, omdat een mens ter we-

reld geboren is: een levend mens! Eva, deze naam, deze naam van hoop, die leven doet...

In de bovenstaande woorden der Schrift komen we in aanraking met de gevolgen van de ongehoorzaamheid van dc mens tegenover zijn Schepper. We willen deze woorden ter harte nemen om die gevolgen van ook onze ongehoorzaamheid in ons eigen leven te herkennen, maar vooral ook om in deze woorden over de mens uitgesproken, een lichtstraal van het Evangelie van God in Jezus Christus te mogen zien schijnen.

Daarbij letten wij ten eerste op de plaats, waar deze woorden in Genesis voorkomen. En deze is: na de woorden Gods tot de slang gesproken. Laten wij dit nooit vergeten: na de moederbelofte, na het inzetten van de altijddurende vijandschap tussen God en de boze. „Door Gods genade", aldus de uitlegger Mackintosh, „hoorde Adam éérst wat God tot de slang zei, anders zou hij bij het horen van zijn eigen vonnis wanhopig zijn geworden. Het is om wanhopig te worden als wij onszelf leren kennen zonder tevens op God gewezen te worden zoals Hij Zich aan het kruis heeft geopenbaard tot onze verlossing." We letten dus op de plaats: na de woorden, tot de slang gesproken...

Vervolgens letten we op de inhoud van deze woorden. We hoorden, dat ze donker van toon zijn: smart, doornen en distels, zweet, tot stof weerkeren... Eén ding is zeker: hier worden de gevolgen van de ongehoorzaamheid getekend. Het is waar: waren er geen zonden, dan waren er geen wonden. Maar dan volgt een ingrijpende vraag: hebben we deze gevolgen van de zonde te verstaan als straf van God over die zonde? Is dit nu de straf voor de vrouw en voor de man? We hoorden, dat „ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven". Gebeurt dit laatste nu ook? Verdreven uit de hof, zwoegen in de aarde van doornen en distels, met smart kinderen voortbrengen en ook tot stof wederkeren: maar is dit de voltrekking van de straf? Maar waarom wordt dan de straf niet onmiddellijk uitgevoerd?

W 7 e volgen nu de uitleg van Calvijn bij deze woorden. Wanneer God, volgens Genesis 3 : 15, vergeving van zonde belooft en het vermorzelen van de kop van de slang, hoe kan Hij dan opnieuw de mens straf opleggen? Hoe kan Hij na de verzoening toornig op hen blijven? Wordt toch nog een soort van verzoening door voldoening van de kant van de mens gevraagd daarna? Dan zegt Calvijn dat God hier meer de Geneesheer dan de Rechter is. Letterlijk schrijft hij: Als Hij dus Zijn kinderen kwijtschelding verleent, doet Hij dat niet ten halve, maar ten volle. Dat Hij hen in genade aanneemt en daarna toch straft, die kastijding heeft de kracht van een medicijn met het oog op de toekomst. Ze moet niet worden beschouwd als straf voor de begane zonde". Hiermee wil Calvijn ons zeggen, dat in de woorden van God, tot de man en de vrouw gericht, meer van een kastijding dan van een straf op de begane zonde gesproken moet worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

in den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's