Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(32)

Genesis 3 : 16 — 20 (vervolg)

De woorden door God tot de man en de vrouw gesproken, na de woorden tot de slang gericht, zijn de woorden van Gods kastijding van Zijn kinderen. Met Calvijn zouden we hier willen spreken van kastijding en niet van straf. Als dat waar zou zijn, dat de mens met zijn eigen leven moest boeten voor de begane overtreding, de straf tenvolle dragen... De straf op de zonde is de eeuwige dood. Deze nu — zo spreken de Schriften juist hier — is gedragen door het Lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt. Wanneer de straf niet gedragen zou zijn door dit Lam, dan was het leven op aarde volstrekt onmogelijk en ondragelijk, dan zou de wanhoop ons enig blijvende deel zijn...

In de woorden, die God tot Zijn kinderen spreekt, gaat het er heel diep door met de mens, maar nooit zijn het woorden, die de nacht van de wanhoop met zich brengen. Aan het einde van deze donkere woorden gloort de dageraad in de naam Heva: moeder van levenden is zij genoemd en niet een moeder van doden...

Waarom toch zou hier wèl de slang en óók de aardbodem, maar niet de mens vervloekt zijn? Is hier — in het licht van de apostolische woorden — niet het diep geheim van Christus reeds verborgen: Hij, Die ons verlost heeft van de vloek van de wet, een vloek geworden zijnde voor ons (Gal.

3 : 13)? Hoe zouden we zonder dit licht van het Evangelie dóór de woorden tot de mens hier gesproken kunnen héénkomen? Vanuit de door God Zelf gestelde vijandschap is er een dóórkomen aan...

Zo kunnen en mogen we nu voor onszelf de woorden van de vaderlijke kastijding van God horen: geen straf op de zonde, door ons te dragen, maar een kastijding en een opvoeding van God, die ontzaglijk diepe sporen trekt door het leven op aarde. Wat hier beschreven wordt behoeft nauwelijks verdere uitleg: het is allemaal zo dichtbij, het is elke dag en iedere nacht om ons heen, het is zo druk besproken onder de mensen, het is zozeer het nieuws van elke dag v.'eer. Smart en zweet en het weerkeren tot stof...

Twee momenten willen we met name lichten uit de hier gesproken woorden, opdat deze toepassing vinden in ons eigen hart en leven.

Ten eerste geven we aandacht aan hetgeen hier gezegd wordt over de plaats en het leven van man en vrouw in hun onderlinge verhouding. De vrouw wordt omringd van smarten in haar moederschap en zal leven onder de heerschappij van de man. Zó worden de gevolgen van de overtreding van Gods gebod in het leven van de vrouw op aarde ervaren. Maar — dit zegt de HEERE God tot de vrouw. Hij zegt het en Hij zegt het tot de vrouw. Met andere woorden: it is iets tussen God en de vrouw. En zij zal deze vaderlijke kastijding, opvoeding, vermaning ervaren en in het geloof aanvaarden — óf juist niet. Maar dat is een zaak tussen haar en de HEERE. En het is geen zaak tussen man en vrouw in de eerste plaats. Het is namelijk een onloochenbaar feit, dat mannen juist van deze tekst misbruik hebben gemaakt en met beroep op deze tekst vrouwen hebben willen overheersen en ook onderdrukken. En de vrouw heeft er onder geleden, en lijdt er nog onder, dat de man haar een wet oplegt. God Zelf spreekt hier tot haar: aarin is het beslissende verschil gelegen. Een mens, man en vrouw, kan en mag zich slechts overgeven, met lichaam en ziel, aan het gebod des Heeren. Wanneer een man met beroep op Genesis 3 : 16 als een heerser zich opwerpt over de vrouw kan zij slechts met een uitzichtsloze hopeloosheid zich onderwerpen. Wanneer echter de vrouw deze woorden uit Gods mond horen mag en zich mag overgeven aan Zijn kastijding en leiding, dan is dat haar geloof — of ongeloof — maar wanneer zij zich buigt onder dit woord des Heeren, dan is er deze hoop — in Christus' opstanding gefundeerd — dat zij zich aan de man mag overgeven, zoals de gemeente zich buigt onder de gevende liefde van haar Hoofd, Jezus Christus. Dan is er het uitzicht, en de hoop dus, dat de man over haar heerschappij heeft, zoals Christus over Zijn gemeente, namelijk door Zich voor haar te geven tot in het offer van Zijn leven...

In onze tekst wordt de vrouw niet veroordeeld tot slavin van de man, en dat voor altijd, maar hier leert ziji de werkelijkheid van het leven op aarde kennen als vrouw en als moeder, zó diep — en hoe diep, dat weet geen man — dat ze begint te verstaan wat het is door het offer van de liefde aan Christus gegeven te zijn. En daarin leert zij kennen het geheim van Israël, dat de HEERE, haar Maker, haar Man is, en daarin verlangt zij niets anders dan te leven onder Zijn heerschappij der liefde, in leven en in sterven...

En wat horen we de HEERE God tot de man zeggen? Niet horen we zeggen, dat hij heerschappij zal hebben over de vrouw. Juist vanwege de zonde zou de man misbruik kunnen maken van deze woorden en de vro'uw tot slavin verlagen en vernederen. Tot Adam zegt de HEERE — en dat is daarmee dus een zaak tussen God en de man — dat hij in het zweet van zijn aanschijn zijn brood eten zal, en dat op een aarde, die vervloekt is vanwege de mens... En we herkennen onze wereld, de aardbodem ook vandaag: woonwijken op gif gebouwd, vervuild water, ontbladerde bossen gestorven vanwege de zure regen, heel onze ingrijpende miHeuproblematiek. Een vervloekte aarde draagt ons, maar om ónzentwil is deze vervloekt. En daarop zwoegen en zweten we, ons ganse leven lang, tussen doornen en distels. En met welk uitzicht, dat het ooit anders wordt? Waarom — met de Prediker gesproken — toch al dat zwoegen van de mens onder de zon?

Ook hier is het een zaak tussen God en Adam. Er is sprake van een kastijding, die er diep doorheen gaat: in het zweet van het aangezicht het brood eten, en wel met smart, diep spitten in een vervloekte aardbodem. Ja, daarin komt het geloof van Adam openbaar — of het ongeloof. Maar wanneer de mens buigt onder deze kastijding mag hij uit deze donkere aarde de hoop naar boven spitten. Hij zwoegt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, maar God geeft het in de slaap: het inzicht namelijk, dat deze aarde, van gif vervuld, in zich gedragen heeft het zaad, de tarwekorrel, het lichaam van Christus, stervend naar de goede oogst heen... Tussen de doornen en de distels vindt de mens in de diepte de gemeenschap met Christus, met God, Die mens geworden ts. Die Zich in de Zoon liet invouwen in deze donkere aarde...

Adam stoot met zijn spade in de vervloekte akker — ja, daar — op het geheim van het offer, het zaad in de akker, het sterven in de diepte, om zó het leven tegemoet te gaan. Zo stuit Noach met zijn spade op dit geheim: anneer hij een altaar bouwt, en brandoffers offert op dit altaar, dan zegt de HEERE in Zijn hart: k zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil (Gen. 8 : 21). Zo stoot Jesaja onder zweet en tranen op deze schat in de akker vol doornen en distels: Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan... (Jes. 55 : 13). Zo wordt in de kastijding van het zwoegen in de aarde in de diepte ontdekt de belofte Gods aangaande een nieuwe hemel en een nieuwe aarde...

Het tweede moment in onze tekst vinden we vervolgens in de woorden: Voorts noem-

de Adam de naam van zijn vrouw Heva. En dat klinkt onmiddellijk na de woorden: en gij zult tot stof wederkeren. Een naam van hoop, van leven, van uitzicht, van toekomst klinkt. Maar — waarom eigenlijk? Een vraag van onze tijd: waarom willen wij het leven van de mens op aarde in stand houden en voortzetten? Is dit een vanzelfsprekende diepe drift in de mens om te overleven? In onze tijd is de naam Eva in het geding! Letten wij daarop in onze gesprekken rondom de grenzen van het leven, rondom abortus provocatus en euthanasie, geboorte en sterven — beide momenten zijn in onze tekst aan de orde — in onze gevoelens alsof wij, de laatste generatie op aarde zouden kunnen zijn, in staat onszelf te vernietigen. We leven verder — maar waarom toch? Kinderen worden geboren — waartoe toch? Deze vraag te willen verbergen is zinloos...

Het leven o, p aarde is mogelijk op slechts één wijze: als leven uit God, en met God. Het gaat er om door de nacht van de kastijding heen te komen eni heen te zien. Immers - het tot stof weerkeren, deze ontluistering maakt het alles zo zinloos. Er is gezegd, dat de dood eenvoudig bij het leven behoort, als een normaal biologisch gebeuren. Maar zó

- zó kan het hart het niet geloven, zó niet. De dood kan zo wreed zijn, zo on-natuurlijk, zo brutaal en ongevraagd een mensenleven wegrukkend, aan liefde en vreugde bruut een einde makend, een kind in de zon, dat voluit lééft, en dat sterft. Er is méér met de dood aan de hand: ten dage als ge daarvan eet... en de bezoldiging van de zonde...

En dan — ja, dan het open graf te zien, het lege graf in deze vervloekte aarde. Het is leeg! Hij is hier niet, aan deze zijde, tussen doornen en distels, hier niet meer... Hij is opgestaan! Sterk als de dood is de liefde.

De liefde Gods in Christus Jezus, onze Heere, is sterk en als enige macht tegen de dood gesteld. De dood is als een donkere muur, een bitter einde van leven en liefhebben op aarde, voor immer van God gescheiden. Wanneer dan God zou roepen: waar zijt gij? — zo-u dan uit het stille graf een antwoord klinken en Gods lof gezongen worden? Hij is opgestaan en daarom weet de mens in geloof en hoop en liefde dat ook de dood niet kan scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus, onze Heere. En daarom gaan od aarde de kinderen van God zulke diepe wegen: het zijn de paden, waarop Hij hen vertrouwd maakt met Zijn weg in Christus: door de dood tot het leven, door de vloek tot de zegen, door de smart van de geboorteweeën tot de vreugde van het nieuwe leven. Deze hoop - Eva is haar naam — dringt diep door in de akker van ons leven. Waarom leven we door, altijd, tussen doornen en distels ook? Dat doet Gij, Heere Jezus, Gij Zoon van God, Gij hoop van deze wereld, die de vloek gedragen hebt omwille van ons mensen.. Dat doet Gij — Gij doet ons in de diepte van ons zweet en onze tranen leven. En U ziende — leven wij!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1984

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

In den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1984

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's