Lacharias Ursinus
1534 - 18 juli - 1984 De naam van Zacharias Ursinus is in onze kringen vooral bekend in verband met zijn aandeel in dc totstandkoming van de Heidelbergse Catechismus. Maar verder weten de meesten niet veel van hem. Nu het dit jaar 450 jaar geleden is dat hij geboren werd, willen we iets uit het rijke arbeidzame leven van deze zeer bekwame en innig vrome godgeleerde doorgeven.
Jeugd en opleiding van Ursinus
Die geboorte vond plaats op 18 juli 1534 in Breslau, dat in die dagen tot Oostenrijk behoorde. Zijn vader heette Kasper Bar. Deze liet zijn naam Bar (Beer) veranderen in de Latijnse naam Ursinus. Ursus is in het Latijn: Beer. Ursinus betekent dan: de Beerachtige. Het was Beer en het bleef Beer, maar de Latijnse naam Ursinus klonk wel deftiger. Vandaar.
Vader Bar had in Wenen gestudeerd. Als gouverneur of huisonderwijzer van voorname jongelui verdiende hij de kost. Zijn geleerdheid en godsvrucht maakte hem in Breslau tot een geacht man. Lichamelijk was Kaspar Bar niet sterk. Geplaagd door ziekte en levend onder moeilijke omstandigheden, neigde hij meer en meer tot een zekere zwaarmoedigheid. Depressie's waren hem niet vreemd. Wat dat betreft had hij in deze tijd kunnen leven. Zulk een gesteldheid van ziel drukt uiteraard op het gehele gezin. Zacharias had daardoor niet zulk een gezellige jeugd. Onbezorgd vrolijk zijn was er weinig bij. Daar werkte ook wel aan mee, dat hij reeds jong het leven ernstig opvatte. Vooral in zijn latere jaren trok hij zich gaarne terug uit 's werelds rumoer. De eenzaamheid en rust van de studeerkamer was hem lief. De schaduwzijde ervan was, dat zijn leven wat tobberig werd. De neiging tot melancholie, die zijn vader had, was ook hem niet vreemd. Zijn aanleg voor de studie bleek al op de Elisabethschool. Hij maakte zulke uitstekende vorderingen, dat hij, nog geen 16 jaar oud, student wordt aan de Universiteit in Wittenberg. Door de vrome Melanchton persoonlijk getest, wordt hij geschikt bevonden de openbare colleges bij te wonen.
Hoog vereerde hij zijn leermeester Melanchton. Zozeer voelde hij zich geestelijk met hem verbonden, dat het hem pijn deed wanneer deze door de ultra-luthersen werd miskend en gesmaad. Zoals dat in die dagen gewoon was, bezocht Ursinus de hogescholen van verschillende steden. Het bracht hem in kontakt met de meest vooraanstaande godgeleerden uit die dagen. Zo ontmoette hij o.a. in Genève Calvijn, die de jonge Ursinus vriendelijk tegemoet trad. Van zijn kant kon Ursinus zich met de denkbeelden van Calvijn geheel verenigen.
Ursinus in Breslau en in Zurich
In 1558 benoemde de Breslauer Raad hem tot leraar aan de Elisabethschool. Het was dezelfde school waar hij eens leerling was. Tot zijn taak behoorde o.a. de verklaring van het bekende Examen ordinandorum van Melanchton, te omschrijven als: algemeen inleidend onderwijs voor aanstaande predikanten. Getuigde reeds het van leerling opklimmen tot leraar van grote bekwaamheid, de intreerede van Ursinus aan de Elisabethschool bevestigde dit. De zuiverheid van de belijdenis was hem een aangelegen zaak, maar zeker niet minder de praktijk van de godzaligheid. Niet lang is Ursinus aan de Elisabethschool verbonden geweest. Reeds na twee jaar neemt hij vrijwilHg ontslag. De oorzaak ervan lag in de felle strijd die in Breslau, maar ook overal elders, w^as ontbrand over de sacramenten, en dan met name over dat van het Heilig Avondmaal. Ursinus was een man des vredes. Hij had een afkeer van twist en gekrakeel. Hij ontweek liever de strijd dan dat hij deze opzocht. Niet dat hij niet voor zijn overtuiging durfde uitkomen. Als hem daaromtrent rekenschap werd gevraagd, dan getuigde hij in de kracht Gods zonder vrees! Ursinus had een diep gravende studie gemaakt over de sacramenten. De neerslag daarvan had hij neergelegd in het geschrift: „Stellingen over de Sacramenten, over de Doop en over het Avondmaal des Heeren" (1559). Reeds uit deze eerste pennevrucht van Ursinus sprak
de geleerde, die, zelfstandig denkend, op een heldere, overtuigende manier, zijn denkbeelden voordroeg. Ook in zijn latere geschriften komt dat klaar uit. Melanchton was met wat Ursinus had geschreven zeer ingenomen. Het bleek nu dat Ursinus wat betreft het Avondmaal de zienswijze van Calvijn deelde. Hierin stond hij tegenover de luthersen. Van de zijde van de ultraluthersen kwam fel verzet tegen de door Ursinus verdedigde Gereformeerde Avondmaalsleer. Ze wisten gedaan te krijgen, dat het geschrift verboden werd.
Had Ursinus dus zijn oordeel over deze zaak duidelijk uitgesproken, hij voelde er niet voor over deze dogmatische kwestie de strijd voort te zetten. Liever gaat hij dan uit zichzelf heen. Twee maanden nadat Melanchton was gestorven arriveerde Ursinus in Wittenberg. Al spoedig evenwel reisde hij verder over Frankfort, Heidelberg en Bazel naar Zurich waar hij op 3 oktober 1560 aankwam. Met dit gaan naar deze stad, koos Ursinus zeer beslist voor de Zwitserse reformatie.
In Zurich bevonden zich de reformatoren Bullinger en Petrus Martyr. Met Martyr voelde Ursinus zich geestelijk het meest verwant. Veel gingen ze met elkaar om en werden trouwe vrienden. Samen ook bespraken ze alle moeilijke theologische vraagstukken, vragen die de geschilpunten raakten tussen ultra-luthersen en gereformeerden. Ursinus sloot zich gaarne aan bij de zienswijze van Martyr. Ja... de gedachten van Martyr spraken hem zó aan, dat hij in een brief schreef, dat hij zich gelukkig prees „het goddelijk onderwijs" van deze man te mogen genieten.
Ursinus in Heidelberg
Het ambteloos burger zijn zou voor Ursinus niet lang duren. De gereformeerde Frederik III van de Paltz wilde het „Sapienzcolleguim" (een soort Seminarie tot opleiding van predikanten in Heidelberg) met gereformeerde leraren bezetten. Martyr, daartoe aangezocht, vond zich daarvoor te oud (hij was toen 61 jaar). Maar, meende Martyr, dit zou wel iets voor zijn vriend Ursinus kunnen zijn. Dus vestigde hij de aandacht van de Keurvorst op hem. Desgevraagd aarzelde Ursinus. Hij meende dat men zijn kracht te hoog aansloeg. Aan een vriend schrijft hij: „Mocht ik toch ergens in een hoek verborgen leven". Zijn aarzeling overwinnend werd hij aan dat „collegium" leraar en later directeur.
Op 25 augustus 1562 promoveert Ursinus tot doctor in de theologie en wordt benoemd tot hoogleraar in de dogmatiek aan de Universiteit in Heidelberg. Hij volgde in deze functie Olevianus op. Reeds de eerste september. 1562 begint de nieuwe hoogleraar zijn colleges in de dogmatiek. Tot 10 februari 1568 heeft hij deze regelmatig gegeven toen hij in dit werk werd opgevolgd door Zanchius.
Ursinus en de Heidelbergse Catechismus
Zoals gezegd: Ursinus is het meest bekend geworden door zijn aandeel in de opstelling van de Heidelbergse Catechismus. Dat aandeel is zeer groot en belangrijk geweest. Toen de keurvorst in de zomer of herfst 1562 aan Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus opdroeg een „catechismus" op te stellen, had Ursinus al iets dergelijks gereed. Het was een grote en een kleine catechismus (de z.g. Major en Minor). Gedeeltelijk heeft men hieruit geput maar ook veel bijgevoegd of weggelaten. Trouwens... meerdere godgeleerden zijn bij de opstelling van de Heidelberger geraadpleegd. Olevianus en Ursinus zijn begonnen met het raadplegen van wat op het gereformeerde erf aan catechetische literatuur aanwezig was.
Mannen als Oecolampadius, Butzer, Capito, Bullinger, Leo Judae, Calvijn, a Lasco en Micron hadden op dit gebied reeds gepubliceerd en daar kon dankbaar gebruik van worden gemaakt. Uit deze bronnen is het beste samen gelezen en omgebouwd tot een nieuwe catechismus. Zo kon de keurvorst zelf in zijn voorrede van de Heidelbergse Catechismus schrijven, dat dit boekje het licht ziet „rnit Rath und Zutun Unserer gantzen Theologischen Facultat auch allen Superintendenten und fürnehmsten Kirchendienern" (d.i.~met raad en medewerking van onze gehele theologische faculteit, ook van alle superintendenten en voornaamste kerkdienaars). Gesteld kan worden, dat de dogmatische grondslag en systematische opbouw van Ursinus is, terwijl Olevianus de eindredactie vaststelde. In 1563 werd de catechismus uitgegeven. Tevoren was het leerboek met gemeen goedvinden van de synode vastgesteld. Door de klare uiteenzetting van de Waarheid en de tere en innige vorm waarin de goddelijke waarheden aan de Gemeente worden voorgesteld, is de Heidelbergse Catechismus bij allen die het geloof deelachtig mogen zijn zeer geliefd en nog steeds het Troostboek bij uitnemendheid. Ursinus moet wel een man van grote geleerdheid en innige vroomheid zijn geweest om op 29-jarige leeftijd zulk een rijpe en rijke vrucht te geven.
Ursinus verdere arbeid in Heidelberg
Hoe heeft deze zwakke, zwaartillende man moeten werken! Dat blijkt alleen al uit het gegeven, dat hij aan het „Sapienzcollegium" lange tijd de enige kracht is geweest. Zelfs de administratie en de zorg voor keuken en kelder kwam voor zijn rekening. En dat terwijl er soms 70 inwonende studenten naar lichaam en geest voedsel moesten hebben. Aan zijn vriend Crato klaagt hij, dat hij zich zelfs met de inkoop van de wijn moest belasten om te voorkomen dat men hem verschraalde wijn in de handen stopte. Ook reeds in die dagen sloeg een student een goed glas wijn niet af! jarenlang vroegen de ambtelijke bezigheden van 's morgens vroeg tot 's avonds 9 a 10 uur zijn volle inzet. De geschriften die van hem verschenen waren nachtwerk. Dan nog had hij een uitgebreide correspondentie. Want in alle mogelijke theologische en kerkelijke vraagstukken werd zijn advies gevraagd. Zelf zegt hij, dat vaak zijn studeerlamp eerst tegen de morgen werd gedoofd. Het „collegium" noemt hij zijn „martelkamer", zijn tredmolen „waaruit ik mij onmogelijk kan losmaken". Niet mag daarbij worden vergeten, dat de hem kenmerkende somberheid bij het ouder worden toenam. Het liefst zoekt hij dan ook de stilte en de eenzaamheid. Zwak van gestel en geplaagd door ichias en nieraandoeningen bevorderde dit de arbeid niet. Door al deze dingen werd
zijn neerslachtigheid groter. Ook leed deze schuchtere, vredelievende man erg onder de felle strijd met andersdenkenden waarin hij tegen zijn zin werd verwikkeld. Toen hij eens een religie-gesprek had bijgewoond schreef hij aan Bullinger: „Uit deze strijd heb ik een wonde weggedragen die (naar ik verwacht) in dit leven niet meer zal genezen".
Meer en meer riep zulk „woordgevecht" diepe weerstand bij hem op. Tenslotte was hij niet meer te bewegen er aan deel te nemen. Neen... met zich spelen liet Ursinus niet! Hij liet maar niet alles gaan zoals het ging. Hij kon ook fel een scherp zijn. Vooral tegen hen die spraken over dingen waar ze geen verstand van hadden. Die kwesties aansneden waarvan ze de diepte en de moeilijkheden zelfs in de verste verte niet konden peilen.
Zelf schreef Ursinus geen woord dan nadat het diep was overdacht. Als hij zich tegen deze oppervlakkige lieden keert, getuigde men van hem: „Ursinus is weer woedend."
Een voorbeeld: in een brief aan dr. Jacobus Monau waarin gehandeld werd over de praedestinatie komen de volgende passages voor: „Van u verlang ik, dat gij met uw redetwisten anderen niet lastig valt, die öf niet anders willen horen dan wat ze zich eenmaal in het hoofd gezet hebben, öf niet zo opeens van'dingen op de hoogte kunnen zijn, waarover ze vroeger niet hebben nagedacht of waarover ze valse meningen en principes als waren ze de juiste, met de moedermelk hebben ingedronken..."
„Voor mij is het deel der christelijke leer, dat over de praedestinatie handelt niet (zoals u schrijft) het moeilijkste, als we de Heilige Schrift maar onbevooroordeeld en rustig lezen." Ursinus steekt met de redeneertrant van Monau min of meer de spot. Hij ; schrijft: „Ho, ho! Bedaard, bedaard, stoot u niet of val niet van de trappen naar beneden."
Of... „Hoe kunt gij, nadat ge u zolang op filosofische en theologische studie hebt toegelegd, nog zo dwaas zijn..."
Vaak klaagt Ursinus er ook over met werk te zijn overladen. Een uitkomst scheen het te zijn toen hij in 1571 werd benoemd tot professor in Lausanne. Hoe aanlokkelijk deze aanbieding ook was, zonder goedkeuring van de keurvorst wilde hij niet beslissen. En deze hield hem liever in Heidelberg. Hij schreef daar over: „Zo schijnt God te willen, dat ik in mijn tredmolen zal sterven. Zijn wil geschiedde".
Voor zichzelf vroeg Ursinus weinig. Zijn inkomen was zó matig, dat een enigszins prijzig boek niet kon worden aangeschaft, („dat is voor mijn beurs te duur").
Zijn vrijgezellenbestaan werd opgeheven toen hij op veertigjarige leeftijd trouwde met de eenvoudige Margaretha Trautwein. Het huwelijk was hem aangeraden door zijn vrienden. Zacharias had in Margaretha een flinke huisvrouw en trouwe helpster. Door haar geringe ontwikkeling was het haar niet mogelijk met de theologische arbeid van haar man mee te leven.
Op 26 oktober 1576 stierf keurvorst Frederik III, de man van oprechte, diepe vroomheid en brede theologische ontwikkeling. Toen zijn einde naderde, liet hij zich bij herhaling Johannes 17 voorlezen, het Hogepriesterlijk gebed van de Heiland. In zijn laatste uren waren hem ook psalm 31 en 71 tot grote troost als ook Romeinen 8.
Ursinus schreef aan Crato: „Op de 26en October om 4 uur ging onze beste keurvorst in belijdenis van de heiligste en meest zekere waarheid en vroomheid uit dit ellendige in dat gelukzalige en hemelsche leven over..."
Dat de overgang van deze Frederik tot de gereformeerde godsdienst geen dode vorm maar diepe ernst was geweest bleek uit zijn rustig en vertrouwend heengaan. Professor van Schelven heeft over deze keurvorst het volgende geschreven: „Niet ten onrechte leeft hij in de herinnering der volgende geslachten voort met de schone bijnaam van „der Fromme"... Ganse dagen en nachten heeft deze keurvorst gebogen gezeten over allerlei theologische geschriften maar meer nog over zijn Bijbel om de religieuse strijd zijner dagen te leren verstaan. En — eenmaal op die manier tot vastheid van overtuiging gekomen — stond hij zó onwrikbaar, dat hij liever zou sterven, dan los te laten wat voor zijn verstand en hart waarheid was."
En Ursinus schreef aan een vriend over de wijze waarop de keurvorst zijn kruis droeg: „In heel dit lijden is zijn ziel wonderlijk sterk, moedig en geduldig gebleven, zelfs tot 't einde toe, zodat hij eerder de omstanders krachtig troost bood, dan dat hij van hen troost zou hebben ontvangen."
Het sterven van deze godvruchtige keurvorst bracht in Heidelberg en trouwens in geheel de Paltz een grote verandering teweeg. Een verandering die voor de gereformeerden ongunstig was. Want de opvolger van Frederik III, zijn zoon Lodewijk wilde de gehele Paltz weer terugvoeren tot het lutherse geloof. De gereformeerde predikanten en hoogleraren moesten vervangen worden door lutherse. De kerkgebouwen werden aan de gereformeerden ontnomen. Vooral op Olevianus was de nieuwe keurvorst zeer gebeten. Hij werd uitgesloten van de kansel en de leerstoel aan de Universiteit. Schriftelijke werkzaamheden waren hem eveneens verboden en zelfs werd hij in arrest gesteld. Tegen Ursinus trad men wat milder op. Maar het „Sapienzcollegium" moest toch ook luthers worden. Het gevolg was, dat bijna alle leerlingen vertrokken. Kon Ursinus op 26 april 1577 in een brief schrijven dat de gereformeerde predikanten nog in 2 kerken mochten voorgaan, al spoedig waren alle kansels verboden terrein voor hen. Sommigen — zegt Ursinus — vragen om een colloquim (samenspraak) om de moeilijkheden op te lossen. Om dan verder te gaan: „ik neem er in geen geval deel aan. Ik heb nooit gezien, dat zo'n colloquim iets goeds uitwerkt, wel groter onrust bracht".
Ursinus in Neustadt
In het voorjaar van 1578 vertrekt Ursinus uit Heidelberg. Lang had hij het er uit gehouden, maar nu gaat hij naar Neustadt. Aan de gereformeerde hogeschool (het „colleguim Casimirianum") vindt hij een nieuwe werkkring. In mei 1578 begint hij voorlezingen te houden over de profeet Jesaja. Na zijn dood is dit commentaar over Jesaja uitgegeven.
Naar het lichaam een gebroken man, ge-
kweld door hevige pijn, dagen achtereen het bed houdend, geeft hij zich nochtans met geheel zijn ziel aan de nieuwe wetenschappelijke arbeid. Twee jaar voor zijn heengaan gaf hij nog uit naam van de Neustadter theologen een uitgebreid geschrift uit, waarin op meesterlijke wijze de Gereformeerde leer werd verdedigd. Daarna verschijnen nog twee verdedigings-geschriften van kleiner omvang.
Dan is zijn kracht uitgeput en komt aan dit rijke, werkzame leven een eind. In volle vrede en vertrouwen, dat hij het eigendom van zijn getrouwe Zaligmaker was, stierf de man die tijdens zijn leven eens schreef: „Wien God eenmaal liefheeft, dien heeft Hij eeuwig lief. We moeten aan een eeuwig leven geloven en die hoop moet zeker zijn." 6 mei 1583, nog geen 50 jaar oud, was zijn sterfdag.
Zijn, in het Latijn geschreven, grafschrift noemt hem: een eerlijk theoloog; een man, die de ketterijen over de persoon en het nachtmaal van Christus heeft afgeweerd; zeer fijn en scherpzinnig in woord en stijl; een diep denkend wijsgeer; een verstandig man; een strenge leider der jeugd. Bolnes/Ridderkerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1984
Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1984
Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's