Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij Gods altaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij Gods altaren

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zelfs vindt dc mus een huis en de zwaluw een n, est voor zich, waar zij haar jongden legt, hij Uw altaren, HEERE der heirschaten, mijn Koning en mijn God! Welgelukzalig[ zijn zij die in Uw huis wonen; zij prijzen u gestadiglyk. Ps. 84 : 4 - 5

Bij het heimwee Van de dichter-pelgrim uit onze Psalm voegt zich heilige jaloezie. Als heimwee in de gewone betekenis verlangen is naar de geboortegrond, dan is het Godsverlangen heimwee dat zich uit in een zoeken van de dingen die Boveni zijn, waar Christus is. Waarmee ik maar zeggen wil: u moet wederom geboren zijn om dit heimwee mee te kunnen maken. Diepe jaloezie vervult het hart van de dichter.

Verkerend in de vreemde toeven zijn hart en gedachten in de tempel. Hij kan het zich allemaal levendig voor de geest halen. Hij denkt aan de bedrijvigheid, vooral van het gevederde volkje, de mussen en de zwaluwen, die af en aan vliegen rond en in hét heiligdom. Ze bouwen er hun nestje en broeden er hun jongen uit. Onbewust zijn zij geborgen, dichter in de nabijheid van God dan de dichter. Als hij aan die vogeltjes denkt...

Zelfs vindt de mus eetn-huis en de zwaluw een nest voor zich. Hij is werkelijk jaloers. Gewoonlijk is jaloezie een nare eigenschap. Het streng gebod van God predikt het ons onomwonden: gij zult niet begeren. Op.deze heilige regel geldt slechts één gunstige uitzondering. Met mijn ziel heb ik U begeerd o Heere. In het leven des geloofs is jaloezie de eerste stap op weg naar huis. De verloren zoon in het verre land begeert wat de huurlingen van zijn vader bezitten.

Wie als Asaf zichzelf ontdekt als een groot beest, kan zelfs op die kleine beestjes, mussen en zwaluwen, heilig jaloers worden. Alleen al vanwege het feit dat ze in hun volkomen onbezorgdheid onder de zorgende vaderhand Gods verkeren. Op de school van Jezus leren we de vraag beantwoorden: Gaat gij niet vele musjes te boven? En wie van ons hebben die vrolijke vogels nooit eens beschaamd gezet als zij Gods lof zingen, lang vóórdat mopperende mensen wakker worden?

De mus en de zwaluw f

Zelfs vindt de mus een huis o Heer' De zwaluw legt haar jongskens neer in 't kunstig nest...

Zelfs! Er zit een wereld van gedachten opgesloten in dit ene woordje. Zelts de mus, zelfs de zwaluw. Die toch wel, die toch óók maar, en zelfs hun jongen. Het hebreeuwse woord voor mus betekent gewoon: een klein vogeltje. Dus staat niet eens vast of de mus zoals wij die kennen bedoeld is. Intussen is hij zo ingeburgerd in Gods huis dat we hem hier toch niet willen wegjagen. Deze straatjongen onder de vogels behoort voor ons gevoel onafscheidelijk tot de poëzie van deze Psalm. De mus is maar een min vogeltje, zeg meer gevoegelijk de minste. Veren om te pronken heeft hij niet. Een stem om te zingen ontbreekt, hij kan alleen maar tjilpen. Niemand moet hem. Het is een brutaal nest, je jaagt hem weg en hij fladdert weer terug. Jezus wijst op zijn geringe handelswaarde.

Twee musjes worden er verkocht: voor één penning, en vijf voor twee penningen. Dan krijg je er eentje gratis. Ik kan me vergissen, maar heeft er ooit iemand een gedicht op een mus gemaakt? Wat waardeloos is zie je over het hoofd. In een vollière past hij allerminst. Hij is hoogstens voor de goot, deze paria uit de vogelwereld. Een zwaluw is nog wat. Ook niet veel hoor. Ergens in het profetisch woord van Jeremia wordt hij Israël ten voorbeeld gesteld. Een zwaluw die de tijd van zijn aankomst waarneemt. Hij mag ver weg vliegen, maar komt op tijd terug. Hij bouwt zijn „kunstig nest". Maar je moet er niet teveel onder je daklijst hebben, dan verwijder je ze zo gauw mogelijk. Zingen kan hij ook al niet. Een beetje piepen op zijn hoogst.

Nu begrijpt u zeker een beetje wat het woordje „zelfs" in de mond van de pelgrimdichter bedoelt. Zelfs dat onogelijk gevederte krijgt een plaats in Gods huis en onder de daklijsten van de tempelgebouwen zitten de nesten van de zwaluwen. Veilig en geborgen. Geen mens haalt het in zijn hoofd om ze daar weg te jagen. Verder valt er uit het woordje „zelfs" de ootmoed van de dichter te beluisteren. Hij schat zich even gering en mogelijk nog geringer dan die diertjes. Je kunt nu eenmaal niet verlangen naar God en tegelijk een hoogvlieger zijn. Veren om te pronken bezit je niet.

Onwaardig: als geen ander. Waarheen moet ik vluchten als mijn geweten me aanklaagt als ik aan de weet kom dat het mijn zonden zijn, die scheiding maakten en maken tussen mij en de Levende God? Waar moet ik schuilen als doodsvreze mijn leven tot een lang sterven maakt? Het leven niet anders dan een gestadige dood? (Doopsformulier). Stel dat u de hele wereld kon werpen in de leegte van een hart dat naar God. schreit, het zover alleen maar leger kan worden.

Uit de vensters van het koninklijk paleis hoor ik een stem: Ik kirde als een duif, ik piepte als een zwaluw, ik werd onderdrukt; Heere wees Gij mijn Borg. Voor God ootmoedig schuld belijden is beter dan je onwaardigheid voor het oog van mensen uit te meten.

Uiteindelijk als hij zelfs de mus en de zwaluw noemt, dan schuilt er voor de pelgrim-dichter hoop in. Hij wil zeggen als dan de mus een huis vindt en de zwaluw een nest, hoeveel te meer dan een mens, Uw schepsel o God, die Gij niet kwijt wilt, maar die de vogelen des hemels te boven gaat. Het is in die hoop dat zijn ziel vleugels aanschiet in gebed en geloofsvertrouwen, om heen te vliegen en zich te bergen in God. Zie, zegt de Heere van Zijn gebannen volk, zijl zullen aankomen bevende, als een vogeltje uit Egypte. Als een zwaluw uit koude streken naar de warme oorden van Gods zielsverwarmende liefde, het land waar de Zon der gerechtigheid schijnt met genezing onder Zijn vleugelen.

Bij Uw altaren

Waarom zegt de dichter dit er zo nadrukkelijk bij? Gods altaren dat is het centrale middelpunt van Gods voorhoven. Op de altaren worden de offeranden gebracht, drupt het bloed der verzoening. Gaat de sprake uit van Christus, toen nog in' de schaduwdienst van het Oude Verbond. Nu heet dat Jezus Christus en die gekruist. Hoe ver was Hij van Gods woning voor ons en in onze plaats. Toen Hij buiten de poort heeft geleden en het „zelfs" van onze tekst Hem zelfs niet meer kon troosten. Zo was het begonnen. Geen plaats in de herberg. Zo

was hij een zwerver geworden. Hij ging niet vele musjes te boven, maar kwam er onder terecht. Vossen hebben holen en vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij het hoofd op kan neerleggen. Daar buiten de stad en ver van Gods altaren, daar in God-verlatenheid en smart werd het altaar der verzoening opgericht, de rust-en schuilplaats is in Zijn bloed en wonden. Inmiddels is Hij toch thuisgekomen. De Bedienaar van het heiligdom en de ware tabernakel door God opgericht. De altaren zijn weg. Maar laat ons met vrijmoedigheid gaan tot de troon der genade.

Rots der eeuwen, in Uw schoot Berg mijn ziele voor de dood.

Bij Uw altaren, HEERE der heirscharen. Een noodkreet? Jawel. Bij U mijn Koning en mijn God verwacht mijn ziel een Heilrijk lot. Maar tevens een jubel. Wie het op God in Christus aanhoudt kan het doel niet missen. Vroeg of laat komt hij Thuis. En in de schaduw van Uw vleugelen zal ik vrolijk zingen. Schuilen met mijn schuldig leven. Met geknakte vleugels desnoods. Vleugellam opgeheven tot de liefde Gods die in Christus Jezus is. Mijn tOonmg en Mijn God. Een noodkreet maar daar doorheen de geloofstaal van het toevlucht nemen. Doe er maar niet zo minderwaardig over. Over dat toevlucht nemen bedoel ik. Calvijn leerde ons op voorgang van de Schrift dat het kleinste geloof alles omvat.

Wie bekreunt zich om het nietig leven van een mus of zwaluw? Wie om een nog nietiger en onwaardiger schepsel als een in Adam verloren zondaar is? Een zwerver zonder thuis, een dakloze buiten God? God Zelf! Hij heeft eeuwig lief de allerslechtste, de alleronwaardigste, de allergeringste.

Zacheüs, de overspelige zondares, de door satan gebonden vrouw, achttien jaar lang en samaritaanse zijn er voorbeelden van. Kom maar hier verjaagde vogel met uw gescheurde vlerken, vermoeid mensenhart. Bij U mijn Koning en mijn God. Hij wil uw leven met Christus bij Zichzelf verbergen. Het bevend hart beluistert er de klop in van het Vaderhart. Zelf schuilen. Zou je dat een ander niet gunnen? Uw kinderen bijvoorbeeld?

Ook de jongen

Er gaat een stroom van liefde door het hart van de dichter als hij zingt:

De zwaluw legt haar jongskens neer In 't kunstig nest.

U moet die regel vooral niet overslaan. Het plekje waar de zwaluw rustig haar nestje bouwt zoekt zij juist uit met het oog op haar jongen. Rust vinden. Waar hebben de vermoeide en opgejaagde mensen heden ten dage meer behoefte aan dan aan rust? En onze kinderen? Wat vliegen we toch heen en weer. Ons leven is een leven van de hak op de tak. De hele mensheid begint al langer hoe meer te lijken op een kolonie opgejaagde vogels, alle vakanties ten spijt. De meesten hebben nog geen half procentje rust. Het jaagt elkaar maar op, de ouderen de jongeren. Vooruit je moet dit nog en dat nog bereiken. De jongen en de ouderen. Als we het niet zover gebracht hébben als onze kinderen dan gaan we er nog eens tegen aan. Brengt u ze wel eens op de vleugels van het gebed in het heiligdom? God moet ze bekeren. Het is waar! Maar dat betekent niet dat u ze niet moet neerleggen 'bij Gods altaren in Zijn Huis, aan het Middelaarshart van Christus. Er komt een tijd dat de jeugd uitvliegt. Ik kan ze niet meer houden. Niet weerhouden van het wegvliegen, de wijde wereld in. De vrijheid tegemoet? Dat dacht u maar. Eer dat ze het weten zijn ze voor de vogelaar, die ze lokt om ze te verslinden. - U zegt: ik kan er niets meer aan doen. Dat is niet goed. Het is trouwens niet waar. Wie zelf leerde rusten in God, rust niet of hij moet zijn kinderen geborgen weten en zoekt ze te bergen. Wamt dat had de pelgrim-dichter door genade wel doorgekregen en daarom eindigt hij in een

Zaligspreking ~

Welgelukzalig zijn zij die in uw Huis wonen, zij prijken U gestadiglijk. Dat is niet meer in beelden spreken, maar in de werkelijkheid staan. Wie wonen er dan in Gods huis? Van de vogels ziet hij op de mensen, de priesters en de levieten, die er een vaste woonplaats hebben. Zij zijn zó aan de dienst des Heeren verbonden dat zij er in wonen, er mee vergroeid zijn, er zich helemaal in thuis voelen. En verder zijn het alle gelovigen onder Israël, die immer verkeren in het huis huns Heeren. Die geplant zijn in Gods voorhoven en daar groeien om in de grijze ouderdom nog vruchten te dragen. Wonen in het huis des Heeren betekent verworteld te zijn in Zijn dienst. Het zijn zij die met Anna de profetes dag en nacht niet van wijken uit de tempel weten. Daar verkeren ze in Gods gemeenschap. Zijn huis staat gelijk met Zijn hart. En door middel van de dienst des Heeren, onder het Woord en de sacramenten, hebben ze verbondsverkeer met hun God. Worden ze ingewijd stap voor stap in de geheimen van Gods genade in Christus, in Zijn liefelijkheid en schone dienst.

Hun is soms de kerkgang een hemelgang, omdat het Woord hen binnenleidt in de verborgenheid der godzaligheid. Welgelukzalig! Christus te ontmoeten en in Hem de Vader door de gemeenschap met de Heilige Geest. In Uw huis wonen. Er zijn momenten dat u dan zeggen mag: als nu de Heere mij tot Zich nam zou er nauwelijks verschil zijn van nabijheid Gods, behalve dit ene dat wat hier nog onvolmaakt is dan volkomen is. Dan hebbent we niet alleen een „Beth-el" maar ons Beth-el is in Hem. En deze onze gemeenschap ook zij met de Vader en met Zijn Zoon, Jezus Christus. In hope zalig, met heimwee vervuld.

In Uw huis wonen. Dat kan alleen als we in het geloof zien op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, die in Zijn God-verlatenheid sprak: Mijn God! Het is met Hem sterven, opgewekt zijn en in de hemel gezet te wezen. De vreemdelingen op aarde heten van nu en voortaan, medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. Dat is gelukzaligheid. En de gelukzaligheid van deze zaligheid bestaat hierin dat zii hun God gestadig prijzen. Er waren speciale tempelkoren onder de levieten, die geen ander werk deden dan God loven in hun lied. Wat had onze pelgrim daar een verlangen naar. Dat maakt het heimwee van Gods kinderen uit.

Want een mens is nooit dieper en voller mens wanneer hij met zijn hele leven God verheerlijkt. Hier soms af en toe en bij stukjes en beetjes. Daarboven voortdurend en onafgebroken. Dan heeft God Zijn doel bereikt en wij zijn op onze eeuwige bestemming. „Gij zijt zijn lof" zei Augustinus „als gij godzalig leeft". Eenmaal zullen zij die heimwee hebben Thuiskomen en hun bestaan zal enkel lof zijn, als ze op de vleugels van de zwaluwen wind aanlanden in het onafgebroken lied van Mozes en het Lam. Bij U mijn Koning en mijn God.

K. a. Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1984

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Bij Gods altaren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1984

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's