Cyprische reisimpressies
(8)
KOL-OMMEÜJE
het raadsel van Paphos
Wellicht heeft het lezers geprikkeld, toen dit reisverslag hen met een vraag liet zitten. Hoe kon Paulus op het einde van de rit over Cyprus van oost naar west te Paphos een Romein aantreffen, die verstandig was en God zocht, terwijl hij in de brief aan de Romeinen met nadruk en categorisch uitdrukt dat er niemand is, die God zoekt, dat er niemand is die verstandig is? Wanneer u denkt dat mogelijk Sergius Paulus, de Romeinse landvoogd op Cyprus, één enkele uitzondering vormt op de strenge regel, leest u dat de apostel bij voorbaat die gedachte afsnijdt met zijn „ook niet tot één toe". Een uitzondering op een regel zonder uitzondering. Dat kan toch niet?
Om te beginnen vermoed ik dat veler gedachten zijn uitgegaan naar het eerste vers van Jesaja 65. De HEERE gevonden door die naar Hem niet zochten. Daarmee is — naar zich laat aanzien — het hele probleem tot een oplossing gebracht. Het is de ervaring in vindenstijd. Hoe fel en allerwege ik ook heb gezocht, ik deed het met verkeerde voorstellingen en op een totaal foute manier. Mijn zoeken was dwaling en dwaasheid, ja verwerpelijk. Veel verstand kwam er niet aan te pas. Hoe onvernuftig was ik aanhoudend. Op die manier vallen wij volledig bij wat staat in Romeinen 3 en met name in het 10e en 11e vers. Wat praten wij verder nog? Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Jood en Griek. Bondeling en heiden. Allen onder de zonde besloten.
Eruit zijn we evenwel hiermee niet. Laat ik een bekende uitdrukking ook in deze samenhang eens aanhalen. Er is onderscheid waar geen onderscheid bestaat. Geen moment zij ontkend dat elkeen van nature geneigd is tot alle kwaad en ook onbekwaam zich opstelt tot noemenswaardig goed. Onder allen die afgeweken zijn en onnut, gelijk „verrotte en stinkende dingen", zijn er heel dwazen als Nabal, een volstrekte Belialsman. Gelijk zijn naam zo is hij, , dwaasheid is bij hem. Ook zijn er, hoezeer van éne lap, die niet ver van het Koninkrijk Gods zich bevinden. Hoe wanhopig ver zij zelf zich ook van dat Koninkrijk verwijderd gevoelen. Er zijn er die tomeloos hun kwade neigingen uitleven; er zijn anderen die door deugdzaam leven respect afdwingen, ook al bezit die voortreffelijkheid geen enkele waarde. Zo zijn er zeer dwazen en zo zijn er ook die — en dat niet uit onze mond — de naam verstandig mogen dragen.
Dus blijft nog wat van het raadsel. De goddeloze op zijn best en de godvrezende op zijn slechtst. Verstandige heidenen, die zeer Gods Woord zoeken, die derhalve
God zoeken. Al valt op dat zoeken concreet alles aan te merken. Immers Sergius Paulus in zijn verlangen naar hogere dingen liet zich leiden door een afgodische tovenaar, die het nota bene als jood zoveel beter moest weten. Toch was hij desondanks een verstandig man, een Godzoeker. Want onbewust en niet recht op de hoogte van de zaak waar het om ging wat hem betrof, was de Heere met Sergius bezig. Wie weet hoe geruime tijd. In het tasten, hoe stuntelig veelal, kan toch de Heere werken. Heimelijk. Maar wel geldt van dit verstandig zijn waar de belijdenis zich sterk voor maakt: „Er is geen verstand noch wil, het verstand en de wil Gods gelijkvormig, of Christus heeft ze in de mens gewrocht." Dat zuiver te onderkennen vraagt wijsheid. Immers wie zielen vangt is wijs.
Om die reden is preken en zielzorg onuitsprekelijk moeilijk. Dominee wil men graag zijn. Maar werkelijk dominee, wezen is een uitroep: Wie is hiertoe bekwaam om juist te onderscheiden? Vroeger heette dat de gave, de genadegave van de discretie. Vandaar dat er zo ontzettend eentonig gepreekt wordt. Men wil geen ongelukken begaan. Maar wie krampachtig ongelukken in dezen zoekt te ontlopen beleeft ook nooit het geluk. O, die eentonige prediking, dat confectiewerk niet toegesneden op staat en stand. In wanhopig zoeken ver en vreemd is de Heere nabij en heimelijk werkzaam. Onderken dat. Verrassend als daar de ogen voor opengaan.
Tot het volk dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Zie (hier) ben Ik, zie (hier) ben Ik. Wanneer de Heere in Zijn Woord dingen tweemaal zegt moet je uitkijken. De kanttekening van de Statenvertaling noteert: „Dat is: Ik bied Mij tot uw bestaan". Tot uw bestaan bied Ik Mij. Sommige woorden zou je met goud willen overtrekken. Omdat zij zo bijbels zijn.
Moet je nu verre reizen ondernemen om dit soort dingen te bedenken? Had dat thuis niet gekund? Inderdaad. Maar dan sta je ineens op een plek waar je je afvraagt of het schoeisel van Saulus van Tarsen daar mogelijk gestaan heeft. Dat bewaren wij voor de volgende keer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's