Een bowogen belydenis
Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik was vergaan . . . Psalm 27 : 13
de dichter en die belijdenis
Dit psalmlied begint helder en vast. De dichter David belijdt dat de HEERE zijn Licht en zijn Heil is. Hij is voor niemand bang. Hij mag immers schuilen achter de HEERE zijn God. Hij heeft ervaren hoe de HEERE hem doorhielp en uithielp. Zijn vijanden konden niets tegen hem beginnen. En ook nu, nu hij weer in moeilijkheden is, vertrouwt hij op de HEERE. Toch is dat vertrouwen geen onaangevochten zaak. Het is niet zo dat het David allemaal niets meer schelen kan omdat hij toch immers op God vertrouwt. Integendeel, hij heeft het er maar erg moeilijk mee.
In de laatste verzen van dit psalmlied komt de dichter met zijn nood konkreter naar voren. Het staat dan allemaal weer levensgroot voor hem. Of liever, zij staan levensgroot voor hem. Zijn vijanden die hem het leven zuur maken. Die als roofdieren op hem aandringen. Hun hete adem blaast in zijn geziqht. En in die schrik, in die angst roept hij het ineens uit: O, als ik niet had geloofd dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden. Als ik dat niet geloven kon en geloven mocht, dan zou ik nergens meer zijn! De statenvertaling heeft aangevuld: ik was vergaan. Maar u kunt aan de schuine letters daarvan zien dat dat in de grondtekst niet voor komt. David moet er niet aan denken hoe het er dan met hem aan toe was. Hij zou ondergaan in een nacht van twijfel en wanhoop. Zo belangrijk, zo levensnoodzakelijk is voor hem het geloof in de belofte van God.
En wat is dan die belofte van God. Het goede des HEEREN zien in het goede der levenden. Het goede des HEEREN, dat is het geluk, de zegen, de welvaart die de HEERE schenkt. Het land der levenden is dit leven, dit tijdelijke aardse leven. En zien, het goede des HEEREN zien, dat is niet alleen maar er naar kijken. Dat is ook dat je het smaakt, dat je het geniet. Wat dat aangaat zijn er allerlei beloften te vinden in het oude en ook in het nieuwe Testament. Om enkele voorbeelden te geven: In psalm 34 kunnen we lezen hoe de HEERE het goede belooft aan hem die in de weg van zijn geboden gaat. In psalm 85 wordt van de HEERE gezegd dat Hij het goede zal geven en dat het land zijn vrucht zal geven. En Paulus schrijft dat de godzaligheid tot alle dingen nut 'hebbende belofte voor dit en voor het toekomende leven is.
Het is aan die belofte van God dat David zich vastklemt. En stel nu toch eens voor dat dat niet zou kunnen! Omdat die belofte er niet was. Dan was er voor hem in alle moeilijkheden geen rustpunt geweest. En laten we dan goed bedenken dat dat voor David geen onmogelijke mogelijkheid was. Hij weet ook van de toorn van God over de zonde. Het goede dat is hij eigenlijk helemaal niet waard. Als de HEERE met hem doet naar wat hij met de HEERE en met Zijn wet gedaan heeft, dan kan hij alleen maar het kwade verwachten. Dan kan de HEERE hem alleen maar wegdoen uit het land der levenden. Maar daar moet hij niet aan denken. Er zou een eeuwige nacht dalen over zijn ziel.
Of stel eens voor dat die belofte er wel was, maar dat hij David, die belofte niet zou kunnen geloven. Met andere woorden, dat hij die belofte niet voor waar en vast zou kunnen houden, voor betrouwbaar. En ook dat is alweer geen onmogelijke mogelijkheid. Dat merken we aan Asaf in psalm 77. Die heeft het ook erg moeilijk. En bij hem komen de twijfels op. Zal dan de HEERE in eeuwigheden verstoten en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Asaf wankelt ten dode. En wat heeft hij het er slecht mee. Het stormt bij hem van binnen. Hij kan er niet van slapen. Het krenkt hem. Het doet hem zeer. David zou dat helemaal kunnen begrijpen. Maar als hij niet had geloofd. Als hij het woord en de belofte van God niet betrouwbaar zou geacht hebben, dan had hij niet meer overeind kunnen blijven. De moeilijkheden waren hem boven het hoofd gegroeid. Hij had het niet meer aangekund.
Maar nu mag hij geloven dat het ondanks alles toch goed zal komen. Dat de HEERE door alles zal heen helpen. Dat de HEERE hem toch ook het goede zal doen zien. Dat geloof draagt hem. Het geeft hem hoop en uitzicht op God.
die belijdenis en wij
En wij? Is dat nu ook ons levenscentrum? Hangen ook wij met ons leven aan de beloften van God? Is dat onze troost in leven en in sterven? Zo ik niet had geloofd.
Vele mensen kunnen het best zonder geloof stellen. Ze hebben God helemaal niet nodig. Ze redden zich zelf wel in dit leven. Althans zo denken ze. Ze missen niets aan het geloof. Dat ze niet geloven is voor hen helemaal niet iets ergs. Ze vinden het best zo. En je kunt zulke mensen zelfs nog in de kerk tegen komen. Je zou ze godsdienstige ongelovigen kunnen noemen. Het zijn mensen die zelfs soms trouw naar de kerk gaan. Maar als je in gesprek met hen wil komen over wat het geloof voor hen betekent, verschuilen ze zich al gauw achter hun ongeloof. Nee, ik ben maar een onbekeerd en ongelovig mens. En wat het verdrietigste is, ze hebben het daar niet eens moeilijk mee. Ze aanvaarden dat als de gewoonste zaak van de wereld. Zij zeggen niet met deze dichter: Ik zou m'n geloof nooit kunnen missen. Als ik niet had geloofd dan had ik geen moed en geen hoop meer! Zij zeggen: Ik geloof niet, althans niet met een echt geloof, maar ja wat kan ik daar nu eigenlijk aan doen? Dat is nu eenmaal zo. En met zo'n konstatering gaan ze over tot de orde van de dag.
Een ouder predikant vertelde eens, hoe hij het met iemand die al wat op leeftijd gekomen was, had over z'n eeuwige bestemming. Het antwoord was: Dominee, ik ga voor eeuwig verloren. De man zat in een gemakkelijke stoel en rookte rustig zijn sigaartje. Als u er soms ook zo een bent. Wat is dat dan verschrikkelijk. Als u een ernstige operatie zou moeten ondergaan, bijvoorbeeld uw been zou er af moeten, dan zou u er alles aan doen om dat te voorkomen. Maar met de eeuwige rampzaligheid in het oog blijft u rustig zitten. Jesaja zegt: Zoekt de HEERE terwijl Hij te vinden is en roept Hem aan terwijl Hij nabij is.
Maar misschien is de kracht van het ongeloof juist uw strijd en nood. Kon u maar geloven dat de HEERE ook naar u wil omzien. Maar dan hebt u toch verdriet van dat ongeloof. En dan is het toch uw verlangen om te mogen geloven, omdat u eigenlijk net als David beseft dat u zonder geloof niet leven kunt. Doe dan maar net als die vader die met zijn zieke zoon tot Jezus kwam. Toen Jezus hem vroeg: Gelooft ge dat Ik dat doen kan, antwoordde hij met een belijdenis die tegelijkertijd een gebed was: Heere ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp.
Zo ik niet had geloofd. Wat heerlijk als we het luider of stiller, vaster of aarzelender, mogen zeggen, zuchten eigenlijk, terwijl de adem in je keel blijft steken en je zin afbreekt omdat je er niet aan moet denken, hoe het er dan met jou aan toe zou zijn. Wie doen dat? Wie stemmen dat in? Mensen die in zich zelf geen hulp en heil voor handen meer hebben. Die aan al hun stoerheid en flinkheid gekruisigd zijn. Mensen die weten dat tenslotte God alleen helpen kan. En dat Hij ook helpen wil. Mensen die dan ook niet meer hoeven te leven van wat zij zien en berekenen kunnen. Als David aan het rekenen geslagen was dan had hij geen moed meer over gehad. Zoveel vijanden, zelfs zijn vader en moeder nog. Wat moest er allemaal van terechtkomen. Maar David rekent niet. David gelooft. Hij hangt aan de mond van God. Aan het Woord van God. We kunnen in de grootste moeilijkheden zijn. Alles tegen hebben. Ja wij kunnen onszelf met onze zonden en schulden tegen hebben. En toch ons geloof hoeft niet te leven van wat er gezien wordt. Ons geloof mag leven van wat er gehoord wordt.
aanvechting en kracht
Wat heerlijk als we net als David ons leven vinden in het geloof. Maar dan balanceert dat ook net als hier zo vaak op de rand van het ongeloof. Het is niet en nooit vanzelfsprekend. De meest fundamentele twijfels bespringen ons soms zomaar. Is er eigenlijk helemaal wel een God op wie ik hopen kan? Heb ik mij dat met vele andere mensen niet zelf maar zo'n beetje ingedacht? Stel je nu eens voor dat het allemaal toch niet waar blijkt te zijn.
Denk toch niet dat zulke gedachten nooit in een gelovige opkomen. Wilhelmus & Brakel, een bekend predikant-schrijver uit de 17e eeuw schrijft al in zijn tijd dat Gods kinderen soms geplaagd worden door de gedachte dat God niet zou bestaan. Vooral zouden volgens hem daar last van hebben degenen die met een goed verstand zijn begiftigd. Niet geloven, dat is ook en juist voor de gelovige van vandaag aan de dag niet een zaak waar je niet over hoeft te praten, omdat dat helemaal niet aan de orde is. Niet geloven dat is integendeel iets dat je altijd weer aanvecht. Er zijn er zovelen die het af laten weten. Zou je ook maar niet weggaan. Maar zodra de gedachte bij je opkomt moet je hem ver van je weripen. Niet geloven, dat kan toch eigenlijk niet. Dan zou ik niet meer weten wat ik moest. Dan was mijn leven zinloos en vergeefs. En ja, dan is daar ook die andere twijfel. Ook wij zijn immers zondaren. En God hoeft ook niet naar ons om te zien evenmin als naar David. We kunnen wel heel wat van onszelf denken, maar wat is het allemaal? Wij zijn zondaren, dat is alles En dat staat zomaar ineens weer levensgroot voor je. De duivel strekt z'n beschuldigende vinger naar je uit. En wat moet je er op zeggen? Dan is er toch geen hulp en geen heil van de HEERE meer te verwachten, voor u, voor jou. Maar ook langs de rand van die twijfel gelooft het geloof. We zouden toch ondanks alles zonder de HEERE niet' kunnen. We schuilen bij Hem.
En als u vraagt naar het laatste geheim daarvan, verwijzen we elkaar niet naar de aarde, niet naar onszelf, maar naar de hemel, naar Christus. Er is een stille kracht. Een hemelse kracht. Zij vloeit uit de biddende handen van Christus. Simon, Simon de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude. We kunnen niet van Hem af, we kunnen niet van Zijn Woord af, omdat Hij niet van ons af kan, niet van Zijn Woord kan. Ja, niet eens wil. Het laatste geheim ligt niet in onze trouw. Gelukkig maar! Als wij in eigen kracht en met eigen trouw balanceren moesten op de rand van het ongeloof, zouden we zondermeer die afgrond in storten. Maar God is getrouw. Getrouw in de Heere Jezus Christus, de hemelse Hogepriester. Hij leeft altijd om voor Zijn volk te bidden.
We mogen met deze bewogen belijdenis tenslotte bij Christus uitkomen. En als we bij Christus zijn vinden we niet alleen kracht, ook recht. De vraag kan ons immers bezig houden: Kan ik dat nu allemaal zomaar geloven? Kan ik zondig mens in alle moeite en zorg rust vinden in God? Ja, dat kan en dat mag. De HEERE is immers genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Nergens is dat hoger en heerlijker openbaar gekomen dan toen Hij Zijn Zoon gaf aan het kruis.
We mogen het blad van onze psalm houden tegen het licht van Christus. Valse getuigen zijn tegen Hem opgestaan en die wrevel uit blaast. En na alle gemanipuleer voor Pilatus komt hij aan het kruis terecht. Daar vallen alle beloften van God Hem uit de hand, uit het hart. Niet geloven en niet vertrouwen dat is het enige dat Hem nog rest. Zijn God en Vader keerde Zich immers tegen Hem. Hij hangt in de gerichten van God over de zonde. Maar Hij heeft geloofd. Desondanks. Zo is Hij Borg geworden. Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Zo verwierf Hij voor zondaren grond en recht om te geloven, ondanks alles. Al Gods beloften zijn in Hem ja en zijn in Hem Amen. En dan reikt het in Hem verder dan alleen maar het goede in het land der levenden. Verder dan Gods hulp hier en nu. Omdat het leven in LIem verder reikt. Het even in Hem is het leven van het koninkrijk Gods. Hier begint het, maar door de dood heen vindt het voltooiing, tenslotte in de wederkomst van Christus.
Het goede des HEEREN zien dat is het koninkrijk van God zien zoals de HEERE Jezus er zelf over sprak tot Nikodemus. Tenzij iemand wederom geboren wordt, hij zal het koninkrijk van God niet zien. Die wedergeboorte is de wedergeboorte van het geloof in Hem. Wie in Hem gelooft zal leven al was hij ook gestorven. Het goede des HEEREN zien in het land der levenden dat is tenslotte het aardrijk beërven. Het koninkrijk van God binnen gaan. Zitten aan de bruiloft des lams.
Zo ik niet had geloofd. Ach, moet u het ook nog hebben van uzelf of van de mensen? Hebt u geen deel dan in dit leven? Wat arm. Uw kracht vergaat, mensen moeten u verlaten. Dit leven valt weg. Zinloosheid en verlorenheid blijven over. Als resten van een uitgeblust bestaan. Wie gelooft in God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, dié heeft houvast. Die heeft toekomst. Eeuwig. En die stemt het in met David: Zonder geloof was ik nergens meer.
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed
[gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op de HEER', godvruchte schaar,
[houd moed:
Hij is getrouw, de bron van alle goed; Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neêr; Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de HEER'.
E.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's