KLEINE KRONIEK
Kohlbrugge en de Afscheiding
We gaven al eens eerder aandacht aan wat hierboven als opschrift vermeld staat. Vorig jaar bespraken we het Liber Amicorum, aangebeden aan ds. A. J. de Jong, waarin een artikel te lezen valt van de hand van ds. D. van Heyst getiteld: Dr. H. F. Kohlbrugge en de Afscheiding van 1843. In het 'Kerkblaadje' van 23 november 1984 komt dr. W. Aalders daarop terug. Hij geeft een weergave van het hier bedoelde artikel. De conclusie van ds. Van Heyst was: „Hoezeer Kohlbrugge's hart ook sympathiseerde met het vrome volk, dat in de Hervormde Kerk in grote nood was geraakt; hoezeer hij zich geestelijk één wist met De Cock in zijn eerste optreden —, toch heeft hij niet anders gekund dan de Afscheiding van 1834 zien als iets, waartoe men niet van God geroepen was, maar wat een werk van het vlees was. Door zich als Afgescheiden Gemeenten te organiseren los van de Hervormde Kerk en aldus een tegenkerk op te richten, beging men een revolutionaire daad en maakte men zich tot een secte, een scheurkerk", aldus de samenvatting die drs. Aalders geeft van het artikel van ds. Van Heyst. Ik citeer nu twee fragmenten uit het artikel van dr. Aalders:
„Naar aanleiding van zijn artikel over Kohlbrugge en de Afscheiding heeft ds. Van Heyst een hoogst interessante brief gekregen van een gereformeerd predikant, waaraan ik het volgende ontleen:
„In een boek van Mevrouw Kraan (ik meen: Brandende harten) vertelt zij, dat Kohlbrugge op bezoek is geweest in Langerak bij een zekere Van Zessen. Dat geslacht woont daar nog steeds en op dezelfde boerderij, al is de familienaam niet meer aan de boerderij verbonden. Ik ben 27 jaar dominee geweest in Langerak. De Van Zessen, die opgezocht werd door Kohlbrugge, is één van de vaders der afscheiding in Langerak. Omdat het een boerenbevolking was, heb ik die 27 jaar veel verhalen gehoord over het ontstaan van de gemeente en de moeite waaraan men blootstond (vervolging). De verhalen waren vaak niet opgeschreven, maar werden wel doorverteld... Wat mij nu stoort in Kohlbrugge, is niet zijn leer of iets dergelijks. Integendeel, zijn geschriften betekenen veel voor mij. Het bewaart me voor veel „dadelijkheid". Maar die mensen in Langerak, die echt in die tijd nergens heen konden, — dat was echt de smalle gemeente. De gouvernementskerk, zoals men de Hervormde Kerk noemde, was vrijzinnig cn liberaal. Deze mensen gingen niet weg uit lust tot scheiden, maar omdat ze het brood voor het hart niet vonden. Het waren arme boeren en ze hebben veel boeten moeten betalen...
Zo kan ik nog steeds niet zien wat ze in Langerak in 1835 anders hadden moet doen. Dat ontdek ik ook bij de brief van Kohlbrugge aan De Cock niet. Als De Cock niets had gedaan en was blijven preken, zou hij dan niet buiten de Hervormde Kerk zijn komen te staan? Hij moest zorgen voor de schapen aan zijn zorg toevertrouwd. Dat betekende toch onvermijdelijk ook zorgen voor de rechte prediking en de rechte bediening der sacramenten. Dat mocht De Cock hen toch niet onthouden, omdat het Gouvernement dat niet wilde? " De betekenis van deze brief is, dat wij erdoor onmiddellijk geplaatst worden voor de kerkelijke noodsituatie van de christelijke gemeente in die tijd. Moeten wij zeggen, dat Kohlbrugge de nood van de smalle gemeente niet voldoende gepeild en onderkend heeft?
Maar wat houden dan de woorden in, die Kohlbrugge schreef aan De Cock in het jaar 1834? „Uw plicht is: te waken voor de kudde, die u toevertrouwd is, u dapper tegen de wolven te weer te stellen, gelijk gij ook doet, te protesteren bij het Kerkbestuur, dat u geschorst heeft, en hun te laten weten, dat gij niet anders kunt doen dan
voortgaan het Evangelie te verkondigen en uw ambt waar te nemen als voorheen, al is het dan ook op buitengewone wijze"?
Wat Kohlbrugge hiermee wil zeggen, is dat de smalle gemeente somtijds ook een zeer smalle weg moet gaan. En het gaan van een smalle weg, dat kan zijn: „het stenen gebouw en de houten preekstoel laten staan waar ze stonden" en zich voortbewegen langs ongebaande wegen. Ongebaande wegen, — dat is niet het stichten van een „éghse a part", maar zoals Kohlbrugge het zelf gedaan heeft: „altijd thuis blijven om een iegelijk met des Heeren Woord en met de vertroostingen, waarmee de Heere mij vertroostte, te dienen". Het kan ook zijn, dat er uit zulke oefeningen die Kohlbrugge te zijnen huize elke zondag hield en die niet samen"vielen met het uur van de kerkelijke prediking, op ongedachte wijze zich een mogehjkheid opent om te komen tot de constituering van een noodgemeente, onafhankelijk van de Landskerk en van de staat, gelijk dat het geval was met de Niederlandisch-reformierte Gemeinde te Elberfeld. Van opzettehjk separatisme was daarbij geen sprake, maar alleen van een voorlopige noodbehuizing, waarbij verlangend werd uitgezien naar herstel van de geordende kerkeüjke gemeenschap. Het is van te voren niet te zeggen, hoe en waar de smalle weg van de smalle gemeente loopt, evenmin als dat eertijds in Israël het geval was. Men denke slechts aan de profeet Eha bij de weduwe van Sarfath of bij de beek Krith. Of aan de honderd profeten, die Obadja verborgen had in een spelonk. Het gaan van de smalle weg is het gaan over het scherp van de snede.
Terugdenkende aan de Afscheiding in de vorige eeuw, moeten wij dan niet zeggen dat voor ds. De Cock het jaar 1834 een tweesprong is geweest? De kerkelijke situatie was benauwend. De Cock had zich het lot van de smalle gemeente aangetrokken. Het verder gaan in zijn ambtsbediening werd hem mogeHjk gemaakt door de Kerkbesturen. Wat te doen? Hij vraagt Kohlbrugge om raad en die schrijft hem een lange brief. Ongeveer op dezelfde tijd reist H. P. Scholte, de predikant van Doeveren en Genderen, naar hem toe. Zijn advies was tegengesteld aan dat van Kohlbrugge. Hij was het immers, die zich scherp afkeurend over Kohlbrugge's preek over Romeinen 7 vers 14 had uitgelaten en hem op grond daarvan beschuldigde van wetsverwerping en valse lijdelijkheid.
Op die tweesprong heeft De Cock geluisterd naar Scholte en de raad van Kohlbrugge in de wind geslag^. Hoe anders zou de geschiedenis van de Afscheiding gelopen zijn, als hij zich aan de raad van Kohlbrugge gehouden had! Op grond hiervan heeft Kohlbrugge een duidelijk verband gezien tussen de Afscheiding en de veroordeling van zijn preek over Romeinen 7 vers 14. Hier ligt ook de diepste oorzaak van zim scherpe afwijzing van de beweging der Afscheiding, gelijk ds. Van Heyst in zijn studie over Kohlbrugge en de Afscheiding vaststelt."
„De recente kerkgeschiedenis heeft aan het hcht gebracht, hoe actueel deze dingen nog zijn. Dat de huidige situatie in de Nederlandse Hervormde Kerk allesbehalve florissant is, zal u allen bekend zijn. Welnu, op een heel andere wijze dan in 1834 maar in beginsel gehjk, is er een bewe^ng in de Kerk opgekomen, die zich de noodsituatie ter harte nam. Zij droeg in haar vaandel de eis van reorganisatie. Iemand die zich er geheel en al achter schaarde was dr. K. H. E. Gravemeyer. Eens sprak hij de woorden: „Van jonge dominee af aan heeft het mij voorgestaan: zal de Hervormde Kerk werkelijk Kerk zijn, dan moet die organisatie van 1816 kapot. Als leerling van de geschriften van Hoedemaker heeft me dat bezield. En toen ik op een wonderbaarlijke vwjze tot secretaris van de Synode werd benoemd en mijn werk begon een maand vóór de Duitse bezetting, heb ik tegen
mijn vrienden gezegd: dit kan de zaak misschien een tijdje ophouden, maar deze organisatie van 1816 moet kapot. Dat moeten jullie goed weten! Dan zal ik ervoor vechten, wat ik ervoor vechten kan. Dat heb ik gedaan. En daar is uit voortgekomen de Commissie van de reorganisatie en het ontwerp-Kerkorde... Allen die in de Kerk waren, wilde ik in de Kerk houden. Blijf er maar in, want in die Kerk zal het wonder gebeuren zoals in de vallei der dorre beenderen (Ez. 37). Daar in die vallei gebeurde het wonder. Niet beentjes uitzoeken en die erbuiten leggen. Nee, denk aan dat beroemde woord van Kohlbrugge: Werp het Woord er maar in en ge zult wonderen zien? "
Zó sprak hij, zó dacht hij, zó handelde hij. Maar terugziende op die geslaagde reorganisatie, moet hij in 1964 bekennen: „Het kan zijn, dat wij toch niet op de rechte wijze hebben gebeden en dat wij toch niet op de rechte wijze de diepste nood hebben gepeild. Dat zie ik nu en dat wil ik ook publiekelijk uitspreken. Want het is duidelijk, dat de reorganisatie van de Hervormde Kerk niet heeft geleid tot reformatie. Integendeel, het heeft geleid tot een nog diepere deformatie. Wij zijn thans nog veel minder gemeente van Jezus Christus... Ik meen dus, dat wij na de oorlog niet alles op alles hadden moeten zetten om tot een andere organisatie te komen... Neen, het had ons moeten gaan om het Evangelie van Jezus Christus. Wij hadden erop uit moeten trekken en die Naam verkondigen, die boven alle naam is, en het volk oproepen tot bekering. Dat hebben we niet gedaan, maar we hebben ons verlopen in allerlei reglementaire dingen en allerlei raden en commissies, en niemand weet er bijna de weg meer in. Zó zijn we in een deplorabeler toestand gekomen dan vóór de invoering van de Kerkorde... Wanneer op de rechte wijze het Woord wordt gebracht, opent zich een geweldig perspectief. Nog geloof ik altijd dat dr. Kohlbrugge het goed heeft gezegd: Werp het Woord er maar in en gij zult wonderen zien...!"
Hoe persoonlijk en daarom zo treffend komt in deze woorden van dr. Gravemeyer tot uitdrukking, wat Kohlbrugge in zijn preek over Romeinen 7 vers 14 ons heeft voorgehouden, dat „wij vleselijk zijn, verkocht onder de zonde". En ook wat hij in zijn brief aan ds. De Cock aldus onder woorden bracht: „Passief moeten wij zijn in alles; daarmede verwerven wij ons wel geen vrienden, maar dat doet er niet toe. Die erop in willen slaan, zijn helpers van de duivel". Als aat op een punt geldt, dan toch wel in onze houding tegenover de Kerk! Zij is immers Christus' geestelijke lichaam. Wie zou het wagen om daar het vlees tot zijn arm te stellen!? "
Tot zover het artikel van dr. Aalders. Het is bekend dat Gravemeyers bekentenis, indrukwekkend en eervol, door velen in de leiding van de Hervormde Kerk meewarig terzijde is gesteld in de zestiger jaren. Was er en werd er maar eer en meer geluisterd naar zulke stemmen dan naar het actiegeroep van sommigen. Wat missen we dat in de kerk, ja óók onder ons, die inzet om met dat Woord van Christus te staan in kerk en wereld, onder jong en oud. Betrokken op de tijd waarin we leven, beseffend de geestelijke nood waarin ons volk tenonder dreigt te gaan, het Woord zo vertolkend dat het in de kracht van de Geest nog verstaan wordt. Hoe droevig dat juist deze kracht zo gebroken is door de versnippering en verscheurdheid van het lichaam van Christus.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's