Geloofszekerheid door Woord en Geest
Uit de Institutie (14)
(III, 2, 28-43)
Het ware geluk
De hoofdzaak van onze zaligheid is volgens de Schrift de genade waarmee God ons aanneemt, Zijn goedgunstigheid jegens ons. Deze genade is te vergelijken met een springbron, waaruit alle soorten van goederen tot ons vloeien. Deze goedheid Gods is beter en liefelijker dan het leven zelf Ps. 63 : 4). Indien Gods vaderlijk aangezicht tot ons licht, zijn ook de narigheden en tegenspoeden die ons overkomen nog gelukkig, want ze worden veranderd in hulpmiddelen tot zaligheid (28).
Hoe is het geloof nu van deze goedgunstigheid Gods overtuigd? Het fundament van het geloof is de genadige belofte. Het geloof aanvaardt wel héél het Woord, dus ook de bevelen, geboden en verboden van God, maar 'eigenlijk begint het toch bij de belofte, daarop berust het, daarin eindigt het'.
Wanneer ons geloof siddert en wankelt, moeten we het schragen en ondersteunen door Gods genadige beloften. De belofte van de barmhartigheid Gods is het eigenlijke doelwit waarop het geloof zich richt (29). Uiteraard ziet het geloof op alle delen van het Woord Gods. Ze geloofde Noach dat de wereld zou ondergaan in het. water, hoewel er nog niets van te zien was. Het geloof beeft voor Gods oordelen en straffen. Maar het komt tot rust en het krijgt vastigheid door de genadige belofte. En we worden niet anders door het geloof met God verzoend, dan omdat het ons met Christus verenigt. Door het geloof in het evangelie worden we in Hem ingelijfd en zo behouden (30).
Het geloof richt zich overigens behalve op Gods genade ook op Zijn macht. Van nature doen we tekort aan Gods macht en sidderen we voor de satan of verliezen de moed bij de geringste beproeving. Maar het geloof stelt zich in het bijzonder die werken Gods voor ogen, waardoor Hij betuigd heeft dat Hij een Vader is. De herinnering aan Gods vroegere weldaden is dienstig tot de versterking van het geloof voor de toekomst. Zo richt het geloof in Gods macht zich indirekt toch ook weer op Zijn goedheid!
Overigens is het geloof dikwijls met dwalingen vermengd. Dat is bijvoorbeeld te zien bij Sara en Rebecca, bij Abraham en Izaak. Maar dan toch altijd zo dat het ware geloof steeds de overhand behoudt. Intussen herinnert dit er ons aan, hoe zorgvuldig wij moeten hangen aan Gods Woord en hoe het geloof vergaat, als het niet steunt op het Woord (31).
Elke belofte legt getuigenis af van Gods liefde. Elke belofte is ja en amen in Christus (2 Cor, 1 : 20). De genade van God kan alleen maar door Zijn tussenkomst tot óns geleid worden. Daaruit volgt dat wij de ogen moeten slaan op Hem, zodra ons enige belofte wordt aangeboden. Zelfs de romein
Cornelius, de syriër Naaman of de kamerling uit het Morenland (Hand. 10; 2 Kon. 5; Hand. 8) hebben uit de verte een zekere, zij het nog zo geringe, kennis van Christus gehad (32).
Verlichting door de Geest
Zonder de verlichting van de Heilige Geest wordt er door het Woord niets gewerkt. Het verstand moet door de Geest verlicht en het hart door Zijn kracht versterkt en gesteund worden. De Geest is niet slechts een beginner van het geloof, maar Hij vermeerdert het ook trapsgewijs, totdat Hij ons door het geloof brengt in het hemelse Koninkrijk (33).
De natuurlijke mens begrijpt, niet de dingen die des Geestes Gods zijn. De leer Gods is hem 'n dwaasheid, omdat zij geestelijk onderscheiden moet worden, De Geest verlicht de menselijke ziel tot een nieuwe scherpzinnigheid om de hemelse verborgenheden te kunnen gadeslaan. Zo opende Christus bij de discipelen hun verstand, opdat zij de Schriften zouden begrijpen (Luc. 24 : 27, 45). Het Woord Gods is wel als een zon, die allen aan wie het gepredikt wordt toestraalt, maar het is zonder enige vrucht temidden van blinden. Alleen door de Geest als inwendige Leermeester wordt de toegang van het licht in on hart bereid (34).
God geeft deze weldaad, de gave van het geloof, niet aan allen. Augustinus schrijft daarvan: „Het is een wonder dat twee horen: de één versmaadt het, de ander stijgt op. Wie het versmaadt, rekene het zichzelf toe; wie opstijgt, schrijve het zichzelf niet toe'. 'Waarom is het de een gegeven, en niet de ander? . Ik schaam mij niet het te zeggen: dit is de diepte van het Kruis' (35).
De Geest doet de dienst van een zegel om juist die beloften in onze harten te verzegelen, waarvan Hij de zekerheid eerst in ons verstand heeft ingedrukt; en Hij is tot een pand om die te bevestigen en vast te maken (EL 1 : 13). (36). Zo is het geloof rustig temidden van de woedende baren. Deze zekerheid van het geloof is iets totaal anders dan een gissing die op grond van onze werken zou moeten worden gemaakt (zo de scholastieke theologie; de zogenaamde coniectura moralis). Wat is dat voor een vertrouwen dat zou moeten rusten op de zuiverheid van ons leven? Het is géén brutaliteit, géén vermetele vrijmoedigheid, om te roemen dat de Geest van Christus ons doet weten wat ons van Godswege geschonken is (1 Cor. 2 : 12). Zonder de tegenwoordigheid van de Heilige Geest en zonder de roemtaal van het geloof 'wij hebben deze Geest ontvangen!', bestaat er geen christendom! (37—39).
De scholastieke theologen beweren verder dat er geen zekerheid zou zijn aangaande de volharding in het geloof. De apostel Paulus zou in Rom. 8 : 38 kunnen spreken van deze volharding op grond van een bijzondere openbaring! Maar het is duidelijk dat Paulus daar maar niet voor zichzelf, doch namens alle gelovigen spreekt. De zekerheid van het geloof is niet te begrenzen tot een punt des tijds. Zij strekt zich over de tijd van dit leven heen uit tot in de toekomende onsterfelijkheid. Het is geen bescheidenheid, maar integendeel uiterste ondankbaarheid, om van deze geloofszekerheid niet te getuigen (40).
Geloof en hoop
Zoals gezegd kan de natuur van het geloof door niets beter of duidelijker verklaard worden dan door het wezen van de belofte, waarop het steunt als op een eigen fundament. Wanneer he fundament van de belofte wordt weggenomen, stort het geloof meteen in of liever het verdwijnt geheel en al. Deze omschrijving komt overigens geheel overeen met de bekende tekst Hebr. 11:1: Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet'.
De 'vaste grond' is een stut waarop het vrome hart steunt en rust. De beloofde zaken worden echter alleen in hope verkregen. Het geloof is een aanschouwelijke voorstelling van de dingen die zich niet vertonen, een aantoning van verborgen dingen (41). Waar nu dit levende geloof is, moet het noodzakelijk de hoop op eeuwige zaligheid als een onafscheidelijke metgezellin bij zich. hebben of liever uit zichzelf voortbrengen en doen voortkomen. De hoop is dus de bloedeigen dochter van het geloof! De hoop is niet anders dan de verwachting van die dingen, welke, naar het geloof gelooft, waarlijk door God beloofd zijn. Zo gelooft het geloof dat God waarachtig is. De hoop verwacht, dat Hij te gelegener tijd Zijn waarachtigheid zal betonen. Het geloof gelooft dat Hij ons een Vader is; de hoop verwacht dat Hij Zich altijd als zodanig jegens ons zal gedragen, enz.
Het geloof is het fundament, waarop de ho.op rust; de hoop voedt het geloof en ondersteunt het. Daarom ligt naar Rom. 8 : 24 onze zaligheid in de hoop. De hoop verwacht in stilte de HEERE, en schenkt zo een zekere rust, blijvende kracht en verkwikking aan het geloof. Er zijn allerlei beproevingen en verzoekingen voor de gelovigen.
De vervulling van de beloften wordt soms uitgesteld of de HEERE verbergt Zijn aangezicht voor ons. Hierbij schiet echter de hoop
te hulp (42). De hoop is het voedsel en de kracht van het geloof. Vanwege deze nauwe verbinding en verwantschap kunnen de woorden geloof en hoop in de Schrift door elkaar heen gebruikt worden. Deze hoop heeft niets met de verdienste der werken te maken (zo P. Lombardus). Het gaat om goede hoop op Hem die gezegd heeft: geschiede naar uw geloof' (Matth. 9 : 29) (43). Zo is 'de zekerheid van het geloof door Calvijn met kracht geleerd' (prof. dr. C. Graafland, De zekerheid van het geloof, 41). Deze zekerheid berust, op het getuigenis van
Woord en Geest. Maar dan. gaat het niet om een bijzondere openbaring naast de Schrift. 'Maar de Geest roept met kracht van overtuiging in het hart datzelfde getuigenis uit, dat Hij in de Schrift uitroept. De Geest zelf gaat dus geheel schuil achter het Schriftwoord... De Geest doet ons het Woord in zijn. kracht ervaren en verwekt zo in ons de zekerheid aangaande de inhoud van dit Woord, en bewerkt ons deelhebben daaraan' (C. Graafland, a.w., 39, 40).
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's