Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door het geloof wedergeboren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door het geloof wedergeboren

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III, 3, 1-15)

Uit de Institutie (15)

Boetvaardigheid (poenitentia)

Juist nu ds. Visser bezig is met een serie artikelen in ons blad over 'geloof en wedergeboorte', komen we bij de lezing van Calvijns Institutie toe aan het hoofdstuk. 'Dat wij door het geloof wedergeboren worden.

Over de boetvaardigheid'. Een en ander met elkaar te vergelijken werkt echter naar mijn vaste overtuignng niet verwarrend, maar des te meer verhelderend. De hoofdinhoud van het evangelie wordt volgens Calvijn terecht gesteld in boetvaardigheid en vergeving der zonden. We zouden ook kunnen zeggen: rechtvaardiging en heiligmaking, vergeving en vernieuwing. Het begrip 'boetvaardigheid' heeft dan een zeer brede vulling. Het staat gelijk met 'bekering' als afsterving van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens, het staat ook gelijk met 'wedergeboorte'. We hebben vaak de neiging dergelijke begrippen haarscherp tegenover elkaar af te bakenen en liefst ook nog in een chronologisch schema te brengen. Dit leidt tot allerlei onvruchtbare en in feite onzinnige vragen als: wat is er nu eerder, bekering, wedergeboorte of boetvaardigheid? Terwijl het veeleer verschillende woorden zijn om één en dezelfde zaak aan te duiden: de rijke werkelijkheid van Gods genade in Christus, die niet te vangen is in definities en schema's.

Anderzijds mag er geen vaagheid en onhelderheid zijn, waar de Schrift klaar en duidelijk spreekt. Calvijn geeft in dit hoofdstuk dan ook één en andermaal een begripsbepaling, een omschrijving van wat hij nu eigenlijk onder boetvaardigheid verstaat.

Zo lezen we in § 5: „dat ze is een ware bekering van ons leven tot God, die voort-

komt uit een oprechte en ernstige vreze Gods, en die bestaat in de doding van ons vlees en de oude mens en in de levendmaking des geestes". En in § 9: „In één woord gezegd, ik versta onder boetvaardigheid de wedergeboorte, die geen ander doel heeft aan dat Gods beeld, dat door Adams overtreding bezoedeld en bijna uitgewist was, in ons hersteld wordt."

Wedergeboorte vóór of na het geloof?

De titel van het hoofdstuk wijst al aan dat Calvijn over de wedergeboorte spreekt als voortvloeiend uit, niet voorafgaand aan het geloof. In dezelfde zin spreekt art. 24 van de Nederlandse Geloofs Belijdenis: „Wij geloven, dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor des W T oords Gods en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde."

Wat wordt daar nu mee bedoeld, dat het geloof in Christus de mens wederbaart? Calvijn zegt: 'dat de mens zich niet met ernst op de boetvaardigheid kan toeleggen, tenzij hij weet dat hij God toebehoort'. Er kan wel eens een 'begin-vrees', een gewetensangst bij mensen zijn, die hen er toe leidt met verkeerde gewoonten te breken en gehoorzaamheid te betonen aan Gods Woord, zonder dat ze tot kennis van de genade gekomen zijn. Dit kan een toeleidende weg zijn, een voorbereiding tot de oefening der vroomheid, één van de vele manieren waarop Christus mensen tot zich trekt. Maar dan hebben we toch nog niet te maken met de waarachtige bekering, waarvan Psalm 130 :

4 zegt: 'Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt'. Het met eerbied vrezen van God vloeit voort uit het vertrouwen op Zijn genade. Boetvaardigheid is niet een voorportaal waarin mensen 'weinige daagjes' verblijven, om daarna over te gaan naar het licht van de evangelische genade. Boetvaardigheid is daarentegen de levenslang blijvende keerzijde van het leven uit de verzoening met God door Christus (§ 2). Prof. Graafland, die in zijn proefschrift De zekerheid van het geloof op de blz. 51 — 57 een brede samenvatting geeft van dit hoofdstuk uit de Institutie, wijst er overigens op dat Calvijn ook over het geloof kan spreken als een deel van onze wedergeboorte.

In Calvijns verklaring van Joh. 1 : 12, 13 gaat het geloof niet aan de wedergeboorte vooraf, maar behoort het er zelf toe. Graafland stelt dan: Op deze wijze vloeit het geloof uit de wedergeboorte voort als uit een bron...' Uit deze verklaring kunnen we dus concluderen, dat Calvijn ook een wedergeboorte tót geloof gekend heeft. Wij echter kunnen dit nog niet beschouwen als een engere opvatting van de wedergeboorte, zoals deze later is geleerd. Juist vanuit Calvijns brede opvatting van de wedergeboorte is het voor hem mogelijk haar ook aan het geloof te doen voorafgaan. De wedergeboorte strekt zich uit over het hele leven, en ook het geloof krijgt daarin zijn plaats. Daarbij dient te worden opgemerkt, dat in zijn Institutie deze wedergeboorte tót geloof niet wordt gevonden, (blz. 57).

Terecht heeft prof. A. D. R. Polman erop gewezen dat er in deze geen principieel verschil bestaat tussen Calvijn en de Dordtse Leerregels of ook tussen de N.G.B. en de Dordtse Leerregels in het spreken over de wedergeboorte. In hoofdstuk III/IV van de D.L. wordt benadrukt dat geloof vrucht is van wedergeboorte: "alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtelij k wedergeboren worden en metterdaad geloven." (§ 12).

Er wordt hier een heel apart accent gelegd vanwege de frontpositie tegenover de Remonstranten. We kunnen samenvattend stellen dat allereerst gezegd moet worden dat de wedergeboorte als alomvattende levensvernieuwing vrucht is van het ware geloof. Maar dat daaraan in tweede instantie moet worden toegevoegd dat het ware geloof vrucht is van de wedergeboorte als het overmachtig handelen van God, die in Zijn genade altijd de Eerste is.

Doding en levendmaking

Vanuit Zondag 33 van de H.C. is ons vertrouwd het spreken van de bekering (of wedergeboorte) als de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens. Calvijn gaat daarin voor, zij het ook weer in gedeeltelijke aansluiting bij anderen. De doding is de smart en de angst der ziel, die voortkomt uit de kennis der zonde en het gevoel van Gods oordeel, kortom de verbrijzeling. De opstanding is de begeerte om heilig en vroom te leven. Het gaat er om dat de mens sterft aan zichzelf en begint voor God te leven. Calvijn kan weinig doen met de traditionele onderscheiding tussen 'boetvaardigheid der wet' en 'boetvaardigheid van 't evangelie'. Volgens de hebreeuwse en griekse grondwoorden, tesjuba en metanoia, gaat het om een 'ommekeer' en 'anders leren denken'. De hoofdsom is dat wij, ons afkerend van onszelf, ons wenden tot God, en de oude geest afgelegd hebbend, een nieuwe aandoen. Er zijn drie hoofdzaken, namelijk (1) dat er een verandering in de ziel zelf plaatsvindt en niet slechts in de uiterlijke werken, (2) dat er sprake is van een ernstige vreze Gods, waarbij de gedachte diep wortel geschoten heeft dat God eenmaal de rechterstoel zal beklimmen om van alle woorden en daden rekenschap te eisen en (3) dat er een werkelijke verandering plaats vindt, wanneer Gods Geest onze zielen, gedrenkt in Zijn heiligheid, met nieuwe gedachten en neigingen vervult. (§ 3 — 8).

Zowel de doding als de levendmaking vallen ons te beurt uit het deelgenootschap aan Christus. Want indien wij door het geloof waarlijk deel hebben aan Zijn dood, wordt door Zijn kracht onze oude mens gekruisigd. Het lichaam der zonde sterft, opdat de verdorvenheid van de eerste natuur (die van de gevallen Adam!) geen kracht meer heeft.

Anderzijds: indien wij Christus' opstanding deelachtig zijn, worden we daardoor opgewekt tot een vernieuwd leven dat aan Gods gerechtigheid beantwoordt. Het betreft hier een levenslange oefening en krijgs-

dienst. Daar is voortgang in, zodat Gods beeld meer en meer gaat schitteren in de wedergeborene. Toch blijft het in dit leven onvolmaakt, stukwerk.

In de wedergeboren mens blijft een voedingsbodem van kwaad over, waaruit voortdurend begeerten spruiten die hem verlokken en prikkelen tot zonde. In de heiligen zal altijd zonde zijn, totdat zij het sterfelijk lichaam hebben afgelegd. Augustinus zegt daarvan dat de zonde bij de gelovigen op aarde zijn heerschappij verliest, maar pas in dc hemel helemaal verdwijnt. Nu heerst de zonde niet meer in de gelovigen, straks wóónt de zonde niet meer in hen. Paulus geeft daarvan een duidelijk getuigenis in Romeinen 7, waar hij immers spreekt in de persoon van een wedergeboren mens! Er zijn in hem allerlei ongeregelde begeerten die als zonde moeten worden aangemerkt.

De Geest van Christus die de gelovigen verkregen hebben is door twee merktekenen te kennen: Hij is ons gegeven tot heiligmaking, om ons van onreinheid en bezoedeling te zuiveren en te brengen tot gehoorzaamheid aan de Goddelijke gerechtigheid (dit tegenover de dwaling van sommige Wederdopers die stelden dat de wedergeboren mens boven de wet zou staan) èn zijn werk is in dit leven nog onaf. Vandaar de noodzaak van de blijvende en dagelijkse strijd tegen de zonde en vandaar in het leven van de gelovige de droefheid naar God, die voortdurend een onberouwelijke bekering (boetvaardigheid) tot zaligheid werkt. (§ 9 — 15).

In dit verband treft bijzonder de pastorale benadering bij Calvijn. Hij wijst er op dat hoe strenger wij tegen onszelf zijn en hoe scherper w 7 ij oordelen in het onderzoeken van onze zonden, des te meer wij moeten hopen op Gods genade en barmhartigheid. We moeten bedenken dat wij ook in de droefheid vanwege de zonde maat dienen te houden. 'Want beangstigde gewetens zijn tot niets in meerdere mate geneigd, dan tot een vervallen in wanhoop. En ook door déze kunstgreep dompelt satan hen, die hij door vrees voor God terneergeworpen ziet, meer en meer in de diepe poel der droefheid, opdat ze daaruit nooit meer zouden oprijzen'.

Hij geeft hier een hartverwarmend citaat van Bernardus door: „De droefheid over de zonden is noodzakelijk, indien ze niet onafgebroken duurt. Ik raad u aan af en toe de voet af te wenden van de drukkende en beangstigende herinnering uwer wegen, en te gaan naar het effen veld van de rustige

overdenking van Gods weldaden. Laat ons de alsem mengen met honing, opdat de heilzame bitterheid gezondheid kunne schenken, wanneer ze gematigd door ingemengde zoetheid gedronken wordt; en indien gij van uzelf gevoelt in nederigheid, voelt dan ook van de Heere in goedheid."

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1985

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Door het geloof wedergeboren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1985

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's